2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft op 10 juni 2005 bij een controle uitgevoerd in een pand van eiseres te [woonplaats] twee personen van Poolse nationaliteit aangetroffen die, zonder dat voor hen een tewerkstellingsvergunning was verleend, bezig waren met het vervangen van de vloer en het verrichten van schilderswerkzaamheden. Met kennisgeving van 13 oktober 2005 is eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen een bestuurlijke boete op te leggen. Verweerder heeft bij besluit van 22 november 2005 een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 8000,--. Verweerder heeft geen aanleiding gezien de opgelegde boete te herzien dan wel het boetebesluit in te trekken en heeft bij besluit van 22 mei 2006 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 Eiseres heeft betoogd dat er in dit geval geen sprake was van werkzaamheden dan wel diensten in de zin van de Wav omdat het om een vriendendienst ging. Daarnaast is eiseres van mening dat de haar opgelegde boete niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding waarvan zij wordt beschuldigd. Tenslotte is aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval waardoor er tenminste sprake zou moeten zijn van sterk verminderde verwijtbaarheid. In dit verband wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 april 2006 (LJN: AW4219).
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een overtreding van artikel 2, eerste lid, Wav. De Wav gaat uit van een ruime invulling van het begrip arbeid zodat ook een vriendendienst hieronder valt. Uit de door eiseres aangevoerde feiten en overgelegde gegevens blijkt niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, zodat verweerder geen aanleiding ziet om de opgelegde boete te matigen. De uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad waarnaar eiseres verwijst vertoont geen enkele overeenkomst met deze zaak, aldus verweerder.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 1, onder b, sub 2, Wav wordt onder werkgever verstaan de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten.
2.6 Artikel 2, eerste lid, Wav bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.7 Vaststaat dat eiseres twee personen met de Poolse nationaliteit verbouwings- en schilderwerkzaamheden heeft laten uitvoeren in haar huis, zonder dat ten behoeve van hen een tewerkstellingsvergunning is verleend. Hiermee staat vast dat sprake is van een overtreding van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, Wav. Anders dan eiseres heeft betoogd, is zij werkgever in de zin van de Wav. Dat deze arbeid is verricht in het kader van een vriendendienst - wat daar verder ook van zij - doet daar niet aan af. Het feit dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en evenmin van uitbetaling van loon is in dit wettelijk kader niet van belang. Verweerder was derhalve bevoegd een boete op te leggen.
2.8 Verweerder heeft zijn beleid ten aanzien van beboetbare feiten uitgewerkt in de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (Stc. 24 december 2004, nr. 249). Als uitgangspunt worden de normbedragen gehanteerd die zijn neergelegd in de "Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen", een bijlage bij de Beleidsregels. Overtreding van artikel 2 Wav vermeldt een boete normbedrag van € 8.000,-- . Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag.
2.9 Ingevolge artikel 4:84 Awb dient het bestuursorgaan te handelen overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.10 De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het opleggen van een boete ingevolge artikel 19a, eerste lid, Wav een discretionaire bevoegdheid toekomt. De onderhavige bestuurlijke boete is aan te merken als punitieve sanctie. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee, dat de rechter vol dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding.
2.11 Eiseres heeft een voorschrift overtreden dat is gesteld ter bestrijding van illegale tewerkstelling van personen. De ratio van deze wetgeving is blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 2003-2004, 29 523, nr. 3, p.1) gelegen in het bestrijden van het verdringen van legaal arbeidsaanbod op de arbeidsmarkt in Nederland en de Europese Economische Ruimte, van het overtreden van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden hetgeen kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdelingen, en van concurrentievervalsing binnen een sector waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad. Gelet op het met de wet beoogde doel, is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder vastgestelde boetenormbedrag van € 4000,-- per beboetbaar feit niet onevenredig hoog is.
2.12 De rechtbank acht geen aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen of van oplegging had dienen af te zien. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 april 2006 (LJN: AW4219) treft geen doel, nu het in deze uitspraak ging om de controle van de identiteit van de bij werkgevers werkzame personen.
2.13 Nu het bestreden besluit ook anderszins niet voor vernietiging in aanmerking komt, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.