RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 1390
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2006
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. R. Maat, Juridisch Adviesbureau Ruimtelijke Ordening Maat en Ruijgrok te Warmond,
de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2005 heeft verweerster eiser op diens verzoek een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) toegekend van € 17.000,-.
Daarbij heeft zij verwezen naar het advies van de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Adviescommissie) van 17 januari 2005.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 april 2005 bezwaar gemaakt, aangevuld bij brief van 30 mei 2005.
Bij besluit van 7 december 2005 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij heeft zij verwezen naar het advies van de Adviescommissie van 24 mei 2005.
Tevens heeft verweerster het in het bezwaarschrift opgenomen verzoek om vergoeding van kosten ad € 300,- in verband met het laten opmaken van een taxatierapport, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 januari 2006 beroep ingesteld.
Verweerster heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 november 2006, alwaar eiser is verschenen bij zijn voornoemde gemachtigde mr. Maat.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. B.P.M. van Ravels, werkzaam bij het Schadeschap Luchthaven Schiphol.
2.1 Bij de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol is het openbaar lichaam "Schadeschap Luchthaven Schiphol" (hierna: het Schadeschap) ingesteld. Het Schadeschap is opgericht in verband met de behandeling van verzoeken tot schadevergoeding als gevolg van de uitbreiding van de luchthaven Schiphol, vastgelegd in de Planologische Kernbeslissing (PKB) "Schiphol en omgeving", van kracht geworden op 8 januari 1996, en het Aanwijzingsbesluit van 23 oktober 1996 als bedoeld in artikel 27 juncto artikel 24 Luchtvaartwet, strekkende tot uitbreiding van het bestaande luchtvaartterrein.
2.2 In de Gemeenschappelijke Regeling zijn de bevoegdheid en werkwijze van het Schadeschap geregeld. De Gemeenschappelijke Regeling strekt er onder meer toe de schadevergoedingsbevoegdheden van de raden van de deelnemende gemeenten te delegeren aan het Schadeschap. De gemeenteraden hebben hun bevoegdheden ex artikel 49 WRO overgedragen, doch uitsluitend voor zover het schadeverzoeken betreft die betrekking hebben op de uitbreiding van luchthaven Schiphol, zoals bepaald in het Aanwijzingsbesluit en de PKB.
2.3 Eiser heeft verzocht om vergoeding van schade, in de zin van vermindering van de waarde van zijn woning aan [adres], ten gevolge van het bestemmingsplan "Schiphol West en omgeving", dat per 29 april 1999 in werking is getreden. Het verzoek is derhalve terecht aangemerkt als een verzoek ingevolge artikel 49 WRO.
In genoemd bestemmingsplan is de vijfde Baan (Polderbaan) opgenomen, waarbij nadere geluids- en veiligheidszones rond luchthaven Schiphol zijn vastgesteld.
2.4 Niet in geschil is en ook voor de rechtbank staat vast dat eiser, op grond van de in het kader van artikel 49 WRO te maken vergelijking tussen de nieuwe planologische situatie ten gevolge van genoemd bestemmingsplan en de direct daaraan voorafgaande planologische situatie op grond van het toen vigerende planologische regime, in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren. Deze schade dient in het kader van artikel 49 WRO tot uitdrukking te komen in een, door middel van de planvergelijking te berekenen, vermindering van de waarde van het onroerend goed van de aanvrager.
2.5 Verweerster heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van
€ 17.000,-. Daarbij heeft zij, verwijzend naar het advies van de Adviescommissie van
22 november 2004, de verkoopwaarde van eisers woonhuis - in verhuurde staat - voor 29 april 1999 op € 132.500,- vastgesteld.
Bij de thans bestreden beslissing heeft verweerster dit uitgangspunt gehandhaafd, waarbij zij heeft verwezen naar het advies van de Adviescommissie van 24 mei 2005.
2.6 Het beroep van eiser richt zich inhoudelijk uitsluitend tegen de hoogte van de toegekende schadevergoeding, waarbij hij het geschil heeft beperkt tot de berekening van de waarde van zijn woning op de dag gelegen voor de peildatum van 29 april 1999.
Naar eisers mening is de vaststelling van verweerder te laag, aangezien de door hem geraadpleegde makelaar B.N. Beukers van Van Groenigen Makelaardij (hierna: Van Groenigen) in diens rapport van 2 april 2005 de betreffende waarde heeft getaxeerd op € 230.000,- .
Voorts richt het beroep zich tegen de afwijzing van de gevraagde kostenvergoeding van € 300,- ter zake van het taxatierapport.
2.7 Nu verweerster voor de onderbouwing en motivering van het thans bestreden besluit heeft verwezen naar de advisering van de Adviescommissie, staat gezien artikel 3:49 Awb ter beoordeling van de rechtbank de vraag of verweerster daarmee heeft kunnen volstaan. In dit verband is artikel 3:9 Awb van belang, waarin is bepaald dat, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.8 De rechtbank stelt vast dat, naar uit de stukken genoegzaam blijkt, verweerster in zoverre aan deze vergewisplicht heeft voldaan dat zij de Adviescommissie naar diens uitgangspunten heeft bevraagd ter zake van het aan het eindadvies voorafgaande conceptadvies, naar aanleiding van het bezwaar van eiser om een nader advies heeft gevraagd en naar aanleiding van de beroepsgronden bij verweerschrift nader onderzoek naar het advies en de overige adviezen heeft verricht.
2.9 Voor het standpunt van eiser dat verweerster in het kader van haar heroverweging een ander adviesorgaan had moeten raadplegen en dat zij, door dit na te laten, onzorgvuldig heeft gehandeld, heeft verweerster terecht opgemerkt dat hiervoor geen steun in wet of rechtspraak is te vinden. Deze grief faalt derhalve.
2.10 Verweerster heeft zich voorts naar het oordeel van de rechtbank en in lijn met de jurisprudentie van de ABRS (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 1999, nr H01.98.0588, gepubliceerd in AB 1999-266) terecht op het standpunt gesteld dat een bestuursorgaan meer zal mogen afgaan op de expertise van het adviesorgaan, naarmate dit adviesorgaan meer ervaring heeft met het uitbrengen van adviezen over een bepaald type besluit.
Buiten kijf staat dat de Adviescommissies van het Schadeschap dienen te worden aangemerkt als organen die bij uitstek deskundig zijn adviezen uit te brengen omtrent schadeverzoeken op dit terrein. Verweerster mag derhalve in beginsel op een door een Adviescommissie uitgebracht advies afgaan.
2.11 Het vorenstaande neemt evenwel niet weg dat verweerster een eigen verantwoordelijk-heid blijft houden voor een zorgvuldige besluitvorming. Deze verantwoordelijkheid brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verweerster inzichtelijk dient te maken op grond van welke objectiveerbare gegevens de besluitvorming is gebaseerd.
2.12 In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank voldoende grond voor de conclusie dat verweerster in het onderhavige geval haar onderzoeksplicht niet volledig in acht heeft genomen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.13 In het advies van 24 mei 2005 heeft de Adviescommissie omtrent de in haar advies van 17 januari 2005 niet geadstrueerde wijze van taxeren, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Aan de taxatie van de panden in [woonplaats] is voorafgegaan een uitvoerig onderzoek aan de hand van Kadastergegevens betreffende verkooptransacties in en rond [woonplaats] in de periode rond de peildatum en daaruit is gedestilleerd een basisgrondprijs van m² van de percelen en een basisgrondprijs in m³ van de gebouwen. Aan de hand van die basisprijs zijn de verschillende objecten beoordeeld. Vrijwel alle panden in [woonplaats] die wij behandeld hebben, lagen aan [adres] en qua stand en ligging waren er vrijwel geen verschillen. Wel waren uiteraard verschillen in oppervlakte van de percelen en inhoud van de gebouwen. Verder waren er verschillen in bouwaard, in kwaliteit, in onderhoudstoestand en in indeling. Ook verschilt de uitkomst naar gelang het type woning, vrijstaand, twee-onder-één-kap of een huis in de rij. Al die factoren zijn in de taxatie betrokken en daaruit is per woning geconcludeerd tot een verkoopwaarde per peildatum."
2.14 De rechtbank stelt vast dat de Adviescommissie geen met cijfermateriaal ondersteunde rekenkundige onderbouwing heeft gegeven aan de aldus door haar bepaalde waarde van eisers onroerend goed; zij heeft slechts het bedrag van de uitkomst genoemd. De vergelijkingstransacties, aan de hand waarvan zij een basisgrondprijs heeft gedestilleerd per m² van de percelen en per m³ van de gebouwen, heeft zij niet met name of met kadasteraanduiding vermeld, evenmin als het aantal woningen en/of binnen welk kadastraal gebied deze waren gelegen. Evenmin zijn de bedragen van de door haar berekende basisgrondprijzen vermeld. Verweerster heeft ter zitting gewezen op de per object opgemaakt Interne Opnamerapporten, waarin de afzonderlijke waardebepalende factoren worden opgesomd en omschreven. Ook daarin zijn de bedoelde objectieve basisgegevens evenwel niet vermeld.
2.15 Naar het oordeel van de rechtbank had verweerster zich bij de totstandkoming van haar beslissing moeten vergewissen van de juistheid van de kennelijk door haar adviesorgaan geselecteerde gegevens en de - in het algemeen en per object - gemaakte berekeningen. Dit klemt te meer, nu eiser bezwaar tegen de aldus bepaalde waarde van zijn perceel en woning heeft geuit en zich daarbij niet op de daarbij gehanteerde feitelijke gegevens heeft kunnen richten, juist bij gebreke daarvan. Voor een deugdelijke heroverweging door verweerster is het onontbeerlijk dat de feitelijke, objectiveerbare gegevens die aan het besluit - in casu aan het advies - ten grondslag liggen inzichtelijk worden gemaakt, zodat degene die bezwaar maakt daar gerichte argumenten en relevante andere gegevens tegenover kan stellen. Die feitelijke, objectiveerbare gegevens dienen op enige moment in de procedure beschikbaar te zijn. Zo ze niet reeds ten tijde van het primaire besluit ter kennis van de geadresseerde worden gebracht, dan dienen ze in elk geval in de bezwaarfase ter beschikking te komen ten einde inzicht in de totstandkoming van het besluit te bieden.
2.16 Aan het vorenstaande doet niet af dat, naar verweerster ter zitting naar voren heeft gebracht, het hier niet zozeer om het "berekenen", maar om het "waarderen" van onroerend goed gaat, en dat dit laatste berust op de ervaring en de intuïtie van de taxateur. Naar het oordeel van de rechtbank moge dit voor een deel zo zijn, maar het betekent niet dat daarbij niet ook wordt uitgegaan van objectieve gegevens, als basis voor de daarop volgende waardering. Niet valt in te zien dat dergelijke objectieve dan wel objectiveerbare gegevens, zoals met name de door de Adviescommissie vastgestelde basisgrondprijzen, niet ter beschikking van verweerster gesteld zouden kunnen worden en, in geval van bezwaar en handhaving van het besluit, niet tevens voor de bezwaarmaker beschikbaar zouden kunnen komen.
2.17 Aan het voorgaande doet evenmin af dat in het taxatierapport van de door eiser geraadpleegde makelaar/taxateur Van Groenigen ook geen cijfermatige onderbouwing van de door hem getaxeerde waarde is vermeld. Het gaat hier in de eerste plaats om de inzichtelijkheid van de advisering die aan de besluitvorming ten grondslag ligt en daarmee aan het besluit van verweerster zelve. In dit verband is een andere taxatie, verricht door welke andere deskundige ook, niet relevant. Om dezelfde reden mist de door eiser ter vergelijking in geding gebrachte waardering in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) - wat hiervan overigens ook zij - hier relevantie.
2.18 De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerster het aan de procespositie van eiser en voor een gedegen heroverweging op het bezwaar verplicht was zich te vergewissen van de gegevens aan de hand waarvan haar adviesorgaan het advies heeft opgesteld.
2.19 Gelet op het vorenstaande kan de beslissing met betrekking tot de toegekende schadevergoeding ingevolge artikel 49 WRO niet in stand blijven wegens schending van het bepaalde in artikel 3:9 Awb.
2.20 Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit wordt in zoverre vernietigd. Verweerder zal bij het opnieuw nemen van een beslissing op het bezwaar voorts nog moeten ingaan op de door eiser opgeworpen bezwaren tegen het vaststellen van de waarde van de woning Dorpsstraat 123 in verhuurde staat.
2.21 De aan verweerster verzochte vergoeding van de kosten van het taxatierapport heeft verweerster naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen met de overweging dat het inschakelen van deze bijstand niet redelijkerwijs noodzakelijk was om tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.22 Nu het beroep deels gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding voor een veroordeling van verweerster in de proceskosten voor de aan eiser verleende rechtsbijstand.
Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in aanmerking het opstellen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting, derhalve 2 punten, voor een zaak van gemiddeld gewicht met een wegingsfactor van 1 punt, hetgeen leidt tot een bedrag van 2 maal € 322,- , derhalve in totaal € 644,-.
Eisers rechtsbijstandverlener is opgetreden voor twaalf eisende partijen in vrijwel identieke zaken. Ingevolge het Besluit proceskostenkosten bestuursrecht geldt voor 4 of meer samenhangende zaken een wegingsfactor van 1,5. Dit leidt tot een bedrag van (1,5 maal € 644,-) € 966,-.
De vergoeding ten aanzien van eiser wordt derhalve vastgesteld op 1/12 van € 966,-, derhalve op € 80,50.
2.23 Voor veroordeling van verweerster in de kosten van het door eiser ingebrachte taxatierapport, zoals eiser heeft verzocht, niet de rechtbank geen aanleiding, nu deze contra-expertise niet heeft bijgedragen tot het oordeel van de rechtbank omtrent de vraag of verweerster op het advies van de Adviescommissie had mogen afgaan.
3.1 verklaart het beroep van eiser met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
3.3 verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
3.4 veroordeelt verweerster in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 80,50, te betalen door het Schadeschap Luchthaven Schiphol aan eiser;
3.5 wijst het meer of anders gevorderde af;
3.6 gelast dat het Schadeschap Luchthaven Schiphol het door eiser betaalde griffierecht van € 136,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. F. Miedema, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs I.M. Ludwig en A.J. Medze, rechters, en op 20 december 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.