ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6136

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700061-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk brand stichten in een moskee met discriminatoir karakter

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 25 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk brand stichten in een moskee. De feiten vonden plaats op 22 januari 2007 te Edam, waar de verdachte samen met anderen een molotovcocktail naar een gebouw gooide dat diende als gebedsruimte voor een Marokkaanse stichting. De rechtbank oordeelde dat deze daad een duidelijk discriminatoir karakter had, ongeacht de motieven van de daders. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige inbreuk op het fundamentele recht op religie, wat de rechtbank zwaar heeft gewogen in haar oordeel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk brand stichten, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en 240 uren taakstraf. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jeugdige leeftijd en toekomstplannen, maar benadrukte de ernst van de gepleegde feiten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft ook de noodzaak van contact met de reclassering als voorwaarde aan de voorwaardelijke straf verbonden. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoon van de verdachte, zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/700061-07
Uitspraakdatum: 25 mei 2007
Tegenspraak
STRAFVONNIS (art. 359 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 mei 2007 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in P.I.V. Huis van Bewaring te Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw (waarin is gevestigd een Marokkaanse stichting "Op weg van de toekomst" en/of een gebedsruimte), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een "molotovcocktail", althans een tot ontbranding gebrachte fles gevuld met een brandversnellend middel en een doek tegen/door een raam en/of raamkozijn van dat gebouw gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een raam en/of raamkozijn van dat gebouw, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het raamkozijn en/of een of meer muren en/of de gang van dat gebouw, althans dat gebouw, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemd gebouw bevonden, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], en/of de bewoners van de belendende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw (waarin is gevestigd een Marokkaanse stichting "Op weg van de toekomst" en/of een gebedsruimte), immers heeft die IJpma toen aldaar opzettelijk een "molotovcocktail", althans een tot ontbranding gebrachte fles gevuld met een brandversnellend middel en een doek tegen/door een raam en/of raamkozijn van dat gebouw gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een raam en/of raamkozijn van dat gebouw, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het raamkozijn en/of een of meer muren en/of de gang van dat gebouw, althans dat gebouw, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemd gebouw bevonden, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], en/of de bewoners van de belendende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en aldaar:
- als uitkijk te fungeren teneinde bij mogelijk gevaar of onraad waarschuwend op te treden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
primair
zij op 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw (waarin is gevestigd een Marokkaanse stichting "Op weg van de toekomst" en een gebedsruimte), immers hebben verdachte en haar mededaders toen aldaar opzettelijk een "molotovcocktail", althans een tot ontbranding gebrachte fles gevuld met een brandversnellend middel en een doek tegen/door een raam van dat gebouw gegooid, ten gevolge waarvan het raamkozijn en muren en de gang van dat gebouw, gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemd gebouw bevonden, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], te duchten was.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert haar bewezenverklaring onder andere op de volgende bewijsmiddelen.
Uit het proces-verbaal met dossiernummer PL1100/07-006314:
- proces-verbaal van aangifte van brandstichting op 22 januari 2007 door [slachtoffer 1], voorzitter van de stichting "Op weg van de toekomst" (pagina 41 ev);
- proces-verbaal van verhoor van de getuigen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] inhoudende hun verklaringen over de brandstichting en hun aanwezigheid op dat moment (pagina's 65 tm 70);
- proces-verbaal verhoor van de medeverdachte [medeverdachte] op 29 januari 2007 (pagina 160 ev), waarin hij onder andere verklaart met [betrokkene] en [verdachte] op 22 januari 2007 naar de moskee in Edam te zijn gereden waarbij een molotovcocktail tegen of in de moskee is gegooid;
- proces-verbaal verhoor van verdachte van 30 januari 2007 waarin zij onder andere verklaart samen met [betrokkene] en [medeverdachte] naar de moskee in Edam te zijn gereden waarbij een molotovcocktail tegen of in de moskee is gegooid (pagina 196 ev);
- NFI-rapport van 7 februari 2007 inhoudende het onderzoek naar brandversnellende middelen (pagina 060);
- proces-verbaal bevindingen van de technisch rechercheurs [technisch rechercheurs] inhoudende de relatering van de bevindingen met betrekking tot aangetroffen schade op plaats delict en de monsterneming ten behoeve van het onderzoek door het NFI (pagina 47 ev);
- foto's waarop de brandschade te zien is (pagina's 052, 054 tm 056).
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1 vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder primair tenlastegelegde feit;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzonder voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland zolang deze instelling dit nodig acht.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het door de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 10 mei 2007 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met twee anderen een molotovcocktail tegen een moskee in Edam gegooid. Deze molotovcocktail was kort daarvoor gemaakt in een garage waar verdachte en een aantal anderen bijeengekomen waren. In deze garage is door een aantal aanwezigen gesproken over het plan de moskee in brand te steken. Verdachte is daarna samen met haar mededaders en in het bezit van de molotovcocktail naar de moskee gereden.
Ten tijde van hun aankomst bij de moskee brandde het licht daar nog. Hierop zijn verdachte en haar mededaders een rondje gaan rijden waarna zij na een half uur zijn teruggekomen om de molotovcocktail tegen de moskee te gooien. Gezien de aangifte en de verklaringen van de drie aanwezigen in de moskee, gaat de rechtbank ervan uit dat het licht in de moskee toen ook nog brandde. Verdachte wist dus of heeft er in ieder geval rekening mee gehouden dat er op dat moment nog mensen in de moskee aanwezig waren. Deze omstandigheid neemt de rechtbank verdachte ten zeerste kwalijk.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat het gezien de omstandigheden van dit geval het van ondergeschikt belang is wie de molotovcocktail nu daadwerkelijk heeft gegooid.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze gedraging een duidelijk discriminatoir karakter heeft. Het gooien van een molotovcocktail naar een gebouw dat is bedoeld voor religieuze activiteiten herbergt dit reeds in zich. Dit ongeacht de vraag wat het daadwerkelijke motief van de daders achter de gedraging is geweest en ongeacht de vraag in hoeverre verdachte de maatschappelijke en politieke gevolgen hiervan heeft willen of kunnen overzien. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk brandstichten in een gebedsruimte. Een handeling die gezien kan worden als een directe aantasting van het fundamentele recht op religie.
De rechtbank houdt op grond van het door de reclassering opgemaakte voorlichtingsrapport en de indruk die zij van verdachte heeft gekregen ter terechtzitting, ten voordele van verdachte rekening met haar persoonlijke omstandigheden en haar jeugdige leeftijd. Verdachte heeft concrete toekomstplannen met betrekking tot school en stage en heeft daartoe in het Huis van Bewaring de eerste stappen ondernomen.
Op grond van deze overweging, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 157.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten indien veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt dan wel niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat zij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland zolang die instelling dit nodig acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 240 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
9. Samenstelling van de rechtbank en de uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Koolen-Zwijnenburg, voorzitter,
mrs. Kingma en Malsch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Burggraaff en Kerkhof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2007.
Mr. Malsch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.