ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5522

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-12110
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuursdwang en voorlopige voorziening inzake schutting op gemeentegrond

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 28 december 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Paternotte, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, waarin haar werd gelast om een schutting aan de achterzijde van haar woning te verwijderen. Dit besluit was genomen op 31 oktober 2006, met een deadline voor verwijdering op 15 december 2006, en een dreiging van dwangsommen bij niet-naleving. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet eerder in staat was om de stelling van verweerder, dat de schutting op gemeentegrond was geplaatst, adequaat te bestrijden, omdat de relevante kadastrale tekening pas ter zitting werd overgelegd. Hierdoor ontbeert het besluit de vereiste zorgvuldigheid en deugdelijke motivering. De voorzieningenrechter heeft het primaire besluit geschorst en een voorlopige voorziening getroffen, waarbij de gemeente Haarlem werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers in bezwaarprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 12110
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 december 2006
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Paternotte, advocaat te Hoofddorp,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder verzoekster gelast om vóór 15 december 2006 de schutting aan de achterzijde van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats] te verwijderen en geheel verwijderd te houden. Indien niet aan de lastgeving wordt voldaan, verbeurt verzoekster een dwangsom van € 500,- op 15 december 2006, € 1.500,- op 15 januari 2007 en € 5.000,- op 15 februari 2007.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 5 december 2006 bezwaar gemaakt. Bij fax van 10 december 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 december 2006, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en alwaar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P.L. Bos, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Tevens waren ter zitting aanwezig [de heren A, B en C].
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Artikel 125 Gemeentewet luidt: het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
In artikel 5:32, eerste lid, Awb is bepaald dat het bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreden een last onder dwangsom kan opleggen.
In het tweede lid van artikel 5:32 Awb is bepaald dat een last onder dwangsom ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
2.3 Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder, Woningwet - voor zover hier van belang - is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
2.4 Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e, Besluit Bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) wordt als bouwen van beperkte betekenis, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, Woningwet, aangemerkt het bouwen van een erf- of perceelafscheiding, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1. niet hoger dan 1 meter, of
2. niet hoger dan 2 meter en gebouwd:
a. op een erf of perceel waarop reeds een gebouw staat,
b. meer dan 1 meter achter de voorgevelrooilijn, en
c. meer dan 1 meter van de weg of het openbaar groen.
2.5 Verzoekster heeft zonder te beschikken over een bouwvergunning een schutting geplaatst aan de achterzijde van haar woning op het perceel [adres], kadastraal bekend onder nummer [kadastraal nummer]. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor deze bouw een vergunning is vereist omdat de schutting op gemeentegrond staat en er derhalve geen sprake is van een (onder bepaalde voorwaarden) bouwvergunningvrije erfafscheiding. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder verder aldus dat ook indien in dit geval wel zou kunnen worden gesproken van een erfafscheiding niettemin een bouwvergunning is vereist aangezien de schutting hoger is dan één meter en geplaatst is binnen 1 meter van het openbaar groen. Voorts acht verweerder legalisatie niet waarschijnlijk. Voor verweerder is dit aanleiding geweest om handhavend op te treden.
2.6 Verzoekster betwist primair dat de schutting op gemeentegrond is geplaatst. Naar haar zeggen is er sprake is van een erfafscheiding waarvoor geen bouwvergunning is vereist. Voorts betwist verzoekster dat de schutting binnen 1 meter van het openbaar groen is gesitueerd. Verzoekster heeft tenslotte aangevoerd dat de in geding zijnde schutting reeds gedurende zes jaren op de huidige plek staat en op dezelfde plaats is gerealiseerd als die waar van 1970 tot 2000 ook een schutting stond, met bovendien aan de buitenzijde ervan een heg, die volgens verzoekster op de erfgrens stond.
2.7 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Naar aanleiding van de vooraanschrijving van 26 juni 2006 waarin verweerder zijn voornemen om handhavend op te treden kenbaar heeft gemaakt, heeft verzoekster op 5 juli 2006 haar zienswijze gegeven. Ondanks het feit dat verzoekster reeds in dit stadium - evenals in bezwaar - nadrukkelijk heeft betwist dat de schutting op gemeentegrond is geplaatst, kon verzoekster de aan het primaire besluit ten grondslag liggende kadastrale tekening pas inzien nadat verweerder deze bij de gedingstukken ten behoeve van de zitting had overgelegd. De betreffende tekening is echter niet voorzien van een schaalaanduiding en afmetingen. Bovendien heeft verweerders gemachtigde ter zitting erkend dat deze tekening niet geheel correct is omdat de schutting onjuist is ingetekend. Gelet hierop heeft verweerder ter zitting een voor wat betreft de situering van de schutting gecorrigeerde en verder van een schaalaanduiding voorziene tekening overgelegd. Deze laatste tekening leidt volgens verweerder tot eenzelfde conclusie als de eerdere.
2.9 Nu verzoekster pas ter zitting de beschikking heeft gekregen over deze laatste tekening is verzoekster niet in de gelegenheid geweest verweerders stelling dat de schutting op gemeentegrond is geplaatst gericht te bestrijden. Dit betekent dat het primaire besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. En aangezien verweerder bij zijn besluitvorming is uitgegaan van een onjuiste tekening, ontbeert het besluit eveneens een deugdelijke motivering.
2.10 Onder deze omstandigheden, waarbij als gevolg van de handelwijze van verweerder nog immer in discussie is of de schutting al dan niet op gemeentegrond is geplaatst en mitsdien of een bouwvergunning is vereist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de navolgende voorlopige voorziening te treffen.
2.11 De voorzieningenrechter merkt ter voorlichting van partijen nog wel op dat het thans aan verzoekster is om in de bezwaarprocedure te onderbouwen op welke punten de laatstelijk door verweerder overgelegde tekening niet juist zou zijn.
2.12 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het primaire besluit van 31 oktober 2006 tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,- te betalen door de gemeente Haarlem aan de griffier;
3.4 bepaalt dat de gemeente Haarlem het door verzoekster betaalde griffierecht van € 141,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 28 december in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.