ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ4866

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-9839
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van strijdig gebruik van een perceel voor opknappen van een boot

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 20 november 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, wonende in de gemeente Haarlemmermeer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Dit besluit verplichtte verzoeker om binnen acht weken het strijdige gebruik van zijn voortuin voor herstelwerkzaamheden aan een boot te staken en de boot, twee zeecontainers, een overkapping en een machineschuur te verwijderen. Verzoeker voerde aan dat hij al sinds 1993 zijn voortuin voor deze werkzaamheden gebruikte en dat hij een beroep deed op het overgangsrecht van het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter overwoog dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht de voorzieningenrechter bevoegd is om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter concludeerde dat er sprake was van strijd met het bestemmingsplan en dat het gebruik van de voortuin voor de herstelwerkzaamheden niet in overeenstemming was met de bestemming 'Recreatieve doeleinden I'. Verweerder had bovendien aangegeven dat er geen uitzicht op legalisatie was en dat handhaving in het algemeen belang was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker bij het afmaken van de werkzaamheden niet opwoog tegen het belang van handhaving van de wettelijke voorschriften.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, waarmee de verplichting van verzoeker om het strijdige gebruik te staken en de betrokken zaken te verwijderen, in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de noodzaak voor verzoekers om zich aan de geldende regels te houden, ook al zijn er persoonlijke belangen in het spel.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 9839
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2006
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.P. van Delden, advocaat te Leiden,
tegen:
het college van burgemeesster en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2006 heeft verweerder verzoeker gelast om binnen acht weken na bekendmaking van dit besluit het strijdige gebruik te staken, de boot, twee zeecontainers, de overkapping tussen de boot en de twee zeecontainers, de machineschuur en de zaken ten behoeve van het herstellen van de boot op het perceel [adres] te verwijderen en geheel verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- ineens.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 oktober 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 12 oktober 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 november 2006, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door N.M. Jobst, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De aanschrijving ziet op het staken van het gebruik van de voortuin van het perceel [adres] voor herstelwerkzaamheden aan een boot en de verwijdering van alle op het perceel aanwezige zaken die verzoeker gebruikt met oog op deze herstelwerkzaamheden, waaronder de boot zelf, twee zeecontainers en een overkapping. Tevens ziet de aanschrijving op de verwijdering van een zonder bouwvergunning in de voortuin geplaatste machineschuur.
2.3 Ingevolge het bestemmingplan "Landelijk Gebied" geldt ter plaatse de bestemming "Recreatieve doeleinden I".
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Recreatieve doeleinden I" aangewezen gronden bestemd voor recreatieve doeleinden, te weten groenvoorzieningen, wegen (met inbegrip van fiets-, ruiter- en wandelpaden), voorwerpen van beeldende kunst, alsmede de in verband met deze bestemming nodige bouwwerken geen gebouw zijnde.
Ingevolge artikel 49 van de planvoorschriften is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 51, de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken in strijd met artikel 33, eerste lid, van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de planvoorschriften mogen gronden en bouwwerken, welke op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan op andere wijze in gebruik zijn dan in dit plan is bepaald, als zodanig in gebruik blijven; het is verboden het afwijkende gebruik naar de aard of omvang te vergroten, terwijl is toegestaan het strijdige gebruik te wijzigen, mits de afwijking van het in het plan bepaalde niet wordt vergroot.
2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gebruik dat verzoeker maakt van de voortuin ten behoeve van herstelwerkzaamheden aan een boot en de opslag van de zaken die hij daarvoor gebruikt, zich niet verdraagt met de daarop rustende bestemming. En dat voorts de machineschuur ter plaatse in strijd met artikel 40, eerste lid, Woningwet, zonder bouwvergunning is gebouwd.
2.5 Verzoeker bestrijdt dat er sprake is van strijdig gebruik. Hij voert daartoe aan dat hij al vanaf 1993 zijn voortuin gebruikt voor deze werkzaamheden. Hij doet gelet hierop een beroep op het in artikel 51, eerste lid, van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht. Het gebruik van zijn voortuin is (sinds de inwerkingtreding van het vigerende bestemmingplan) nooit in overeenstemming gebracht met de nu daarop rustende bestemming, aldus verzoeker.
Voorts voert hij aan dat het algemeen aanvaard is dat een particulier zijn voortuin voor dergelijk hobbymatige opknapwerkzaamheden gebruikt.
2.6 Los van de vraag of verzoeker al vanaf 1993 op zijn perceel werkzaamheden aan zijn boot verricht, hetgeen door verweerder wordt bestreden onder verwijzing naar een luchtfoto uit 1999 waarop dergelijk gebruik niet te zien is , kan gelet op het feit dat het vigerende bestemmingsplan in 1988 in werking is getreden, een beroep op het overgangsrecht niet slagen nu deze datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan ligt voor de door verzoeker gestelde datum van het begin van het bestreden gebruik. Voor zover verzoeker de op zijn gronden rustende bestemming, gelet op het gebruik daarvan, onjuist acht merkt de voorzieningenrechter op dat voor beoordeling daarvan in de onderhavige procedure geen ruimte is. Uitgangspunt voor verweerder in diens besluitvorming is het bestemmingsplan, te weten de plankaart en de daarbij behorende planvoorschriften.
2.7 Niet in geschil is - en ook de voorzieningenrechter gaat daar van uit - dat voor de machineschuur is geplaatst zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning.
2.8 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er in het onderhavige geval sprake van strijd met het bestemmingsplan alsmede van overtreding van artikel 40, eerste lid, Woningwet. Verweerder is dan ook bevoegd handhavend op te treden.
2.9 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.10 Verzoeker betoogt dat verweerder dient af te zien van handhavend optreden omdat de werkzaamheden aan de boot slechts tijdelijk zijn. Hij geeft aan de werkzaamheden naar verwachting direct na de winter te hebben afgerond. Daarna zal hij de boot, de twee containers, de overkapping en de machineschuur verwijderen.
2.11 Verweerder heeft aangegeven niet bereid te zijn vrijstelling te verlenen om de strijdige situatie te legaliseren. Ten aanzien van de machineschuur beroept verweerder zich op zijn "Beleid toepassing artikel 19, derde lid, WRO". Conform dit beleid wordt alleen vrijstelling verleend indien er sprake is van vergroting van het woongenot. Hiervan is ten aanzien van de machineschuur geen sprake, aldus verweerder. Bovendien betekenen zowel de bebouwing als het strijdige gebruik een aantasting van de openheid van het gebied, alsmede van de landschappelijke en monumentale waarde van de nabijgelegen Geniedijk, welke door UNESCO is aangemerkt als werelderfgoed. Ter zitting heeft verweerder bovendien aangegeven het met oog op de precedentwerking onwenselijk te vinden om de strijdige situatie te legaliseren, dan wel te gedogen. Bovendien stelt hij dat verzoeker al eerder heeft aangegeven dat hij de werkzaamheden aan de boot in augustus 2006 zou hebben afgerond, hetgeen niet het geval was. Verzoeker heeft evenmin inzichtelijk gemaakt wanneer de werkzaamheden aan de boot wel afgerond zullen zijn.
2.12 Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat er op dit moment geen sprake is van een concreet zicht op legalisering.
2.13 Verzoeker betoogt voorts dat het voor hem momenteel feitelijk onmogelijk is om aan de lastgeving te voldoen, omdat de boot nog niet te water kan worden gelaten en hij niet beschikt over een andere berging voor de boot.
2.14 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoeker bij het afmaken van de werkzaamheden aan zijn boot niet opweegt tegen het belang dat verweerder heeft bij handhaving van de wettelijke voorschriften. Te meer daar het strijdig gebruik een inbreuk op het landschap betekent en verzoeker heeft nagelaten inzicht te geven in resterende werkzaamheden en de tijdsduur daarvan.
2.15 Ook ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat de door verweerder opgelegde dwangsom niet in verhouding staat tot de aan de uitvoering van de last verbonden kosten.
2.16 Naar voorlopig oordeel zijn er dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de belangen niet in redelijkheid de onderhavige dwangsom heeft kunnen opleggen.
2.17 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting valt niet te verwachten dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden.
2.18 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 20 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.