ECLI:NL:RBHAA:2007:BA2857

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
341386 VV EXPL 07-58
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van loon tijdens ziekte en opzegverbod

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1 oktober 2004 in dienst was bij gedaagde als Office manager, een kort geding aangespannen om betaling van haar loon tijdens ziekte. Eiseres meldde zich ziek op dezelfde dag dat gedaagde een ontslagvergunning aanvroeg bij het CWI. Gedaagde heeft, na toestemming van het CWI, de arbeidsovereenkomst met eiseres opgezegd. Eiseres beroept zich op het opzegverbod tijdens ziekte, maar de kantonrechter oordeelt dat gedaagde dit verbod niet heeft geschonden. Eiseres heeft haar werkzaamheden verricht tot het moment dat zij haar werkplek verliet voor een bezoek aan de huisarts, en gedaagde heeft haar tijdig geïnformeerd over de aanvraag van de ontslagvergunning. De kantonrechter concludeert dat er geen sprake is van een schending van het opzegverbod, omdat de ziekmelding van eiseres niet relevant is voor de vraag of de opzegging rechtsgeldig was. De vordering van eiseres wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.R. Mellema op 6 april 2007.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
Zaak/rolnummer: 341386/VV EXPL 07-58
Datum uitspraak: 6 april 2007
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. P.J. de Rooij (ARAG Rechtsbijstand),
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. FUTURE CARE,
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.L. Sintemaartensdijk (SRK Rechtsbijstand).
De procedure
[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard. De mondelinge behandeling, waarbij [gedaagde] vrijwillig is verschenen, heeft plaatsgevonden op 2 april 2007. Tegelijk met de voorliggende zaak is behandeld het door [gedaagde] ingediende verzoek schrift tot “voorwaardelijke ontbinding” van de arbeidsovereenkomst met [eiseres]. De inhoud van de bij die procedure behorende stukken geldt als hier ingelast.
De feiten
a. [eiseres], geboren 21 mei 1966, is sinds 1 oktober 2004 bij [gedaagde] in dienst, laatstelijk in de functie van Office manager tegen een salaris van € 2.400,-- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en dertiende maand.
b. Op 27 november 2006 te 10.26 uur heeft [gedaagde] bij faxbericht aan het CWI verzocht haar toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen.
c. Op 27 november 2006 in de ochtend, na de verzending van het faxbericht, heeft [gedaagde] [eiseres] op de hoogte gebracht van de aanvraag van de ontslagvergunning.
d. Op 27 november 2006 in de middag heeft [eiseres] zich ziek gemeld en sedert deze datum is zij volledig arbeidsongeschikt.
e. Op 22 december 2006 heeft het CWI [gedaagde] toestemming verleend om de arbeidsover-eenkomst met [eiseres] op te zeggen.
f. [gedaagde] heeft bij brief van 28 december 2006 de arbeidsovereenkomst van partijen opgezegd tegen 1 februari 2007.
De vordering
[eiseres] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van [gedaagde], binnen drie dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, tot betaling van het loon over de maand februari 2007 en over de daarop volgende maanden tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst van partijen rechtsgeldig eindigt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente en tot afgifte van de loonspecificaties vanaf de maand januari 2007, zulks op straffe van een dwangsom, alsmede tot betaling van buiten-gerechtelijke incassokosten.
[eiseres] stelt daartoe (samengevat) het volgende. De opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2007 door [gedaagde] bij brief van 28 december 2006 is niet rechtsgeldig. [eiseres] heeft zich op 27 november 2006 ziek gemeld. Op dezelfde dag heeft [gedaagde] het CWI verzocht om haar toestemming te verlenen de arbeidsverhouding met [eiseres] op te zeggen. Op de dag van de opzegging dient [eiseres] door haar ziekmelding de gehele dag als arbeidsongeschikt te worden aangemerkt. De opzegging heeft daarom plaats gevonden in strijd met het ontslagverbod tijdens ziekte en [gedaagde] heeft ten onrechte de loonbetalingen aan [eiseres] gestaakt met ingang van 1 februari 2007.
Het verweer
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. De gevorderde voorlopige voorziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiseres] als die in de thans voorliggende zaak tot een toewijzing daarvan zal leiden.
2. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of er sprake is geweest van een schending door [gedaagde] van het opzegverbod tijdens ziekte. [eiseres] stelt dat deze schending er is geweest en voert ter onderbouwing daarvan aan dat zij voor de aanvang van de werkzaamheden op 27 november 2006 bij [gedaagde] heeft gemeld dat zij al enige tijd gezondheidsproblemen ondervond en dat zij ter zake deze problemen voor later op die dag (in de middag) een afspraak had gemaakt met haar huisarts. Dat [eiseres] zich pas na het bezoek aan haar huisarts en na de verzending van het verzoek om een ontslagvergunning door [gedaagde] heeft ziek gemeld, is volgens [eiseres] bij de beoordeling of er sprake is geweest van een opzegverbod niet relevant. [eiseres] dient immers op 27 november 2006 de gehele dag als ziek aangemerkt te worden. Het tijdstip van de ziekmelding is niet bepalend voor de vraag wanneer de arbeidsongeschiktheid is ingetreden. In haar verweer voert [gedaagde] aan dat de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] een aanvang heeft genomen, nadat het CWI het verzoek van [gedaagde] om een ontslagvergun-ning heeft ontvangen en nadat [eiseres] mondeling door [gedaagde] is medegedeeld dat er een ontslagvergunning is aangevraagd. Van het schenden van een opzegverbod is daarom volgens [gedaagde] geen sprake.
3. Vast is komen te staan dat [eiseres] op 27 november 2006 haar werkzaamheden bij [gedaagde] heeft uitgevoerd tot aan het tijdstip in de middag waarop zij haar werkplek heeft verlaten, teneinde de huisarts te bezoeken. Tevens is komen vast te staan dat het CWI het faxbericht van [gedaagde] met het verzoek om een ontslagvergunning voor [eiseres] op 27 november 2006 te 10.26 uur heeft ontvangen en dat [gedaagde] na de verzending van de ontslagvergunning en voordat [eiseres] haar werkplek heeft verlaten om de huisarts te bezoeken [eiseres] van de aanvraag van de ontslagvergunning op de hoogte heeft gebracht. Onder deze omstandigheden kan, naar het oordeel van de kantonrechter, niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] het opzegverbod tijdens ziekte zou hebben geschonden. De (theoretische) mogelijkheid bestaat dat [eiseres] heeft geprobeerd om in verband met het in de lucht hangende ontslag te vluchten in ziekte althans dat [eiseres]’ ziekmelding (mede) is ingegeven door de ontslagaanzegging. De wettelijke bepaling dat het opzegverbod tijdens ziekte toepassing mist wanneer de werknemer ziek wordt nadat het CWI een verzoek om een ontslagvergunning heeft ontvangen, is juist bedoeld om een dergelijke gevolgen te voorkomen.
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter voorshands van oordeel dat de verwachting, dat een soortgelijke vordering als de thans voorliggende in een bodemprocedure zal worden toegewezen, niet gewettigd is. De gevorderde voorlopige voorziening zal daarom worden geweigerd.
5. De proceskosten komen voor rekening van [eiseres], omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- weigert de gevorderde voorlopige voorziening;
- veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.R. Mellema en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.