ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ7552

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-10455 en 06-10101
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling voor de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning in strijd met het bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 28 november 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Het college had vrijstelling verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de bouw van een nieuwe woning ter vervanging van een bestaande woning. Eiser, die in de nabijheid woont, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrijstelling in overeenstemming was met de geldende wetgeving en dat er geen zware eisen gesteld hoefden te worden aan de ruimtelijke onderbouwing, gezien de geringe inbreuk op het bestemmingsplan. De rechter benadrukte dat bij de beoordeling van de invloed van het bouwplan op de bezonning alleen gekeken moest worden naar het deel van het bouwplan dat buiten het bebouwingsvlak valt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de nieuw te bouwen woning voldeed aan de bouwvoorschriften en dat de invloed op de bezonning niet zodanig was dat dit een doorslaggevende factor moest zijn in de afweging van belangen.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak bevestigde dat de gemeente bevoegd was om vrijstelling te verlenen en dat de belangen van de betrokken partijen in redelijkheid waren afgewogen. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft het afschrift verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06-10455 en 06-10101
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2006
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. A.K. Koornneef, juridisch adviseur te Lisse,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
derde partij,
[vergunninghouder],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. R.H.A. ter Huurne, Stichting Achmea Rechtsbijstand te Bilthoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2006, heeft verweerder aan [vergunninghouder] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning - ter vervanging van een bestaande woning - op het perceel [adres].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 april 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 oktober 2006, aangevuld bij brief van 24 oktober 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 24 oktober 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 november 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, alsmede [architect]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr.drs. A.E. Jansen, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Voorts zijn verschenen de heer [vergunninghouder] en echtgenote, vergunninghouders, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Het bouwplan voorziet in de realisatie van een nieuwe woning op het perceel [adres], ter vervanging van de bestaande woning. De nieuwe woning heeft een goothoogte van 4 meter, een nokhoogte van 8 meter, een breedte van 6,70 meter, een diepte van 10 meter, een inhoud van 403 m3 en een oppervlakte van 67 m2 meter. Eiser is woonachtig in de naastgelegen woning op het perceel [adres].
2.3 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Landelijk Gebied". De gronden waarop het bouwplan is geprojecteerd hebben de bestemming "eengezinshuizen en bijbehorende tuinen en erven (Ea)". Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "eengezinshuizen Ea en bijbehorende tuinen en erven" aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven.
Ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, van de planvoorschriften mogen op de gronden, voor zover deze zijn gelegen buiten de op de kaart aangegeven bebouwingsvakken en niet zijn gearceerd, geen gebouwen worden gebouwd en geen carports.
2.4 Niet in geschil is - en ook de voorzieningenrechter gaat er van uit - dat het bouwplan deels buiten het gearceerde bebouwingsvak wordt gebouwd, zodat op dit punt sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Teneinde de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO verleend.
2.5 In artikel 19, tweede lid, WRO is bepaald dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden, vooraf een verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voor zover hier van belang, kan vrijstelling van het geldende bestemmingsplan worden verleend mits het betrokken project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.6 Vaststaat dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO integraal heeft gepubliceerd in het Provinciaal Blad van Noord-Holland, nummer 48, op 2 augustus 2006 en dit de dag na publicatie inwerking is getreden. Nu het bestreden besluit dateert van na de datum van inwerkingtreding, te weten 31 augustus 2006, kon verweerder zijn bevoegdheid daaraan ontlenen en was hij derhalve bevoegd om met toepassing van artikel 19, tweede lid, WRO vrijstelling te verlenen.
2.7 Eiser betoogt dat de ruimtelijke visie welke verweerder ten grondslag heeft gelegd aan de bestreden vrijstelling het besluit van verweerder niet kan dragen.
2.8 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dienen aan de ruimtelijke onderbouwing zwaardere eisen te worden gesteld naarmate de ingreep op de bestaande (planologische) situatie ernstiger is. Beoordeeld dient derhalve te worden in welke mate het realiseren van het bouwplan waarvoor met vrijstelling bouwvergunning is verleend, een afwijking vormt van hetgeen reeds op grond van het vigerende bestemmingsplan was toegestaan.
2.9 Gelet op de bouwmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt, kan binnen het bouwvlak een woning worden gebouwd met een nokhoogte van maximaal 8 meter, een goothoogte van maximaal 4 meter en een inhoud van minimaal 200 m3 en maximaal 600 m3. De nieuw te bouwen woning voldoet aan deze bouwvoorschriften. De afwijking is gelegen in het feit dat de woning deels buiten het bebouwingsvlak wordt gebouwd.
2.10 Mede gelet op het feit dat de naastgelegen woningen eveneens buiten het bebouwingsvlak zijn opgericht en het feit dat de voorgevelrooilijn van de in geding zijnde woning gelijkloopt met die van de naastgelegen woningen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van een geringe inbreuk op het bestemmingsplan. Aan de ruimtelijke onderbouwing behoeven dan ook geen zware eisen te worden gesteld.
2.11 Verweerder heeft bij verlening van de vrijstelling overwogen dat het bouwplan geen afbreuk doet aan de ruimtelijke context van de directe omgeving. Hij voert daartoe aan dat de voorgevelrooilijn van de nieuw te realiseren woning op één lijn komt te liggen met de naastgelegen woning op het perceel [adres] en voorts dat de ook meerdere nabij gelegen woningen, ook de naastgelegen woning van eiser, buiten het bebouwingsvlak zijn gebouwd. Verweerder overweegt op dit punt tevens dat de bestreden woning niet verder naar achteren kan worden opgeschoven, omdat er dan een te klein achtererf overblijft.
2.12 Gezien de geringe inbreuk die het bouwplan maakt op het bestemmingsplan heeft verweerder in dit geval kunnen volstaan met de onderhavige ruimtelijke onderbouwing. De voorzieningenrechter volgt eiser dan ook niet in diens betoog dat de enige juiste conclusie van verweerder - gelet op diens overweging ten aanzien van de noodzakelijke resterende grootte van het achtererf - in dit geval dient te zijn dat het perceel onvoldoende ruimte biedt voor realisatie van het bouwplan, zodat vrijstelling dient te worden geweigerd.
2.13 Eiser betoogt voorts dat verweerder na afweging van de belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen. Eiser voert hiertoe als voornaamste bezwaar aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de invloed van het bouwplan op de bezonning en lichtinval. Eiser acht de door vergunninghouder overgelegde bezonningsrapportage en het bezonningsdiagram onvolledig en onjuist. In het bezonningsdiagram van vergunninghouder wordt een onjuiste maatvoering gehanteerd alsmede een onjuist peil van de woning. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn betoog zelf een bezonningsdiagram laten opstellen door [architect]. Hieruit blijkt, aldus eiser, dat het bouwplan tot gevolg heeft dat eiser significant minder zonlicht alsmede een afname van daglichtbeleving tot gevolg heeft.
2.14 Bij beoordeling van de invloed van het bouwplan op de bezonning van de woning van eiser, dient uitsluitend gekeken te worden naar dat deel van het bouwplan dat buiten het bebouwingsvlak valt. Niet in geschil is - en ook de voorzieningenrechter gaat daarvan uit - dat het bouwplan het bebouwingsvlak aan de voorzijde met 5,3 meter overschrijdt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwplan de bezonning van de woning van eiser beïnvloedt. De beïnvloeding acht de voorzieningenrechter echter niet dusdanig dat verweerder daar bij afweging van de betrokken belangen doorslaggevende betekenis aan heeft moeten toekennen. Hierbij speelt een rol dat de achterste helft van de te bouwen woning voldoet aan de planvoorschriften, zodat vermindering van bezonning als gevolg hiervan, zoals hierboven reeds overwogen, geen rol kan spelen. Daarbij dient in aanmerking genomen te worden dat de reeds gesloopte oude woning van vergunninghouder, evenals de nieuw te bouwen woning, vrij dicht op de woning van eiser stond (tussenliggende afstand ca. 3 - 4,5 meter in de oude toestand en ca. 4 meter in de nieuwe toestand), zodat gelet op deze situering een - geringe - toename van de reeds beperkte bezonning niet van doorslaggevende betekenis kan worden geacht. Dit geldt voor zowel de uitkomsten van het bezonningsdiagram van vergunninghouder als dat van eiser. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een eventuele afwijking van de maatvoering - zo die al aan de orde zou zijn - niet tot een andere uitkomst kan leiden.
2.15 Voor zover eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een op te richten carport dan wel buitenberging treft zijn betoog geen doel. Ter beoordeling van verweerder ligt uitsluitend de bouwaanvraag zoals door vergunninghouder is ingediend. Deze aanvraag betreft alleen een woning.
2.16 Uit het vorenoverwogene volgt dat er is geen grond is voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling gebruik te maken.
2.17 Gegeven de ongegrondverklaring van het beroep bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.18 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 28 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.