RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 5993
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 maart 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2005 heeft verweerster het verzoek van eiser om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden in verband met de uitbreiding van het luchtvaartterrein van luchthaven Schiphol, afgewezen.
Daarbij is zij afgeweken van het advies van 20 oktober 2005 van de Adviescommissie.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 januari 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij is verweerster afgeweken van het nadere advies van de Adviescommissie van 5 januari 2006.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 mei 2006 beroep ingesteld.
Verweerster heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 januari 2007, alwaar eiser in persoon is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar voorzitter mr. drs. B.P.M. van Ravels en mr. dr. O. te Rijdt, werkzaam bij het Schadeschap Luchthaven Schiphol.
2. Overwegingen
2.1 De uitbreiding van Schiphol is vastgelegd in de Planologische Kernbeslissing (PKB) "Schiphol en omgeving", deel vier, goedgekeurd door de Staten-Generaal op 29 november 1995, van kracht geworden op 8 januari 1996.
2.2 De Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben op 23 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 211) een Aanwijzingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 27 jo. artikel 24 Luchtvaartwet, strekkende tot uitbreiding van het bestaande luchtvaartterrein (hierna: het Aanwijzingsbesluit).
2.3 Bij de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Regeling) is het openbaar lichaam "Schadeschap Luchthaven Schiphol" (hierna: het Schadeschap) ingesteld. Het Schadeschap is opgericht in verband met de behandeling van verzoeken tot schadevergoeding, als gevolg van de uitbreiding van de luchthaven Schiphol ten behoeve van de mainportfunctie, aan één loket.
2.4 In de Gemeenschappelijke Regeling zijn de bevoegdheid en werkwijze van het Schadeschap geregeld. De Gemeenschappelijke Regeling strekt er onder meer toe de schadevergoedingsbevoegdheden van de raden van de deelnemende gemeenten te delegeren aan het Schadeschap. De gemeenteraden hebben hun bevoegdheden ex artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) overgedragen, doch uitsluitend voor zover het schadeverzoeken betreft die betrekking hebben op de uitbreiding van Schiphol, zoals bepaald in het Aanwijzingsbesluit en de PKB.
2.5 Eiser heeft bij brief van 6 augustus 2003 verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van de uitbreiding van het luchtvaartterrein, de aanleg en het gebruik van de vijfde landingsbaan en het instellen van geluids- en veiligheidszones rond de luchthaven.
Dit heeft naar eiser stelt geleid tot vermindering van de waarde van zijn woning aan de [adres] te Spaarndam als gevolg van de (toename) van geluidsoverlast door het luchtverkeer.
2.6 Op de gestelde schadeoorzaken is artikel 9, eerste lid, tweede lid, aanhef en sub a, en het derde lid sub a en e van de Regeling van toepassing. De gestelde schade houdt verband met de planologische maatregelen van de gemeente Haarlemmermeer die voorzien in de uitbreiding van het luchtvaartterrein en die voortvloeien uit het Aanwijzingsbesluit, met name het bestemmingsplan "Schiphol-West en omgeving", in werking getreden op 29 april 1999, zodat het verzoek kan worden aangemerkt als een verzoek ingevolge artikel 49 WRO.
2.7 Ingevolge artikel 49 WRO kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.8 In het kader van artikel 49 WRO dient derhalve in het onderhavige geval een vergelijking te worden gemaakt tussen de nieuwe planologische situatie die ten gevolge van het genoemde bestemmingsplan, c.q. de komst van de vijfde baan, is ontstaan en de direct daaraan vooraf gaande planologische situatie, ten einde te bepalen of de aanvrager in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren. Deze planologische verslechtering dient tot uitdrukking te worden gebracht in een vermindering van de waarde van het onroerend goed van de aanvrager.
2.9 Verweerster heeft eisers verzoek afgewezen, omdat eisers woning is gelegen in de geluidscontour tot 35 Ke.
Daarbij heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat de geluidscontour van 35 Ke in beginsel als ondergrens wordt aangehouden bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een zodanige (toename van) geluidsbelasting, dat dit leidt tot een op geld waardeerbare waardevermindering van een woning.
2.10 Voor dit standpunt heeft verweerster zich aangesloten bij het door de gezamenlijke aan verweerster ten dienste staande adviescommissies opgestelde advies van 21 februari 2003. In dit advies zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek, waarbij aan de hand van verkoopgegevens van woningen die in de invloedsfeer van luchthaven Schiphol liggen een inventarisatie van de prijzen is gemaakt, waaruit is afgeleid dat voor woningen, die in de nieuwe situatie (van het vijfbanenstelstel) gelegen zijn in de geluidscontouren van minder dan 35 Ke, een planologische verslechtering nagenoeg is uitgesloten.
De adviescommissies hebben sindsdien op basis van dit gezamenlijke onderzoek als algemeen uitgangspunt voor de individuele adviezen omtrent aanvragen om schadevergoeding gehanteerd dat de geluidscontour van 35 Ke in beginsel als ondergrens wordt aangehouden.
2.11 De adviescommisie-Van der Poel, hierna de Adviescommissie, die in het onderhavige geval heeft geadviseerd, heeft een van dit gezamenlijke advies afwijkend standpunt ingenomen en geadviseerd tot een schadevergoeding van € 4.700,-.
2.12 In afwijking hiervan heeft verweerster het advies van de gezamenlijke adviescommissies gevolgd en daarbij overwogen dat het advies van de Adviescommissie onvoldoende zwaarwegende argumenten bevat om af te wijken van het advies van de gezamenlijke adviescommissies. Verweerster heeft daarbij overwogen dat aan dit gezamenlijke advies niet zodanige gebreken kleven dat verweerster dit bij de vaststelling van de hoogte van de planschade niet in redelijkheid tot uitgangspunt heeft kunnen nemen.
2.13 Aan de rechtbank staat ter beoordeling of verweerster in afwijking van het advies heeft kunnen beslissen, of zij de afwijking voldoende en deugdelijk heeft gemotiveerd, of zij zich daarbij mocht baseren op het advies van de gezamenlijke adviescommissies en of zij zich daarbij, gezien het bepaalde in artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht (Awb), voldoende heeft vergewist van de juistheid van de gegevens en de conclusies van dit advies.
2.14 Met betrekking tot het gezamenlijke advies overweegt de rechtbank, dat, naar ter zitting is toegelicht, het daaraan ten grondslag liggende onderzoek is gedaan vanuit de vooronderstelde gedachte dat er in de gehele regio Schiphol, met een straal van circa 55 kilometer om de eigenlijke luchthaven heen, al zoveel geluidsbelasting is door werkzaamheden en weg- en luchtverkeer, dat een groter aantal vliegtuigbewegingen geen merkbare verslechtering zal opleveren zo lang de totale geluidsbelasting onder een bepaald drempelniveau blijft. Deze aanname komt de rechtbank niet onlogisch voor. Voorts hebben de resultaten van het onderzoek naar de verkoopcijfers van na de peildatum van woningen binnen deze straal uitgewezen dat het vijfbanenstelsel geen meetbare invloed heeft gehad op de verkoopbedragen. Hoewel een schriftelijk overzicht van alle onderzoeksresultaten niet in het advies (of in de bijbehorende bijlage) is opgenomen, gaat de rechtbank, gelet op de daarin wel aangeleverde objectgegevens en cijfermateriaal, uit van de juistheid van de conclusie van het onderzoek. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat de adviescommissies bestaan uit een jurist als voorzitter en twee medeleden, waarvan de één een makelaar uit de regio is en de ander een makelaar van buiten de regio. Voorts heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat alle andere afzonderlijke adviescommissies, naar verweerster ter zitting onweersproken heeft gesteld, de gezamenlijke norm hanteren bij het uitbrengen van hun adviezen.
2.15 In het advies van de Adviescommissie ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het gezamenlijke advies op een onjuiste aanname of onjuiste dan wel onvolledige gegevens is gebaseerd, of niet concludent zou zijn. De Adviescommissie heeft onvoldoende argumenten naar voren gebracht op grond waarvan aan de aanname zou moeten worden getwijfeld en heeft voorts geen of onvoldoende objectgegevens en cijfermateriaal ingebracht om de resultaten en conclusie van het gezamenlijke onderzoek te kunnen weerleggen.
Anders dan de Adviescommissie meent is het gezamenlijke onderzoek algemeen en heeft het niet uitsluitend betrekking op woningen in Assendelft, hoewel het daarop wel is toegespitst. Haar stelling dat de in het gezamenlijke advies gegeven norm van 35 Ke in Spaarndam niet tot een juiste uitkomst leidt heeft de adviescommissie niet door middel van concrete voorbeelden onderbouwd en evenmin anderszins aannemelijk gemaakt. Voor zover zij zich bij haar afwijking van de gezamenlijke norm heeft laten leiden door een beoordeling van de situatie door middel van feitelijke waarneming tijdens haar bezoeken in het gebied in en rond Spaarndam, merkt de rechtbank op dat in het kader van artikel 49 WRO niet de feitelijke situatie doorslaggevend is, maar dat een geobjectiveerde beoordeling dient te worden gegeven van een mogelijke planologische verslechtering, uitgaande van hetgeen op grond van de planvergelijking maximaal realiseerbaar is.
2.16 Voorts overweegt de rechtbank dat het gezamenlijke advies weliswaar summier is in het verschaffen van gegevens, maar dat daarbij, naar ter zitting is toegelicht, bedacht moet worden dat het gaat om het vastleggen van resultaten van een eerder uitgevoerd onderzoek, dat als een nadere toelichting op het onderzoeksresultaat en de daarop gebaseerde conclusie samengevat op papier is gezet. Er zijn derhalve niet meer of andere onderzoeksgegevens dan in het advies zijn opgenomen, naar ter zitting is verklaard. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerster niet heeft voldaan aan haar vergewisplicht op grond van artikel 3:9 Awb.
2.17 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerster zich naar het oordeel van de rechtbank bij haar besluitvorming kunnen baseren op het advies van de gezamenlijke adviescommissies.
2.18 In hetgeen eiser daartegen naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om tot een ander oordeel te komen. De door eiser weergegeven moeilijkheden omtrent de verkoop van zijn woning, noch de subjectieve mening van de makelaar aan wie hij de verkoop heeft opgedragen, kunnen worden betrokken bij de objectieve planvergelijking. Voorts is verweerster, anders dan eiser meent, van de juiste peildatum uitgegaan.
2.19 Voorts overweegt de rechtbank dat, anders dan eiser meent, de beslissing op het bezwaar deugdelijk is gemotiveerd. Met betrekking tot eisers grief dat de voorzitter van de bezwarencommissie niet dezelfde persoon mag zijn als de voorzitter van verweerster merkt de rechtbank op dat in het onderhavige geval geen sprake is van een bezwarencommissie. Verweerster beslist op de tegen haar beslissingen ingediende bezwaren zonder tussenkomst van een bezwarencommissie, hetgeen anders dan eiser meent, niet in strijd is met de Awb.
2.20 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr G. Guinau en mr. drs. L. Beijen, rechters, en op 16 maart 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.