ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ7323

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
118080
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van contractuele zorgplicht door de bank bij kredietaanvraag voor bedrijfspand

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 20 december 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bestaande uit [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en B.V.M. Beheer B.V., en de gedaagde, de Coöperatieve Rabobank Haarlemmermeer U.A. De eisers vorderden schadevergoeding van de Rabobank wegens schending van de contractuele zorgplicht. De zaak draait om de afwijzing van een kredietaanvraag door de Rabobank, die eiser niet tijdig heeft geïnformeerd over deze afwijzing. Hierdoor kon eiser de koopprijs van een bedrijfspand niet voldoen, wat leidde tot het niet kunnen afnemen van het pand en het verbeuren van een contractuele boete. De rechtbank oordeelde dat de Rabobank had moeten informeren over de afwijzing op een moment dat eiser nog zonder financiële consequenties van de koop kon afzien. De schade voor eiser bestond uit de contractueel verschuldigde boete en wettelijke rente, maar de rechtbank verminderde de schadevergoedingsverplichting van de bank met 75% wegens eigen schuld van eiser. De rechtbank concludeerde dat de Rabobank in strijd had gehandeld met haar zorgplicht, maar dat eiser ook risico's had genomen die niet volledig aan de bank konden worden toegeschreven. De vordering tot vergoeding van gederfde winst werd afgewezen, en de rechtbank veroordeelde de Rabobank tot betaling van een schadevergoeding van EUR 46.140,75, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 118080 / HA ZA 05-1456
Vonnis van 20 december 2006
in de zaak van
1. [EISER SUB 1],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats]
2. [EISERES SUB 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats]
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V.M. BEHEER B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
eisers,
procureur mr. J.P. van Vulpen,
advocaat mr. G. van Atten te Amsterdam,
tegen
de coöperatieve vereniging
COÖPERATIEVE RABOBANK HAARLEMMERMEER U.A.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. D.S. van Lith te Utrecht.
Partijen zullen hierna ook BVM Beheer (voor B.V.M. Beheer B.V.), [eisers] (voor eisers gezamenlijk) en de Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 januari 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2006
- de akte overlegging producties tevens akte uitlating producties van [eisers]
- de antwoordakte uitlating producties van de Rabobank
- het proces-verbaal van pleidooi van 6 november 2006 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 31 mei 2000 heeft [eiser sub 1] met D.J. Middelkoop & Zonen Nieuw-Vennep B.V. (verder: Middelkoop) een schriftelijke koopovereenkomst gesloten waarbij [eiser sub 1] van Middelkoop heeft gekocht bedrijfsruimten en terrein gelegen aan de Bergsmastraat 1A, 2 en 6 ( verder: het bedrijfsterrein) te Nieuw-Vennep voor een koopprijs van NLG 4.000.000,-- / EUR 1.815.120,86. In de overeenkomst is opgenomen dat de levering uiterlijk 1 oktober 2002 zal plaatsvinden.
2.2. In de koopovereenkomst is onder het kopje ‘Bodem en asbest’ onder meer het volgende opgenomen:
“(...)
- Na de sanering zal verkoper aan koper uiterlijk één maand voor de transportdatum een geschiktheidsverklaring overleggen.
(...)
- De datum van het transport wordt gesteld op één maand na het overhandigen, door de verkoper aan de koper, van de geschiktheidsverklaring (...).
- Indien het transport door problemen met asbest en/of bodemverontreiniging de uiterste transportdatum van 1 oktober 2002, of zoveel eerder als mogelijk is, zal overschrijden is koper gerechtigd van de koop af te zien zonder financiële consequenties.”
2.3. In oktober 2001 heeft BVM Beheer (een beheers B.V. van [eiser sub 1]) met Praxis Vastgoed B.V. (verder: Praxis) een intentieovereenkomst gesloten voor de koop door Praxis van bedrijfsruimten en terrein gelegen aan de Bergsmastraat 2 en 6 te Nieuw-Vennep voor een koopprijs van NLG 3.137.500,-- / EUR 1.423.735,43. In de overeenkomst is opgenomen dat de levering zou plaatsvinden drie maanden na de levering door Middelkoop aan BVM Beheer doch uiterlijk op 1 juli 2003.
2.4. Middelkoop en [eiser sub 1] hebben de levering van het bedrijfsterrein in onderling overleg uitgesteld tot de definitieve versie van een grondkwaliteitsrapport gereed zou zijn. Dit rapport was in januari 2003 gereed. [eiser sub 1] en Middelkoop hebben daarop de ondertekening van de uitgewerkte koopovereenkomsten vastgesteld op 24 januari 2003, op welke datum ook een waarborgsom van 10% van de koopprijs (EUR 184.563,--) diende te worden gestort. De leveringsdatum is in de koopovereenkomsten vastgesteld op uiterlijk 28 februari 2003.
2.5. In oktober 2001 heeft [eiser sub 1] zich tot de Rabobank gewend om de mogelijkheid van financiering door de Rabobank te onderzoeken van de waarborgsom en de koopprijs voor het geval er tijd zou zitten tussen de levering door Middelkoop en [eiser sub 1] en de doorlevering aan Praxis. Nadien hebben [eiser sub 1] en de heer J.P. van Haaster, accountmanager van de Rabobank, verschillende gesprekken gevoerd waarbij deze financiering aan de orde is geweest.
2.6. In een gesprek op 24 januari 2003 heeft de Rabobank aan [eiser sub 1] laten weten dat zij geen financiering zou verstrekken. Bij brieven van 28 januari en 6 februari 2003 heeft de Rabobank deze afwijzing bevestigd.
2.7. Op 24 januari 2003 heeft [eiser sub 1] voor BVM Beheer twee koopovereenkomsten met Middelkoop getekend met betrekking tot het bedrijfsterrein. In beide koopovereenkomsten is het volgende opgenomen:
“Tot zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen is koper verplicht uiterlijk op éénendertig januari tweeduizend drie bij de notaris als waarborg een bedrag te storten (...).”
2.8. [eiser sub 1] bezit 100% van de aandelen van BVM Beheer.
2.9. Bij brief van 31 januari 2003 heeft de Rabobank aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onder meer het volgende geschreven.
“Hierbij doe ik u een voorstel toekomen inzake uw financieringsaanvraag ad EUR 184.563,-- ten behoeve van het doorlenen van dit bedrag aan B.V.M. Beheer B.V. ter voldoening van de door deze vennootschap aangegane verplichting tot storting van de waarborgsom uit hoofde van de getekende koopcontracten van de percelen grond aan de Staringstraat en de Bergsmastraat.”
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn met dit voorstel akkoord gegaan. Als zekerheid voor deze lening is de hypotheek op het woonhuis van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] met hetzelfde bedrag verhoogd.
2.10. Op 28 februari 2003 heeft de notaris een ‘akte non-comparitie’ opgemaakt, omdat BVM Beheer het bedrijfsterrein niet kon afnemen. De koopovereenkomst van Middelkoop en BVM Beheer is ontbonden en Middelkoop heeft de contractuele boete van 10% van de koopsom geïncasseerd via de notaris die de waarborgsom onder zich had.
2.11. Op 21 juli 2003 heeft Middelkoop drie percelen bouwrijpe grond aan de Bergsmastraat te Nieuw-Vennep verkocht en geleverd aan Praxis.
2.12. De algemene bankvoorwaarden van de Rabobank luiden voor zover van belang:
“2. Zorgplicht van de bank.
De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden.”
2.13. Op verzoek van [eiser sub 1] heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij de rechtbank als getuigen heeft gehoord de heer J.P. van Haaster, accountmanager van de Rabobank, de heer E. van Deutekom, tot de zomer van 2004 in dienst van de Rabobank, de heer H.J. Bijkerk, adviseur van [eiser sub 1], en de heer J.A. Vonk, commercieel manager van de Rabobank
3. De vordering
3.1. [eisers] vordert primair:
1. een verklaring voor recht dat de Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen jegens hem en dat de Rabobank aansprakelijk is voor alle schade die [eisers] als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming lijden en zullen lijden, welke schade in ieder geval bestaat uit de verbeurde boete van 10% van de koopsom te vermeerderen met de gederfde winst, wettelijke rente en kosten juridische bijstand.
2. De Rabobank op deze grond te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot vergoeding van alle kosten, schaden en interesten op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2. [eisers] vordert subsidiair:
1. een verklaring voor recht dat de Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] en dat de Rabobank aansprakelijk is voor alle schade die [eisers] als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Rabobank lijden en zullen lijden, welke schade in ieder geval bestaat uit de verbeurde boete van 10% van de koopsom te vermeerderen met de gederfde winst, wettelijke rente en kosten juridische bijstand.
2. De Rabobank op deze grond te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot vergoeding van alle kosten, schaden en interesten op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3. Alles met kostenveroordeling en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.4. [eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Rabobank mondelinge toezeggingen heeft gedaan voor de financiering door de Rabobank van de koopsom van het bedrijfsterrein. Althans heeft de Rabobank [eisers] jarenlang aan het lijntje gehouden door nimmer de financiering onvoorwaardelijk af te wijzen. Evenmin heeft de Rabobank negatieve signalen afgegeven met betrekking tot de financiering. Daardoor mocht [eisers] er in januari 2003 op vertrouwen dat de Rabobank de financiering voor de koopsom zou verstrekken. Toen dat niet het geval bleek te zijn, had [eisers] onvoldoende tijd elders financiering te krijgen. De Rabobank heeft verzuimd [eisers] tijdig in kennis te stellen van (interne) afwijzingen van de financiering en heeft verzuimd tijdig duidelijkheid te verschaffen over de voorwaarden voor een financiering. Verder stelt [eisers] zich op het standpunt dat het, mede gelet op de lange termijn gedurende welke de Rabobank bekend was met de aankoop door [eisers], het de Rabobank niet vrijstond vlak voordat de financiering noodzakelijk was zich terug te trekken. Doordat de Rabobank haar verplichtingen tegenover [eiser sub 1] niet is nagekomen heeft [eiseres sub 2] zich persoonlijk garant moeten stellen voor het verhogen van de hypotheek op de privéwoning. Daardoor is de Rabobank toerekenbaar tekortgeschoten dan wel heeft zij onrechtmatig gehandeld tegenover [eiseres sub 2].
4. Het verweer
4.1. De Rabobank voert verweer. Op de stellingen van de Rabobank wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. De rechtbank is van oordeel dat de Rabobank tegenover [eisers] heeft gehandeld in strijd met de uit de algemene bankvoorwaarden voor de Rabobank voortvloeiende zorgplicht. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.2. Uit de toelichting financieringsaanvraag van 18 september 2002 opgesteld door Van Haaster (productie 13) en de toelichting kredietbeoordelaar lokale bank van 2 oktober 2002 opgesteld door F.B. van der Werf blijkt dat de Rabobank een financieringsaanvraag van [eiser sub 1] voor een bankgarantie van EUR 181.512,-- heeft afgewezen. Uit de notitie van 2 oktober 2002 komt naar voren dat het bedrijf van [eiser sub 1] niet in staat wordt geacht tegenvallers bij de doorverkoop op te vangen. De Rabobank heeft naar voren gebracht dat zij zich altijd tegenover [eiser sub 1] op het standpunt heeft gesteld dat zij alleen de bankgarantie wilde financieren indien zij ook de koopsom van het bedrijfsterrein zou kunnen financieren. Bij het pleidooi heeft de heer Vonk van de Rabobank benadrukt dat de Rabobank nooit alleen naar de bankgarantie heeft gekeken, maar dat zij alleen geïnteresseerd was in de financiering van het geheel. Dit betekent dat de afwijzing van de financiering van de bankgarantie in feite ook een afwijzing van de financiering van de koopsom betekende.
5.3. De rechtbank verwerpt de stelling van de Rabobank dat zij begin oktober 2002 nog geen beslissing kon nemen op de financieringsaanvraag van [eiser sub 1], omdat zij nog niet beschikte over de koopovereenkomsten met Middelkoop en Praxis. Aangenomen moet worden dat de Rabobank op het moment dat de in 5.2 genoemde notities van 18 september en 2 oktober 2002 werden opgesteld, beschikte over de koopovereenkomst met Middelkoop en de intentieovereenkomst met Praxis. Uit de notitie van Van Haaster (bladzijde 3, bovenaan) blijkt dat deze op de hoogte was van de onder 2.2 genoemde regeling in deze koopovereenkomst die in de overeenkomst is opgenomen op bladzijde 3. Van Haaster moet derhalve over meer bladzijden van deze overeenkomst hebben beschikt dat alleen de eerste bladzijde zoals de Rabobank heeft betoogd. Verder verwijst Van Haaster in zijn notitie naar een ‘intentieverklaring’ voor de aankoop door Praxis, zodat moet worden aangenomen dat hij eveneens op de hoogte was van intentieovereenkomst van BVM Beheer en Praxis. De koopovereenkomst met Middelkoop en de intentieovereenkomst met Praxis zijn overeenkomsten waaruit voor [eiser sub 1] en/of BVM Beheer verplichtingen tot afname en levering van het bedrijfsterrein en tot betaling van waarborgsom en koopprijs voortvloeide.
5.4. De rechtbank gaat ervan uit dat de Rabobank [eiser sub 1] begin oktober 2002 niet heeft laten weten dat bij de stand van zaken van dat moment de financiering van de bankgarantie en de koopsom door haar in feite werd afgewezen. Vaststaat dat de Rabobank [eiser sub 1] niet schriftelijk heeft geïnformeerd. De Rabobank heeft niet gesteld dat van Haaster of een andere medewerker van haar [eiser sub 1] mondeling op de hoogte heeft gebracht van de afwijzing van de financieringsaanvraag die voortvloeide uit de notities van 18 september en 5 oktober 2002. Integendeel is het (hiervoor onder 5.3 verworpen) standpunt van de Rabobank telkens geweest dat Van Haaster in oktober 2002 aan [eiser sub 1] heeft gevraagd (getekende) koopovereenkomsten met Praxis over te leggen alvorens over de financiering zou kunnen worden beslist. De Rabobank heeft voorts geen voor bewijs vatbare feiten en omstandigheden aangevoerd met betrekking tot mededelingen die aan [eiser sub 1] zouden zijn gedaan naar aanleiding van de besluitvorming over de notities van Van Haaster en Van der Werf. Ook uit de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen blijkt niet dat [eiser sub 1] naar aanleiding van de besluitvorming door de Rabobank op basis van deze notities over de uitkomst daarvan is geïnformeerd.
5.5. Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank aan dat de Rabobank begin oktober 2002 wist dat de bankgarantie werd afgewezen en dat dit, ook volgens de stellingen van de Rabobank, in feite eveneens een afwijzing van de financiering van de koopsom inhield, terwijl de Rabobank [eiser sub 1] deze afwijzingen niet heeft medegedeeld. De op haar tegenover [eiser sub 1] rustende zorgplicht noopte de Rabobank echter wel tot het doen van een dergelijke mededeling, omdat, naar de Rabobank wist, [eiser sub 1] in oktober 2002 nog zonder financiële consequenties van de koop had kunnen afzien. In zijn notitie van 18 september 2002 maakt Van Haaster immers expliciet melding van deze mogelijkheid. Daarnaast was de Rabobank ervan op de hoogte dat [eiser sub 1] een afnameverplichting had tegenover Middelkoop die voor hem grote financiële risico’s meebracht. Dat was immers de belangrijkste reden voor de Rabobank de gevraagde financiering af te wijzen. Verder zou [eiser sub 1] na een mededeling van de Rabobank in oktober 2002 dat zijn financieringsaanvraag was afgewezen, meer tijd hebben gehad voor het zoeken naar andere financieringsmogelijkheden. Nu de Rabobank pas op 24 januari 2003 duidelijkheid hierover heeft verstrekt, heeft de Rabobank [eiser sub 1] in een situatie gebracht waarin er nauwelijks nog tijd was voor het vinden van een andere financier of participant. Door onder deze omstandigheden na te laten [eiser sub 1] in oktober 2002 op de hoogte te brengen van de afwijzing van de financiering heeft de Rabobank gehandeld in strijd met de in artikel 2 van haar algemene bankvoorwaarden opgenomen zorgverplichting tegenover [eiser sub 1].
5.6. [eisers] baseert zijn stelling dat de Rabobank zou hebben toegezegd te financieren op de uitlatingen van Van Haaster in een gesprek op 27 augustus 2002 waarbij naast [eiser sub 1] ook zijn adviseur Bijkerk aanwezig was. Volgens [eisers] heeft Van Haaster in dit gesprek bevestigd dat de financiering zou worden verstrekt en dat het enkel nog een kwestie was van administratieve afwikkeling middels het uitbrengen van een offerte. De Rabobank heeft dit betwist. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Van Haaster in dit gesprek namens de Rabobank heeft toegezegd te zullen financieren. Bijkerk en Van Haaster, die beiden bij dit gesprek aanwezig waren, hebben in hun getuigenverklaringen de stelling van [eisers] niet bevestigd.
5.7. De rechtbank verwerpt de stelling van [eisers] dat het de Rabobank niet meer vrijstond zich, vlak voordat de financiering noodzakelijk werd, terug te trekken. De Rabobank heeft naar voren gebracht zij heeft geweigerd de financiering te verstrekken, omdat het risico bestond dat Praxis niet zou afnemen, in welk geval de ondernemingen van [eiser sub 1] de (rente)lasten niet zouden kunnen dragen. Deze ondernemingen rendeerden in die tijd niet goed en hebben ook onder de afdeling bijzonder beheer van de Rabobank gestaan. Niet gezegd kan worden dat - nu de gestelde financieringstoezegging niet is vast komen te staan - de Rabobank op deze gronden in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten de financiering van de koopsom van het bedrijfsterrein te weigeren.
5.8. Wegens schending van de contractuele zorgplicht is de Rabobank aansprakelijk voor de schade die [eisers] dientengevolge heeft geleden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [eiser sub 1] - onvoldoende bestreden - heeft gesteld dat hij zich heeft gerealiseerd dat hij in oktober 2002 de mogelijkheid had de overeenkomst met Middelkoop te ontbinden, omdat het bodemonderzoek nog niet was afgerond, maar dat hij vanwege de in zijn ogen positieve berichtgeving van de bank van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt.
5.9. De schade die [eisers] stelt te hebben geleden, is uiteindelijk gedragen door BVM Beheer omdat deze vennootschap als uiteindelijke contractspartij van Middelkoop gehouden was tot betaling van de waarborgsom. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben zelf geen schade geleden, omdat voor hen tegenover de verplichting tot betaling aan de Rabobank uit hoofde van de geldlening van EUR 184.563,-- een even grote vordering op BVM Beheer staat. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben niet gesteld dat BVM Beheer niet in staat is tot terugbetaling van dit bedrag. Om deze reden wordt de vordering van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] afgewezen.
5.10. [eisers] heeft gesteld dat zijn schade bestaat uit de verbeurde boete, gederfde winst alsmede renteschade.
5.11. De rechtbank verwerpt de stelling van de Rabobank dat de helft van de verbeurde boete voor [eiser sub 1] geen schade kan zijn, omdat hij zich, voordat de Rabobank daarvan afwist, al met de koopovereenkomst van 31 mei 2000 tot betaling van dit bedrag had verplicht. In de eerste plaats is gesteld noch gebleken dat Middelkoop betaling heeft verlangd van de waarborgsom ingevolge de overeenkomst van 31 mei 2000. Bovendien doet de verplichting in deze koopovereenkomst tot betaling van dit bedrag niet af aan de mogelijkheid voor [eiser sub 1] in verband met het uitblijven van het grondkwaliteitsrapport zonder financiële consequenties - de rechtbank gaat ervan uit dat hieronder moet worden begrepen zonder dat de waarborgsom zou worden verbeurd - van de koop af te zien. De door BVM Beheer aan Middelkoop verbeurde boete is derhalve in zijn geheel een schadepost die kan worden toegerekend aan de schending van de zorgplicht door de Rabobank.
5.12. De rechtbank wijst de vordering van [eisers] tot vergoeding van de gederfde winst af, omdat [eisers] onvoldoende concreet heeft gesteld dat hij er bij tijdige mededeling door de Rabobank van de afwijzing van de financiering in geslaagd zou zijn elders financiering te verkrijgen dan wel een participant in de aankoop van het bedrijfsterrein te vinden. Gelet op de redenen die ten grondslag liggen aan de afwijzing van de financiering door de Rabobank, lag het op de weg van [eisers] op dit punt concrete alternatieven naar voren te brengen.
5.13. De door [eisers] gestelde renteschade lost zich op in toekenning van de wettelijke rente vanaf de datum waarop de boete ingevolge de koopovereenkomsten werd verbeurd te weten 31 januari 2003.
5.14. De rechtbank is verder van oordeel dat een deel van de schade een gevolg is van omstandigheden die aan BVM Beheer kunnen worden toegerekend, zodat de schadevergoedingsplicht van de Rabobank dient te worden verminderd. Aangezien [eiser sub 1] 100% van de aandelen van BVM Beheer in zijn bezit heeft kan het handelen van [eiser sub 1] aan BVM Beheer worden toegerekend. De eigen schuld van BVM Beheer bestaat eruit dat [eiser sub 1], reeds voordat hij zich met een kredietaanvraag tot de Rabobank had gewend, een overeenkomst met Middelkoop is aangegaan met voor hem grote financiële risico’s. Daarbij is het niet kunnen nakomen van deze overeenkomst voor [eiser sub 1] te beschouwen als een ondernemingsrisico. Dat [eiser sub 1] zich niet volledig bewust is geweest van de risico’s die hij liep en uitsluitend oog had voor de mogelijke winstkansen van de transactie blijkt uit het feit dat hij niet is ingegaan op het aanbod van Praxis om tegen betaling de afnameverplichting over te nemen. [eiser sub 1] heeft, door zich aldus te begeven op een voor hem onbekend terrein waar hij in contact kwam met ervaren partijen zoals Praxis, risico’s genomen waarvan de negatieve gevolgen niet in zijn geheel kunnen worden toegeschreven aan de nalatigheid van de Rabobank. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat vergoedingsplicht van de Rabobank dient te worden verminderd door de schade over BVM Beheer en de Rabobank te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van hen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De schadevergoedingsverplichting van de Rabobank dient om deze reden met 75% te worden verminderd.
5.15. De rechtbank zal het primair en subsidiair gevorderde in die zin toewijzen dat de Rabobank zal worden veroordeeld tot betaling bij wijze van schadevergoeding van een bedrag van EUR 46.140,75 met wettelijke rente vanaf 31 januari 2003. Gelet hierop heeft [eisers] geen belang bij de gevraagde verklaringen voor recht, zodat deze zullen worden afgewezen. Omdat de rechtbank de hoogte van de schadevergoeding kan vaststellen wordt de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure voor wat betreft deze schade eveneens afgewezen. Ook zal geen verwijzing naar de schadestaatprocedure plaatsvinden voor wat betreft de vordering tot vergoeding van kosten van juridische bijstand, aangezien [eisers] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt.
5.16. De rechtbank beschouwt de Rabobank als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, niettegenstaande het feit dat slechts een gedeelte van de vordering is toegewezen. De Rabobank zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij het salaris van de procureur zal worden begroot op basis van het toegewezen bedrag. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van BVM Beheer op:
- dagvaarding EUR 85,60
- vast recht 1.015,00
- getuigenkosten 45,00
- salaris procureur 6.705,00 (7,5 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 7.850,60
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. veroordeelt Rabobank om aan BVM Beheer te betalen een bedrag van EUR 46.140,75 (zesenveertig duizend honderd veertig euro en vijfenzeventig eurocentvijfenzeventig), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 31 januari 2003 tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van BVM Beheer tot op heden begroot op EUR 7.850,60,
6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell, mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. L. Reurich en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2006.?