zaaknummer / rolnummer: 129163 / HA ZA 06-1350
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEMMERMEER,
zetelend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres,
procureur mr. J.C. Binnerts,
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
procureur mr. L. Koning,
advocaat mr. A.P. van Delden te Leiden.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte depot no. 60/2006
- de aktes houdende producties van de gemeente
- de conclusie van antwoord
- de brief d.d. 5 februari 2007 met producties van de gemeente
- de brief d.d. 9 februari 2007 met producties van [gedaagde]
- de pleidooien.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. Bij besluit van 8 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (verder: het college) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan ten behoeve van de aanleg van de Beechavenue tussen de Rijkerstreek en de Fokkerweg te Haarlemmermeer (verder: de weg). Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt. Het college heeft bij besluit van 25 april 2003 de bezwaren ongegrond verklaard. De beslissing op bezwaar heeft deze rechtbank bij uitspraak van 2 juni 2004 vernietigd. Het hoger beroep tegen deze uitspraak is ongegrond verklaard. Bij besluit van 2 december 2004 heeft het college de vrijstelling ten behoeve van de aanleg van de weg wederom gehandhaafd. Bij uitspraak van 4 oktober 2005 heeft deze rechtbank ook dit besluit vernietigd. Het hoger beroep tegen deze uitspraak is ongegrond verklaard. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft het college nogmaals de bezwaren tegen het vrijstellingsbesluit ongegrond verklaard. Ook tegen dit besluit is beroep ingesteld, echter niet door eiser. Het beroep beperkt zich tot de kwestie van de luchtkwaliteit.
2.2. Bij Koninklijk Besluit van 8 december 2004, nummer 04.004664, gepubliceerd in de Staatscourant van 13 januari 2005, nr. 9, zijn op grond van artikel 72a van de Onteigeningswet (hierna: Ow) ter onteigening aangewezen een aantal onroerende zaken die nodig zijn voor de aanleg van de weg.
2.3. In het Koninklijk Besluit is [gedaagde] aangewezen als eigenaar van:
- sectie en nummer AK 90, waarvan te onteigenen een gedeelte ter grootte van 17 centiare (grondplannummer 19);
- sectie en nummer AK 92, waarvan te onteigenen een gedeelte ter grootte van 55 centiare (grondplannummer 20).
3. Het geschil
3.1. De gemeente vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a) bij vervroeging uit zal spreken de onteigening van de onder nummer 1 van de
dagvaarding genoemde, ter onteigening aangewezen onroerende zaken, ten name van en ten behoeve van de gemeente, met de bepaling dat door inschrijving van dit vonnis in de daartoe bestemde registers het eigendom zal overgaan op de gemeente, vrij van alle rechten, lasten, huren en pacht;
b) bij aanvaarding van het aanbod bij antwoord het bedrag van de schadeloosstelling vast zal stellen op het bedrag van € 16.500,00;
c) indien het aanbod niet alsnog wordt aanvaard, het voorschot zal bepalen op 100% van het aangeboden bedrag, met bepaling dat geen zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling nodig is;
d) deskundigen in oneven getale en een rechter-commissaris zal benoemen, een datum voor descente zal bepalen en bij later vonnis de schadeloosstelling vast zal stellen volgens de wet, zonodig met veroordeling van de gemeente tot betaling van het bedrag waarmee de vastgestelde schadeloosstelling het betaalde voorschot te boven gaat, dan wel met veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van het gedeelte van het voorschot dat de vastgestelde schadeloosstelling te boven gaat;
kosten rechtens.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] voert in de eerste plaats aan dat de gemeente niet gerechtigd is onteigening te vorderen, omdat geen recht bestaat het werk waarvoor de onteigening wordt gevraagd uit te voeren. Volgens [gedaagde] is vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor de aanleg van een weg met een dwarsprofiel B-B, terwijl onteigening wordt gevorderd voor de aanleg van een weg conform een dwarsprofiel C-C.
4.2. Dit standpunt van [gedaagde] is onjuist. De gemeente heeft onbestreden gesteld dat in de beslissing op bezwaar van 2 december 2004 naar een artikel 19 WRO-kaart wordt verwezen welke als productie A3 door de gemeente is overgelegd (verder: de WRO-kaart). Dit is een andere tekening dan de tekening waarnaar wordt verwezen in het vrijstellingsbesluit van 8 juli 2002 en waarin het dwarsprofiel B-B is opgenomen. In de uitspraak van 4 oktober 2005, overweging 2.2 heeft de rechtbank op dit punt onder meer het volgende overwogen:
“Niet valt in te zien (..) dat verweerder voor het verlenen van vrijstelling geen gebruik mocht maken van de door het college van gedeputeerde staten afgegeven verklaring van geen bezwaar. Die ziet niet op een ander project dan het onderhavige. De hangende de bezwaarprocedure gewijzigde projecttekeningen, die in de plaats zijn gekomen van de bij de aanvraag behorende projecttekeningen, welke minder nauwkeurig aansloten bij de precieze ligging van de geplande weg, bieden (..) geen aanknopingspunten voor het oordeel dat niet langer van hetzelfde project gesproken kan worden, maar van een wezenlijk ander project. Verweerder behoefde op grond daarvan dus geen nieuwe vrijstellingsprocedure te starten en behoefde evenmin het primaire besluit te herroepen. Dat die tekeningen – onder meer wegens het ontbreken van dwarsprofielen – zodanig onduidelijk zijn dat het daarop betrekking hebbende besluit in strijd moet worden geoordeeld met het rechtszekerheidsbeginsel, acht de rechtbank niet juist.”
Op grond van deze uitspraak moet worden aangenomen dat de verleende vrijstelling betrekking heeft op de weg die is ingetekend op de WRO-kaart en dat tekeningen van dwarsprofielen daar geen deel van uitmaken.
4.3. [gedaagde] voert in de tweede plaats aan dat vooralsnog een juridisch correcte planologische invulling ontbreekt, en naar verwachting zal blijven ontbreken, voor de aanleg van de weg, zodat geen grond bestaat voor onteigening. [gedaagde] heeft er in dit verband op gewezen dat deze rechtbank tot tweemaal toe de beslissing op bezwaar van de gemeente, genomen naar aanleiding van bezwaren tegen het vrijstellingsbesluit van 8 juli 2002, heeft vernietigd.
4.4. Voor zover [gedaagde] ervan uitgaat dat voor een onteigening op grond van artikel 72a Onteigeningswet is vereist dat het planologisch regime voor de aanleg van het werk onherroepelijk is vastgesteld, is dit onjuist. Vereist is slechts dat omtrent de planologische inpassing voldoende zekerheid bestaat. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende planologische zekerheid is voor de aanleg van de weg. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft de gemeente voor de derde maal beslist op de bezwaren tegen het vrijstellingsbesluit van 8 juli 2002. Aan de orde is nog slechts of het vrijstellingsbesluit in overeenstemming is met het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De gemeente stelt zich in het besluit van 29 augustus 2006 op het standpunt dat voldaan wordt aan de eisen van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 onder verwijzing naar de resultaten van een nieuw onderzoek. [gedaagde] heeft aangegeven te betwijfelen of het vrijstellingsbesluit in overeenstemming is te brengen met het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Uitsluitend twijfel aan de rechtmatigheid van het vrijstellingsbesluit is echter niet voldoende om te kunnen concluderen dat onvoldoende zekerheid bestaat over de planologische inpassing. [gedaagde] heeft zijn standpunt dat het vrijstellingsbesluit niet in overeenstemming is te brengen met het Besluit Luchtkwaliteit 2005 verder op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank heeft dan ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de nieuwe beslissing op bezwaar van de gemeente, welke berust op nieuw uitgevoerd onderzoek, niet als planologische basis voor de aanleg van de weg kan dienen.
4.5. Ten derde heeft [gedaagde] aangevoerd dat op korte termijn geen uitzicht bestaat op verwerving van alle benodigde percelen, aangezien de administratieve onteigeningsprocedure ten aanzien van een aantal percelen is stopgezet. [gedaagde] heeft er ook nog op gewezen dat over de volle lengte van de Parallelweg een strook grond die kadastraal op naam van de gemeente staat feitelijk onderdeel uitmaakt van de aan de Parallelweg gelegen woningen en bedrijven. Voor de aanleg van de weg is het nodig dat de gemeente ook deze strook grond verwerft.
4.6. De stelling van [gedaagde] dat de gemeente de administratieve onteigeningsprocedure van een aantal percelen heeft stopgezet is onjuist. Uit het Koninklijk Besluit van 7 december 2006, gepubliceerd in de Staatscourant van 9 januari 2007, nr. 6, blijkt dat Kroon inmiddels de onteigening heeft goedgekeurd van percelen waarvan de onteigening blijkens een publicatie in de Staatscourant van 16 mei 2006, nr. 95, aanvankelijk was stopgezet, omdat niet was voldaan de eisen van de uniforme voorbereidingsprocedure. Voor wat betreft de strook grond die kadastraal op naam van de gemeente staat, maar die volgens [gedaagde] feitelijk onderdeel uitmaakt van de aan de Parallelweg gelegen woningen en bedrijven, heeft [gedaagde] zelf aangegeven dat de gemeente inmiddels met het oog op het ter beschikking krijgen van deze strook aan [gedaagde] een aanbod heeft gedaan. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat er geen uitzicht op bestaat dat de gemeente ook deze strook zal verwerven.
4.7. Tenslotte voert [gedaagde] aan dat de gemeente in de periode tussen publicatie van het Koninklijk Besluit en het uitbrengen van de dagvaarding niet serieus heeft getracht de percelen bij minnelijke overeenkomst te verwerven. [gedaagde] stelt dat hij de gemeente de in deze procedure betrokken percelen te koop heeft aangeboden, alsmede een stuk grond dat hij naar zijn zeggen door verjaring in eigendom heeft verkregen. Over dit aanbod van [gedaagde] heeft pas na betekening van de dagvaarding een oriënterend overleg plaatsgevonden.
4.8. Uit de door de gemeente overgelegde correspondentie blijkt dat de gemeente ook in de door [gedaagde] genoemde periode heeft getracht de voor aanleg van de weg noodzakelijke percelen bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Hetgeen [gedaagde] naar voren heeft gebracht met betrekking tot zijn aanbod, kan niet leiden tot de conclusie dat de pogingen van de gemeente daartoe niet serieus zijn geweest. De gemeente heeft onweersproken gesteld dat het laatste voorstel van [gedaagde] feitelijk een herhaling was van zijn al eerder door de gemeente afgewezen voorstel van 10 maart 2005. De vraagprijs van [gedaagde] van
EUR 87.750,00, welke was gebaseerd op een taxatierapport van Hanson Makelaars, week dermate af van de door de gemeente aangeboden schadeloosstelling van EUR 16.500,00, dat de gemeente in het aanbod van [gedaagde] geen aanleiding hoefde te zien het minnelijk overleg voort te zetten en vooralsnog niet over te gaan tot dagvaarding.
4.9. Nu blijkens de inhoud van de stukken alle op de onderhavige onteigening betrekking hebbende wettelijke voorschriften in acht zijn genomen en [gedaagde] de aangeboden schadeloosstelling niet heeft aanvaard, is de vordering tot een vervroegde uitspraak over de onteigening voor toewijzing vatbaar.
4.10. De rechtbank zal ingevolge artikel 54j Ow aan drie door haar te benoemen deskundigen opdracht geven om de schadeloosstelling te begroten voor [gedaagde] en zal voorts één van haar leden aanwijzen om, vergezeld van de griffier, als rechter-commissaris bij de opneming door de deskundigen van de ligging en de gesteldheid van de te onteigenen percelen tegenwoordig zijn. Bovendien zal een nieuwsblad worden aangewezen waarin de aankondiging door de griffier, als bedoeld in artikel 28 Ow, dient te geschieden.
4.11. De rechtbank zal het voorschot op de schadeloosstelling, overeenkomstig de vordering van de gemeente, vaststellen op 100% van het bij dagvaarding aangeboden bedrag, met bepaling dat geen zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling nodig is.
4.12. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. spreekt vervroegd uit de onteigening ten algemenen nutte, ten name van de gemeente, vrij van alle bestaande lasten en rechten, van de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer:
- sectie en nummer AK 90, voor een gedeelte ter grootte van 17 centiare (grondplannummer 19);
- sectie en nummer AK 92, voor een gedeelte ter grootte van 55 centiare (grondplannummer 20);
5.2. bepaalt het door de gemeente als onteigenende partij te betalen voorschot op de schadeloosstelling op € 16.500,00 (zestienduizend vijf honderd euro), rechtstreeks te betalen aan [gedaagde],
1.3. bepaalt dat geen zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling nodig is,
1.4. wijst het in de gemeente Haarlemmermeer verschijnende Haarlems Dagblad aan als nieuwsblad waarin overeenkomstig art. 54 Ow een uittreksel van dit vonnis geplaatst dient te worden,
1.5. beveelt dat een deskundigenonderzoek zal plaats hebben ter begroting van de schadeloosstelling van [gedaagde],
1.6. benoemt tot deskundigen aan wie dit onderzoek wordt opgedragen:
1. mr. J. Berkvens
p/a Jonker c.s. Advocaten
[adres]
[woonplaats],
2. C.G. Plomp
[adres]
[woonplaats],
3. mr. ing. J.A. Jansens van Gellicum
p/a ’t Schoutenhuis
[adres]
[woonplaats],
1.7. benoemt tot rechter-commissaris die vergezeld van de griffier bij de opneming door deskundigen tegenwoordig zal zijn, het lid van deze rechtbank mr. S. Sicking,
1.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
1.9. wijst het in de gemeente Haarlemmermeer verschijnende Haarlems Dagblad aan als nieuwsblad waarin de aankondiging door de griffier zal moeten geschieden van de door de rechter-commissaris te bepalen plaats en tijd van de opneming door deskundigen van de ligging en gesteldheid van de te onteigenen percelen,
1.10. houdt iedere verdere beslissing, waaronder die omtrent de kosten, aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Sicking, mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2007.?