ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ7540

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-11167 en AWB 06-11430
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor vrijstelling WRO voor woonwijk Vogelpark nabij station Heemstede-Aerdenhout

In deze zaak hebben verzoekers, wonende te [woonplaats], een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemstede, dat op 10 oktober 2006 een vrijstelling heeft verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de ontwikkeling van een woonwijk nabij station Heemstede-Aerdenhout. De verzoekers zijn van mening dat de vrijstelling onterecht is verleend en dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun zienswijzen. De voorzieningenrechter heeft op 7 december 2006 uitspraak gedaan en de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat de afweging van belangen tussen de verzoekers en de gemeente zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank stelt vast dat de gemeente de nodige procedures heeft gevolgd en dat er voldoende onderzoek is gedaan naar de milieueffecten van het project. De verzoekers hebben aangevoerd dat de gemeente niet op de juiste wijze heeft gehandeld door een nieuwe procedure te volgen na het indienen van zienswijzen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de intrekking van de aanvraag en de nieuwe aanvraag binnen de wetgeving valt. Ook de grieven over de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de verkeersafwikkeling zijn door de voorzieningenrechter verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen spoedeisende belangen zijn die een schorsing van de besluiten rechtvaardigen, en dat de verzoeken om voorlopige voorziening derhalve worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 06 - 11167 en AWB 06 - 11430
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 december 2006
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede,
verweerder,
derde partij:
V.O.F. Vogelpark
gevestigd te Gouda,
gemachtigde: mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2006, verzonden 17 oktober 2006, heeft verweerder aan V.O.F. Vogelpark (hierna: Vogelpark), op diens op 17 juli 2006 ingekomen aanvraag een vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend van de bestemmingsplannen:
- Herziening XLIII en XLIX van het uitbreidingsplan;
- Herziening L, deel uitmakende van de algemene herziening van het Uitbreidingsplan;
- Herziening La van het Uitbreidingsplan;
- Aanvullende bebouwings- en gebruiksvoorschriften Heemstede
voor het uitvoeren van het stedenbouwkundig plan om in de omgeving van het station Heemstede-Aerdenhout een woonwijk te realiseren, alsmede het Roemer Visscherplein her in te richten en een voorrangsplein te realiseren in de Zandvoortselaan ter hoogte van het Roemer Visscherplein.
Bij brief van 6 november 2006 hebben verzoekers, gelet op artikel 7:1, eerste lid en onder d, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb), tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij brief van dezelfde datum hebben zij tevens een verzoek ingediend om ter zake een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluiten, verzonden op 20 oktober 2006, heeft verweerder aan Vogelpark, met gebruikmaking van de bij het besluit van 10 oktober 2006 verleende vrijstelling, bouwvergunningen verleend voor het realiseren van vier urban villa's (appartementsgebouwen) en 16 vrijstaande woningen, 46 twee-onder-één-kap-woningen en 42 meer-onder-één-kap-woningen in het planonderdeel "het Vogelpark".
Tegen deze besluiten, en het daartoe behorende vrijstellingsbesluit van 10 oktober 2006, hebben verzoekers bij brief van 6 november 2006 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van dezelfde datum hebben zij tevens een verzoek ingediend voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 27 november 2006, alwaar verzoeker [X] in persoon is verschenen, tevens als woordvoerder voor de overige verzoekers, van wie enkelen tevens in persoon ter zitting zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E. Hopman, vergezeld van G. Klasen, beiden werkzaam bij de gemeente Heemstede. Voorts is de derde partij verschenen bij haar voornoemde gemachtigde mr. Bäcker, vergezeld van [Y], manager in dienst van de derde partij.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat, hoewel daartoe de mogelijkheid bestaat nu de voorlopige voorziening is gevraagd hangende het beroep tegen het vrijstellingsbesluit, er aanleiding is niet tevens uitspraak te doen in de desbetreffende bodemzaak, aangezien het tweede verzoek om voorlopige voorziening is gedaan hangende het bezwaar tegen de (met de vrijstelling) verleende bouwvergunningen.
2.3 De vraag of alle verzoekers als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 Awb kunnen worden beschouwd laat de voorzieningenrechter ter beoordeling van de bodemrechter. Nu in elk geval een aantal van de verzoekers als zodanig zijn aan te merken, ligt in de beantwoording van de vraag geen beletsel voor een uitspraak omtrent de verzoeken om voorlopige voorziening.
2.4 Het vrijstellingsbesluit van 10 oktober 2006 heeft betrekking op het hele stedenbouwkundige plan, dat uit drie onderdelen bestaat, en op de bouwvergunningen, die op de aanvragen van 12 juli 2006 zijn verleend voor de woonwijk in het onderdeel Vogelpark. Op de desbetreffende gronden rustte weliswaar een woonbestemming maar in verband met de gedetailleerde uitwerking daarvan en gelet op inmiddels verworven nieuwe stedenbouwkundige inzichten, was vrijstelling noodzakelijk.
2.5 Aan de vrijstellingverlening is - in grote lijnen - het volgende voorafgegaan.
In 2004 is bij raadsbesluit een Stedenbouwkundig Plan van Eisen (SpvE) opgesteld. Voorts zijn diverse rapportages uitgebracht met betrekking tot (verkennend) milieutechnisch bodemonderzoek, archeologisch bodemonderzoek, luchtkwaliteit, akoestisch onderzoek omtrent geluidshinder van rail- en wegverkeer, verkeersdoorstroming, parkeerproblematiek, flora- en faunaonderzoek, en is er overleg geweest met het Waterschap en de Provincie.
In de raadsvergadering van 26 januari 2006 is het SpvE op enkele punten gewijzigd, waarna het stedenbouwkundig plan op 16 februari 2006 ter inzage is gelegd.
De ingediende zienswijzen leidden tot een aanpassing van het plan, die erin voorzag dat de bovenste bouwlaag van de meest westelijke urban villa enigszins werd "teruggeplaatst".
Vogelpark heeft daarop het oorspronkelijke plan c.q. de aanvraag ingetrokken en een nieuwe aanvraag conform het aangepaste plan ingediend bij brief van 13 juli 2006.
Op deze aanvraag en de daaraan bij rapport van 15 augustus 2006 van SAB Amsterdam gegeven ruimtelijke onderbouwing hebben verzoekers bij brief van 23 september 2006 opnieuw zienswijzen ingediend.
2.6 Verzoekers hebben als grief daartegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte een nieuwe procedure ingevolge afdeling 3:4 Awb heeft gevolgd. Verweerder had, nu de zienswijzen op het oorspronkelijke plan waren ingediend en beoordeeld, ingevolge artikel 3:18 Awb een besluit moeten nemen. Door dit na te laten is er onnodige vertraging ontstaan, omdat verzoekers daardoor niet direct na het besluit bezwaar of beroep hebben kunnen instellen.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 3:18 Awb de termijn regelt, waarbinnen op de aanvraag moet worden beslist. Nu de (eerste) aanvraag was ingetrokken komt aan deze bepaling in dit verband geen betekenis meer toe. Op de nieuwe aanvraag is ingevolge de opnieuw gevolgde uniforme voorbereidingsprocedure tijdig beslist. Geen wettelijke bepaling staat in de weg aan intrekking van een aanvraag, noch aan het opnieuw volgen van de in casu gekozen procedure naar aanleiding van een nieuwe aanvraag. Deze grief faalt derhalve.
2.7 Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 3:2 Awb en met het zorgvuldigheidsbeginsel niet inhoudelijk naar de zienswijzen heeft gekeken en deze derhalve ongemotiveerd ter zijde heeft geschoven. Dit blijkt volgens verzoekers reeds uit het gegeven dat, waar de indieningstermijn liep tot 27 september 2006, de volgende dag al een oordeel was gegeven en dit op 29 september 2006 al op schrift was gesteld.
De voorzieningenrechter overweegt dat veel van de zienswijzen verweerder uit de voorafgaande procedure reeds bekend waren en reeds eerder in de overwegingen waren betrokken. Gelet hierop en tevens gelet op de door verweerder gegeven reacties op de nieuw ingediende zienswijzen, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder door aldus - ontegenzeglijk - voortvarend te werk te gaan, in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld of beslist. Ook deze grief faalt.
2.8 De volgende grief van verzoekers betreft de gekozen vrijstellingsprocedure. Zij hebben daarbij aangevoerd dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom het tweede lid en niet het eerste lid van artikel 19 WRO is toegepast. Tevens hebben zij gesteld dat, gelet op het provinciale beleid, een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten van Noord-Holland is vereist, omdat sprake is van ingediende zienswijzen en het plan tevens een speerpunt van beleid betreft.
De voorzieningenrechter overweegt dat het volgen van een vrijstellingsprocedure ingevolge het eerste dan wel het tweede lid van artikel 19 WRO ter vrije, discretionaire, keuze van de gemeenteraad staat.
Voorts valt niet in te zien dat het bouwplan voor de woonwijk valt onder één van de speerpunten van het op 20 februari 2004 opgestelde (en bij besluit van 19 juli 2005 aangescherpte) provinciale beleid. In het bijzonder kan, anders dan verzoekers menen, het bouwplan niet worden ondergebracht onder speerpunt 1, locatiebeleid, aangezien het onderhavige bouwplan niet als de daar genoemde vestiging van arbeidsintensieve bedrijven en grootschalige voorzieningen kan worden aangemerkt, en evenmin bij speerpunt 3, woningbouw, aangezien het onderhavige bouwplan valt onder de uitzondering ten aanzien van nieuwbouw van woningen binnen de stedelijke contour van het streekplan. Onweersproken is dat het plan, naar verweerder heeft aangegeven, binnen de daarvoor gegeven rode contour ligt. Een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten van de Noord-Holland is derhalve niet vereist.
Verzoekers hebben in dit verband nog gewezen op de brief van gedeputeerde staten van 17 mei 2004, waarin deze instemmen met de oorspronkelijke opzet van het plan met een combinatie van wonen en werken in het betreffende gebied. Dat verweerder zich in de loop van de procedure op grond van voortschrijdend inzicht meer als "woongemeente" wenst te ontwikkelen, kan, anders dan verzoekers menen, niet zonder meer als onzorgvuldig worden aangemerkt. Een eenmaal verwoorde visie kan immers wegens veranderende omstandigheden en gewijzigde (stedenbouwkundige) inzichten worden bijgesteld.
Ook deze grief wordt derhalve verworpen.
2.9 Met betrekking tot de grief dat verweerder, gelet op artikel 17 WRO en artikel 10 Besluit ruimtelijke ordening, overleg met de buurgemeenten Haarlem en Bloemendaal had moeten voeren overweegt de voorzieningenrechter in de eerste plaats dat de door verzoekers aangehaalde artikelen verweerder geen zodanige verplichting opleggen, maar een bevoegdheid daartoe verlenen, en voorts dat, naar uit de stukken blijkt en door de gemachtigde van verweerder ter zitting is toegelicht, met de genoemde gemeenten een eerste overleg heeft plaatsgevonden, dat wegens gebrek aan tijd en mankracht bij deze gemeenten niet tot een vervolg heeft geleid. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder in zorgvuldigheid tekort is geschoten. De voorzieningenrechter verwerpt ook deze grief.
2.10 Verzoekers hebben tenslotte bezwaren aangevoerd tegen de ruimtelijke onderbouwing van het stedenbouwkundig plan, met name wat betreft de verkeersafwikkeling in en om de nieuwe woonwijk, en van de bouw van met name de urban villa's. Zij zijn van mening dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door op diverse punten af te wijken van het SpvE: de bouwhoogte van de urban villa's is van 3,5 verdiepingen naar 4,5 bouwlagen gegaan, waarbij verweerder, naar verzoekers mening ten onrechte, heeft ingespeeld op mogelijke stadsontwikkeling c.q. bouwplannen van de gemeente Haarlem, en is het uitgangspunt van een combinatie van wonen en werken in de omgeving van het treinstation verlaten.
De voorzieningenrechter heeft hierboven reeds overwogen dat een bijstelling van plannen in de voortgang van een stadsontwikkelingsproces en voortschrijdend inzicht in het besluitvormingsproces niet op voorhand als onzorgvuldig kan worden beschouwd. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond om tot een andersluidend oordeel te komen. Verzoekers wonen op een afstand van circa 70 meter van de urban villa's, waarvan deels de bovenste bouwlaag wat is "teruggelegd", juist om rekening te houden met de overige bebouwing en om tegemoet te komen aan de bezwaren tegen tot de hoogte en het massieve karakter van deze urban villa's. Gelet op genoemde afstand kan niet worden geoordeeld dat verweerder aan de belangen van verzoekers meer gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Met betrekking tot de plannen van de gemeente Haarlem heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting toegelicht dat Haarlem nog geen concrete ontwikkelingsplannen in het aangrenzende gebied heeft en dat verweerder, gezien de daarover bestaande onduidelijkheid, het eigen stedenbouwkundige idee van het "eindigend gebaar" richting stadsgrens, dat door de urban villa's - met name door hun hoogte - wordt gemaakt, heeft gehandhaafd. De grief dat verweerder teveel naar de ontwikkelingen in de buurgemeente heeft gekeken, treft - wat er overigens ook van zij - dan ook geen doel.
Met betrekking tot de verkeersafwikkeling wordt overwogen dat diverse rapporten omtrent verkeersbewegingen en -doorstroming zijn opgesteld en dat verzoekers geen deskundige tegenadveizen in de procedure hebben gebracht. Hetgeen verzoekers overigens als bezwaren in dit verband hebben aangevoerd, kan niet leiden tot het oordeel dat de rapportages van de zijde van verweerder als onvoldoende of onvolledig zouden moeten worden beschouwd.
2.11 Voor de voorzieningenrechter bestaan er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het vrijstellingsbesluit in beroep geen stand zal kunnen houden of dat de bouwvergunningen in bezwaar niet gehandhaafd zullen kunnen blijven. Voor het overige zijn er geen spoedeisende belangen aangevoerd of gebleken op grond waarvan er aanleiding bestaat de besluiten te schorsen.
2.12 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 7 december 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.