ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ8849

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-5007
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van splitsing van een woning in twee zelfstandige woningen op basis van bestemmingsplanvoorschriften

In deze zaak hebben eisers, wonende te [woonplaats], een verzoek ingediend om hun woning, een voormalige bollenloods, te splitsen in twee zelfstandige woningen. De gemeente Bloemendaal, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en wethouders, heeft dit verzoek afgewezen op basis van de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een bezwaarprocedure die begon met een besluit van 5 juli 2005, waarin de gemeente weigerde vrijstelling te verlenen voor de splitsing. Eisers hebben bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 6 april 2006. De rechtbank heeft de argumenten van eisers en verweerder zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de gemeente terecht was, omdat de woning niet voldeed aan de vereisten van de planvoorschriften, met name dat de inhoud van de woning ten minste 1400 m³ moest zijn. De rechtbank concludeerde dat de totale inhoud van de woning, zelfs met de door eisers aangevoerde berekeningen, niet aan deze eis voldeed. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om geen gebruik te maken van de vrijstellingsbevoegdheid, aangezien de splitsingsvrijstelling niet bedoeld is voor enkel het dienen van volkshuisvestelijke doelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 5007
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 januari 2007
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. W.J.R.M. Welschen, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft verweerder geweigerd vrijstelling te verlenen voor de door eisers aangevraagde splitsing van de woning aan [adres].
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 11 augustus 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 april 2006, verzonden op 10 april 2006, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij is verweerder afgeweken van het advies van 2 november 2005 van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 19 mei 2006, aangevuld bij brief van 12 juli 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 januari 2007 hebben eisers een nader stuk toegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 januari 2007, alwaar [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde, mr. Welschen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. van Zetten, werkzaam bij de gemeente Bloemendaal.
2. Overwegingen
2.1 Eisers hebben verweerder verzocht om toestemming voor het splitsen van hun woning aan [adres] in twee woningen. Het betreft een met bouwvergunning d.d. 11 april 2000 verbouwde bollenloods, gelegen in voormalig agrarisch gebied. De woning wordt door eisers bewoond en tevens door hun dochter en haar echtgenoot. Het pand is daartoe ook ingericht. Eisers wensen de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
2.2 De woning ligt voor het grootste deel op grondgebied van de gemeente Bloemendaal, en voor een kleiner deel op dat van de gemeente Heemstede.
Voor het gedeelte in de gemeente Bloemendaal vigeert ter plaatse het bestemmingsplan "Landelijk Gebied", vastgesteld op 26 september 2002. Op het perceel waarop de woning van eisers staat rust de bestemming wonen.
Ingevolge artikel 21, derde lid, aanhef en onder b. planvoorschriften mag daarop uitsluitend gebouwd worden voor zover het aantal woningen dat aanwezig was ten tijde van het in ontwerp leggen van dit plan niet wordt vermeerderd.
Artikel 21, vijfde lid, aanhef en onder a. en d. planvoorschriften luidt:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de leden 2 en 3, zulks ten behoeve van het vermeerderen van het aantal woningen in de hoofdgebouwen, met dien verstande dat (a.) de vrijstelling uitsluitend van toepassing is op bestaande vrijstaande woningen en (d.) de inhoud van een te splitsen vrijstaande woning als bedoeld onder a ten minste 1400 m³ bedraagt, gemeten vanaf het maaiveld.
Artikel 4, aanhef en onder c. planvoorschriften geeft verweerder een algemene vrijstellingsbevoegdheid voor op de kaart dan wel in de voorschriften aangegeven maten en getallen, voor zover deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt.
2.3 Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag geweigerd omdat - samengevat weergegeven - niet is voldaan aan het vereiste dat de woning waarvan splitsing is gevraagd een inhoud van tenminste 1400 m³ heeft en er geen bereidheid bestaat gebruik te maken van de bevoegdheid ter zake van de 10%- regeling.
Verweerder heeft - in afwijking van het advies van de bezwarencommissie - bij de berekening van de kubieke inhoud van de woning als uitgangspunt genomen dat alleen het gedeelte, dat in de gemeente Bloemendaal ligt en daarmee onder het vigerende bestemmingsplan valt, voor de toepassing van artikel 21 in aanmerking komt. Voorts heeft verweerder de maten aangehouden zoals deze zijn aangeleverd in de Gemeentelijke Basiskaart Nederland (GBKN).
In het bestreden besluit heeft verweerder dienaangaande als volgt overwogen:
"De woning heeft een oppervlak van 248,91 m², waarvan het hoofdgebouw een oppervlak heeft van 213,66 m² en het bijgebouwtje een oppervlak van 35,25 m². Het gedeelte daarvan dat in de gemeente Heemstede ligt, heeft een oppervlak van 14,71 m². Het hoofdgebouw heeft een bouwhoogte van 5,8 meter. Het bijgebouwtje heeft een goothoogte van 2,5 meter en een bouwhoogte van 5,2 meter. Hieruit volgt dat de totale inhoud van de woning 1375 m³ bedraagt."
2.4 Bij verweerschrift heeft verweerder het volgende overwogen:
"In het bestreden besluit is gemotiveerd waarom de 10%-regeling uit artikel 4, eerste lid, onder c niet toegepast is. Daarover is opgemerkt dat in het rapport 'Evaluatie van de bestaande splitsingsvrijstelling' (april 2001) in het hoofdstuk 'Samenvatting en advies' is ingegaan op de vraag of in incidentele gevallen het oprekken van één van de voorwaarden genoemd bij de splitsingsvrijstelling aanvaardbaar is. In paragraaf 4.3, 'Advies', wordt onder punt 3 (op bladzijde 14 van de nota) gesteld dat dit aanvaardbaar is, echter alleen als die oprekking bijdraagt aan het beter bereiken van de oorspronkelijke doelstelling. Die oorspronkelijke doelstelling is het behoud van een karakteristieke villa en het behoud van de functionele karakteristiek daarvan. Het oprekken van één of meer criteria van de splitsingsvrijstelling in incidentele gevallen uit hoofde van een ander (nieuw) doel (waaronder een volkshuisvestelijk doel) is alleen aanvaardbaar, wanneer deze de oorspronkelijke doelstelling niet doorkruist.
Op 1 mei 2001 heeft ons college ingestemd met het advies uit genoemde nota om onder meer de redactie, de toelichting en de toepassing van de splitsingsvrijstelling meer af te stemmen op het oorspronkelijke doel van de splitsingsvrijstelling, te weten het behoud van karakteristieke villa's en het behoud van de functionele karakteristiek (wonen). Verder besloten wij in dat voorstel alleen van de splitsingsvrijstelling af te wijken ten behoeve van het bieden van extra flexibiliteit indien een pand wordt bedreigd met sloop, waarbij de mate van geboden flexibiliteit afhankelijk is van de concrete situatie.
Wij zijn van mening dat de aanvraag in dit geval alleen een volkshuisvestelijk doel heeft en dat het niet gaat om een karakteristieke villa, maar om een tot woning omgebouwd, voormalig agrarisch bedrijfsgebouw. Omdat het dus niet gaat om het beter bereiken van de oorspronkelijke doelstelling, wordt geen extra flexibiliteit geboden en is de algemene vrijstellingsbevoegdheid van 10% marge op de in het bestemmingsplan gestelde eisen niet toegepast. Verder zijn wij van mening dat dit duidelijk en voldoende gemotiveerd is in het bestreden besluit."
2.5 Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de inhoud van de totale woning uitgangspunt moet zijn, en dat (dan) wel is voldaan aan het vereiste van 1400 m³. Zij hebben daarvoor verwezen naar de berekeningen die zij zelf hebben uitgevoerd. Blijkens de laatst uitgevoerde berekening, die op 15 januari 2007 aan de rechtbank en verweerder is toegezonden, bedraagt de inhoud van de woning 1446,73 m³.
Subsidiair stellen zij dat ook indien uitgegaan moet worden van de door verweerder berekende inhoud van de totale woning deze slechts 25 m3 minder is dan de vereiste 1400 m³. Voor dit tekort zou een vrijstelling op grond van de 10%-regeling van artikel 4, aanhef en onder c. planvoorschriften gegeven kunnen worden. Dit is naar hun mening ten onrechte niet door verweerder in de belangenafweging meegenomen.
Tenslotte vinden zij het beroep van verweerder op de toelichting op de splitsingsvrijstelling in het bestemmingsplan en de gebezigde motivering niet terecht. De vrijstellingsmogelijkheid is juist ten behoeve van het vermeerderen van een woning in het leven geroepen, dus kan de weigering niet worden gebaseerd op de motivering dat de aanvraag alleen een huisvestingsoogmerk heeft. Overigens gaat het ook om het behoud van het kenmerkende karakter van een bollenloods en blijft de woonfunctie behouden.
2.6 De rechtbank overweegt het volgende
De hiervoor aangehaalde planvoorschriften dwingen niet tot de beperkte uitleg die verweerder daaraan geeft waar deze zich op het standpunt stelt dat slechts het deel van de woning dat zich op het grondgebied van Bloemendaal bevindt bij de berekening mag worden betrokken. Mede gelet op de (primaire of hoofd-)doelstelling van de splitsingsbepaling is een redelijke uitleg van de bepaling dat de totale (inhoud van de) woning bepalend is voor de vrijstellingsmogelijkheid, ongeacht waar de gemeente- grens ligt, zeker in een geval als het onderhavige, waarin slechts een geringe strook van hoofdgebouw en aanbouw op grondgebied van de gemeente Heemstede ligt.
2.7 Met betrekking tot de vraag of de inhoud van de gehele woning, gemeten vanaf het maaiveld, ten minste 1400 m3 bedraagt, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de cijfermatige gegevens die verweerder heeft gehanteerd, is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat, ook indien het deel van woning dat op het grondgebied van Heemstede is gelegen de in berekening wordt betrokken, de totale inhoud van de woning minder dan 1400 m³ bedraagt. De rechtbank komt echter tot dezelfde conclusie indien wordt uitgegaan van de maten die eisers aan hun berekening ten grondslag hebben gelegd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, zoals eisers ter zitting hebben moeten inzien, zij ten onrechte buiten beschouwing hebben gelaten dat ingevolge artikel 21, vijfde lid, aanhef en onder d. van de planvoorschriften gemeten dient te worden vanaf het maaiveld. Ter zitting hebben eisers bij hun laatste berekening toegelicht dat de vloer, die zelf 30 cm dik is, 18 cm onder het maaiveld is gelegen en dat deze 48 cm is verdisconteerd in de berekening. Eisers hebben vervolgens niet betwist dat, indien deze 48 cm buiten de berekening worden gehouden, de totale inhoud van de woning minder dan 1400 m³ bedraagt.
Met het vorenstaande is gegeven dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 21, vijfde lid, aanhef en onder d. van de planvoorschriften.
Het beroep treft in zoverre dan ook geen doel.
2.8 Met betrekking tot de vervolgens te beantwoorden vraag of verweerder bij afweging van alle belangen in redelijkheid heeft kunnen beslissen geen gebruik te maken van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder c. van de planvoorschriften, overweegt de rechtbank als volgt.
Zakelijk weergegeven heeft verweerder zich, onder meer met verwijzing naar de toelichting in het bestemmingsplan, op het standpunt gesteld dat de splitsingsvrijstelling niet bedoeld is voor enkel het dienen van enig volkshuisvestelijk doel, zoals het vermeerderen van het aantal woningen. Het oprekken van een of meerdere criteria van de splitsingsvrijstelling in incidentele gevallen uit hoofde van een ander (nieuw) doel, waaronder een volkshuisvestelijk doel, is alleen aanvaardbaar, wanneer deze de oorspronkelijke doelstelling uit 1982 niet doorkruist. De rechtbank acht het niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar dat verweerder dit beleidsuitgangspunt ten grondslag heeft gelegd aan zijn weigering om gebruik te maken van de in artikel 21, vijfde lid, aanhef en onder d. neergelegde vrijstellingsbevoegdheid. Ofschoon de rechtbank onderkent dat in de aanhef van de tekst van artikel 21, vijfde lid, wordt gesproken over een vrijstelling "ten behoeve van het vermeerderen van het aantal woningen in de hoofdgebouwen", en niet slechts over vrijstaande villa's, kan zij eisers niet volgen in hun, aldus door de rechtbank begrepen, standpunt dat verweerder zich bij de uitleg en toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid en diens bevoegdheid bepaalde criteria op te rekken, zou moeten laten leiden door de letterlijke tekst en niet zou mogen terug grijpen op de toelichting en de ontstaansgeschiedenis van de splitsingsvrijstelling, zoals neergelegd in de evaluatienota van april 2001. De rechtbank tekent hierbij nog aan dat verweerder op 1 mei 2001 heeft besloten in te stemmen met het advies in deze nota om "De redactie, de toelichting en de toepassing van ervan (de splitsingsvrijstelling) meer af te stemmen op het oorspronkelijk doel van de splitsingsvrijstelling, te weten behoud karakteristieke villa en behoud functionele karakteristiek.(wonen)". Vastgesteld kan worden dat bij de totstandkoming van het vigerende bestemmingsplan gevolg is gegeven aan bedoeld collegebesluit.
2.9 De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de onderhavige aanvraag niet voldoet aan de meergenoemde beleidsuitgangspunten. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Blijkens de gedingstukken hebben eisers onder andere in 1997 aan verweerder verzocht mee te werken aan de bouw van een dubbel woonhuis ter vervanging van de bollenschuur. Verweerder heeft zijn medewerking daaraan niet willen verlenen. Eisers werden wel in de gelegenheid gesteld de bestaande bollenschuur te verbouwen tot vrijstaande woning. Eisers hebben vervolgens bouwvergunning en vrijstelling ex artikel 19 WRO gevraagd, die op 11 april 2000 zijn verleend. Uit de stukken blijkt dat krachtens het toen toepasselijke beleid ten hoogste één woning mocht worden gerealiseerd. In het kader van inspraak op het bestemmingsplan Landelijk Gebied is een eerder verzoek medewerking te verlenen aan splitsing van de woning niet gehonoreerd. Uit deze voorgeschiedenis komt naar voren dat de woonfunctie van de bollenschuur mogelijk is geworden door de toepassing van anticiperend beleid, zij het met de nodige restricties, dat het mogelijk maakte aan vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen een nieuwe functie te geven. Ofschoon de splitsingsvrijstelling blijkens het bepaalde in artikel 21, vijfde lid, aanhef en onder a, planvoorschriften van toepassing is op "bestaande vrijstaande woningen" en derhalve niet is vereist dat de woning een bepaalde ouderdom heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de voorgeschiedenis, in ieder geval niet staande worden gehouden dat splitsing noodzakelijk is voor het behoud van de functionele karakteristiek. Het verzoek betreft immers een voormalig bedrijfsgebouw dat uit de aard van zijn functie niet voor wonen was bestemd en dat, als het aan eisers had gelegen, vervangen zou zijn door nieuw te bouwen woningen.
2.10 Nu de rechtbank ook in hetgeen eisers voor het overige nog hebben aangevoerd geen grond ziet voor het oordeel dat het bestreden besluiten niet in stand kan blijven, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.11 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, mr. I.M. Ludwig en mr. drs. L. Beijen, rechters, en op 30 januari 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.