RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 10456
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2007
[eiseres],
gevestigd te Zaandam,
eiseres,
de minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft verweerder op grond van artikel 8:1 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.320,-- vanwege overtreding van artikel 2.4:4 van dat besluit.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 8 juli 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 september 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 23 oktober 2006, ontvangen op 24 oktober 2006, aangevuld bij brief van 15 januari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 februari 2007, alwaar namens eiseres diens gemachtigde [X] is verschenen, vergezeld van [Y], werknemer van eiseres. Namens verweerder is mr. W. Autar verschenen, werkzaam bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 2.4:4, aanhef en onder a, Arbeidstijdenbesluit vervoer is het de werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de wet, verboden in of op controlemiddelen onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te stellen, te doen stellen, of toe te laten dat zij daarin of daarop gesteld worden.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, Arbeidstijdenbesluit vervoer levert - voor zover hier van belang - het niet naleven van artikel 2.4:4 een beboetbaar feit op.
Ingevolge artikel 8:1, tweede lid, Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt behoudens artikel 2.4:4, indien de bestuurder werknemer is, ingeval van het niet naleven van een tot de bestuurder gerichte bepaling de werkgever aangemerkt als degene die de bepaling niet heeft nageleefd.
2.2 Eiseres exploiteert een taxibedrijf. Op zondag 5 februari 2006 heeft een toezichthouder van de Inspectie Verkeer en Waterstaat tijdens een transportinspectie bij de vertrekpassage op Schiphol geconstateerd dat in de werkmap van een werknemer van eiseres, [Y], vermeld was dat hij op het moment van de controle rust zou hebben, terwijl hij aan het werk was. De toezichthouder constateerde tevens dat eiseres de weekstaat had afgetekend met een stempel en een handtekening.
2.3 Verweerder heeft geconstateerd dat eiseres, door het vermelden van onjuiste gegevens in de werkmap, in strijd heeft gehandeld met artikel 2.4:4, aanhef en onder a, Arbeidstijdenbesluit vervoer. Het niet naleven van dit artikel wordt op grond van artikel 8:1 Arbeidstijdenbesluit vervoer aangemerkt als beboetbaar feit.
2.4 Eiseres betoogt dat het boeterapport op onjuiste gronden berust en daarom niet ten grondslag kan liggen aan de opgelegde boete. In het boeterapport is aangegeven dat het beboetbare feit is begaan met een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2.1:1, eerste lid en onder f, Arbeidstijdenbesluit vervoer, te weten een bus, terwijl de werknemer in kwestie op dat moment in een taxi reed als bedoeld in artikel 2.1:1, eerste lid en onder g, Arbeidstijdenbesluit vervoer. Eiseres voert aan dat voor dergelijke voertuigen een ander controlemiddel geldt dan de werkmap welke voor taxi's geldt.
2.5 Deze grief van eiseres kan niet slagen nu uit de beschrijving welke de toezichthouder heeft gegeven in het boeterapport duidelijk blijkt dat het een taxi betrof en geen bus. Het feit dat abusievelijk verwezen is naar het verkeerde artikel in de definities van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, doet aan het geconstateerde niets af en kan verweerder dan ook niet worden tegengeworpen.
2.6 Eiseres doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit kan evenmin slagen nu het geval waar zij zich op beroept ziet op een geval waarin verweerder een verkeerde wettelijke grondslag aan diens boetebesluit ten grondslag heeft gelegd. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde.
2.7 Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd met de zorgvuldigheid is genomen nu daarin, in tegenstelling tot het primaire besluit - waarin sprake is van een boete van € 1320,-- - wordt gesproken van een boete van € 440,-- .
2.8 Verweerder heeft aangegeven dat het hier een verschrijving betreft. De Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer geeft evenmin aanleiding om voor het onderhavige feit een boete met een andere hoogte aan te nemen. Alhoewel, zoals ook door verweerder ter zitting is toegegeven, deze verschrijving en de hierboven onder 2.4 genoemde verschrijving slordig zijn te noemen, zijn zij niet van dien aard dat de rechtbank daar consequenties aan verbindt.
2.9 Eiseres betoogt voorts dat de werknemer ten tijde van de controle geen taxivervoer uitvoerde zodat om die reden al geen sprake is van een overtreding. Zij stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van taxivervoer omdat de werknemer op dat moment geen passagiers bij zich had en derhalve geen betaalde rit uitvoerde.
2.10 De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit hetgeen ter zitting door zowel [X] als [Y] is gezegd, alsmede hetgeen [Y] heeft verklaard tegenover de toezichthouder ten tijde van de controle, blijkt dat [Y] is opgeroepen om op zondag 5 februari 2006 passagiers te vervoeren naar Schiphol. Zijn aanwezigheid in een taxi aldaar kan dan ook niet anders worden uitgelegd dan dat hij aan het werk was en taxivervoer uitvoerde. Het feit dat hij op dat specifieke moment geen betaalde rit had doet daaraan niet af.
2.11 Eiseres betoogt voorts dat het beboetbare feit haar niet kan worden tegengeworpen. Zij voert daartoe aan dat de werknemer in kwestie heeft nagelaten enkele administratieve handelingen te verrichten. Zo had [Y] op zijn weekstaat een correctie aan moeten brengen waaruit bleek dat hij in plaats van een rustdag een invaldienst draaide op de betreffende zondag. Eiseres stelt [Y] uitdrukkelijk te hebben geïnformeerd over het belang van het correct bijhouden van gegevens in de werkmap. Zij heeft dit onder meer gedaan door aan de werknemer een 'gebruiksaanwijzing werkmap' te verstrekken.
2.12 Wat ook zij van het al dan niet nalaten van [Y] of eiseres om de rustdag op de weekstaat te corrigeren in een invaldienst, vastgesteld moet worden dat de weekstaat al ruim voor het eind van de week, namelijk op vrijdag, al was afgestempeld door eiseres. Alhoewel ook dit door eiseres te corrigeren is door middel van het maken van een aantekening op de originele weekstaat en deze mee te geven aan [Y], moet geconstateerd worden dat ook dit niet is gebeurd. De originele afgestempelde weekstaat was al ingeleverd bij eiseres en niet meer in bezit van [Y] op zondag 5 februari 2006 toen hij de rit naar Schiphol uitvoerde.
2.13 De toezichthouder van verweerder heeft voorts volgens eiseres ten onrechte nagelaten de cautie toe te passen alvorens de werknemer te horen. Dat de toezichthouder later de cautie wel heeft gegeven en vervolgens opnieuw een verklaring van de werknemer heeft opgenomen is volgens eiseres in strijd met artikel 10:3, derde lid, Arbeidstijdenwet.
2.14 De rechtbank overweegt dienaangaande dat de uit het boeterapport blijkt dat de toezichthouder, zodra hem was gebleken dat de weekstaat niet in orde was, zich heeft gelegitimeerd en aan [Y] heeft medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht. De rechtbank is niet gebleken dat de verklaring op onjuiste wijze tot stand is gekomen.
2.15 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht de bestreden boete opgelegd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. J.F. Miedema en mr. E.P.W. van de Ven, rechters, en op 23 mei 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.