Parketnummer: 15/700060-07
Uitspraakdatum: 25 mei 2007
Tegenspraak
STRAFVONNIS (art. 359 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 mei 2007 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Het Schouw te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw (waarin is gevestigd een Marokkaanse stichting "Op weg van de toekomst" en/of een gebedsruimte), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een "molotovcocktail", althans een tot ontbranding gebrachte fles gevuld met een brandversnellend middel en een doek tegen/door een raam en/of
raamkozijn van dat gebouw gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een raam en/of raamkozijn van dat gebouw, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het raamkozijn en/of een of meer muren en/of de gang van dat gebouw, althans dat gebouw, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
personen die zich in voornoemd gebouw bevonden, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], en/of de bewoners van de belendende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw (waarin is gevestigd een Marokkaanse stichting "Op weg van de toekomst" en een gebedsruimte), immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een "molotovcocktail", althans een tot ontbranding gebrachte fles gevuld met een brandversnellend middel en een doek tegen/door een raam van dat gebouw gegooid, ten gevolge waarvan het raamkozijn en muren en de gang van dat gebouw, gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemd gebouw bevonden, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], te duchten was.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert haar bewezenverklaring onder andere op de volgende bewijsmiddelen.
Uit het proces-verbaal met dossiernummer PL1100/07-006314:
- proces-verbaal van aangifte van brandstichting op 22 januari 2007 door [slachtoffer 1], voorzitter van de stichting "Op weg van de toekomst" (pagina 41 ev);
- proces-verbaal van verhoor van de getuigen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] inhoudende hun verklaringen over de brandstichting en hun aanwezigheid op dat moment (pagina's 65 tm 70);
- proces-verbaal verhoor van de verdachte op 29 januari 2007 (pagina 160 ev), waarin hij onder andere verklaart met [betrokkene] en [medeverdachte] op 22 januari 2007 naar de moskee in Edam te zijn gereden waarbij een molotovcocktail tegen of in de moskee is gegooid;
- proces-verbaal verhoor van medeverdachte [medeverdachte] van 30 januari 2007 waarin zij onder andere verklaart samen met [betrokkene] en verdachte naar de moskee in Edam te zijn gereden waarbij een molotovcocktail naar binnen is gegooid (pagina 196 ev);
- NFI-rapport van 7 februari 2007 inhoudende het onderzoek naar brandversnellende middelen (dossier pagina 060);
- proces-verbaal bevindingen van de technisch rechercheurs [technisch rechercheur] met betrekking tot aangetroffen schade op plaats delict en de monsterneming ten behoeve van het onderzoek door het NFI (pagina 47 ev);
- foto's waarop de brandschade te zien is (pagina's 052, 054 tm 056).
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1 vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland Regio Alkmaar-Haarlem ook indien dit inhoudt dat hij zich onder behandeling stelt van de forensisch psychiatrische instelling "De Waag."
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het door de Reclassering Nederland Regio Alkmaar-Haarlem uitgebrachte rapport van 7 mei 2007, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met twee anderen een molotovcocktail tegen een moskee in Edam gegooid. Deze molotovcocktail was kort daarvoor gemaakt in een garage waar verdachte en een aantal anderen bijeengekomen waren. In deze garage is door een aantal aanwezigen gesproken over het plan de moskee in brand te steken. Vervolgens is verdachte in het bezit van de molotovcocktail samen met zijn mededaders naar de moskee gereden.
Ten tijde van hun aankomst bij de moskee brandde het licht daar nog. Hierop zijn verdachte en zijn mededaders een rondje gaan rijden waarna zij na een half uur zijn teruggekomen om de molotovcocktail tegen de moskee te gooien. Gezien de aangifte en de verklaringen van de drie aanwezigen in de moskee, gaat de rechtbank ervan uit dat het licht in de moskee toen ook nog brandde. De verdachte wist dus of heeft er in ieder geval rekening mee gehouden dat er op dat moment nog mensen in de moskee aanwezig waren. Deze omstandigheid neemt de rechtbank verdachte ten zeerste kwalijk.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat het gezien de omstandigheden van dit geval het van ondergeschikt belang is wie de molotovcocktail nu daadwerkelijk heeft gegooid.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze gedraging een duidelijk discriminatoir karakter heeft. Het gooien van een molotovcocktail naar een gebouw dat is bedoeld voor religieuze activiteiten herbergt dit reeds in zich. Dit ongeacht de vraag wat het daadwerkelijke idee van de dader achter de gedraging is geweest en ongeacht de vraag in hoeverre verdachte de maatschappelijke en politieke gevolgen hiervan heeft willen of kunnen overzien. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk brandstichten in een gebedsruimte. Een handeling die gezien kan worden als een directe aantasting van het fundamentele recht op religie.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ten voordele van verdachte rekening met zijn persoonlijke omstandigheden onder meer blijkende uit het reclasseringsrapport.
Op grond van deze overweging, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 157.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten indien veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt dan wel niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland Regio Alkmaar-Haarlem, thans in de persoon van W.J.S. Stet, zolang die instelling dit nodig acht en ook indien dit inhoudt dat verdachte zich onder behandeling stelt van de forensisch psychiatrische instelling "De Waag" of een vergelijkbare instelling.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 240 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
9. Samenstelling van de rechtbank en de uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Koolen-Zwijnenburg, voorzitter,
mrs. Kingma en Malsch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Burggraaff en Kerkhof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2007.
Mr. Malsch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.