RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder,
gemachtigde: M. van Santen, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2005 heeft verweerder geweigerd eiser bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een berging aan de [adres].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 juni 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 november 2005 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de commissie beroep- en bezwaarschriften.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 december 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 mei 2006, alwaar eiser alsmede zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Het bouwplan betreft een houten berging met een oppervlakte van 12 m2. De berging zal worden gebruikt voor het stallen van fietsen en tuinmachines.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het ter plekke vigerende bestemmingsplan en heeft geen aanleiding gezien om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Artikel 44, derde lid, van de Woningwet gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, bepaalt dat een lichte bouwvergunning (onder andere) slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmings-plan.
2.5 Dat de berging licht-bouwvergunningplichtig is, is geen voorwerp van geschil.
2.6 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Zuid-Schalkwijkerweg" (hierna: het bestem-mingsplan)". De gronden waarop het bouwplan is gesitueerd, hebben de bestemming "Woondoeleinden met bijbehorend terrein".
2.7 Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, f, g, en i, van de bij dit plan behorende voorschriften luidt zijn de op de kaart voor woondoeleinden met bijbehorend terrein WO aangewezen gronden bestemd voor de bouw van woningen met daarbij behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:
a. per bouwperceel niet meer dan één woning zal worden gebouwd;
f. op het bijbehorend terrein een autobox, een schuur en/of een hobby- of praktijk-ruimte mag worden gebouwd;
g. de oppervlakte van de sub f. bedoelde gebouwen 50% van het bijbehorende terrein, gerekend achter en vanaf sub e. bedoelde (voor)gevel mag bedragen, met een max. van 40 m2 per woning;
i. bij de berekening van de sub g. bedoelde oppervlakte de oppervlakte van eventueel reeds aanwezige bijgebouwen in rekening zal worden gebracht.
2.8 Niet is in geschil is dat de berging is bedoeld als bijgebouw bij de door eiser bewoon-de woning.
2.9 Op grond van artikel 3, aanhef en onder f, en g, van de planvoorschriften mag per bouwperceel - voor zover voor de beoordeling relevant - tot een oppervlakte van maximaal 40 m2 een schuur of hobbyruimte worden gebouwd.
2.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de berging in strijd met de plan-voorschriften is, omdat het maximum van 40 m2, zoals neergelegd in artikel 3 aanhef, en onder f, en g, van de planvoorschriften is overschreden. Aan deze stelling legt ver-weerder ten grondslag de omstandigheid dat zich op het bouwperceel reeds een andere woning bevindt, welke door verweerder wordt aangemerkt als een bijgebouw bij de woning van eiser.
2.11 Deze visie kan naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden en wel om de vol-gende reden. Op het in aanmerking te nemen bouwperceel - dat anders dan eiser heeft betoogd wordt bepaald door de op de bestemmingsplankaart aangegeven grenzen en niet door de ten gevolge van een verkoop gewijzigde kadastrale grenzen - bevindt zich een tweetal woningen. Verweerder heeft voor de meest recent gebouwde (tweede) woning, welke door eiser wordt bewoond, bouwvergunning verleend en heeft daarbij voor ogen gehad dat de zich reeds op het perceel bevindende (eerste) woning zou worden verbouwd tot kantoor, zodat er na realisatie van de tweede woning, derhalve in de eindsituatie, slechts één woning op het bouwperceel zou staan. Ten gevolge van de in rechte onaantastbare uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 23 april 2003 met kenmerk Awb 03/452, kan deze door verweerder gewenste eindsituatie evenwel niet worden gerealiseerd, omdat verweerder verzuimd heeft in de bouwvergunning voor de tweede woning expliciet een voorwaarde op te nemen, dat na de bouw daarvan (derhalve in de eindsituatie) slechts één woning op het bouwperceel mag staan. Op grond van het vorenstaande kan niet anders dan worden geconcludeerd, dat er thans op het bouwperceel rechtmatig, doch in strijd met het bestemmingsplan, twee woningen staan. Met dit gegeven verdraagt zich niet dat verweerder de eerste woning aanmerkt als bijgebouw bij de tweede woning, of omgekeerd.
2.12 Nu voorts van de zijde van verweerder onbetwist is gebleven dat - zoals eiser ter zitting heeft gesteld - er geen andere bijgebouwen op het bewuste bouwperceel zijn opgericht en de berging onder het in de planvoorschriften neergelegde maximum blijft van 40 m2, heeft verweerder ten onrechte bouwvergunning geweigerd wegens strijd met artikel 3, aanhef en onder f, en g, van de planvoorschriften. Reeds hierom is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en behoeven de overige grieven geen verdere bespreking.
2.13 Gegeven het vorenstaande bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 8 november 2005;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, te betalen door de gemeente Haarlem aan eiser;
3.4 gelast dat de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht van € 138,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, en op 1 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.