ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ3080

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-10135
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening bouwstop bij verlening vrijstelling WRO

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 8 november 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bouwproject. Verzoekers, wonende nabij het bouwproject, hadden bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling die was verleend aan vergunninghouder voor het bouwen van een aanbouw aan een gemeentelijk monument. De verzoekers vreesden voor schade aan hun woning en een aantasting van hun privacy door de realisatie van het dakterras. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de verzoekers niet lichtvaardig konden worden genegeerd, maar dat de bouw al in een vergevorderd stadium was en een bouwstop niet meer het beoogde effect zou hebben. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang meer was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de bouwwerkzaamheden al waren gestart en het casco van de aanbouw bijna gereed was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en merkte op dat vergunninghouder op eigen risico handelde door de werkzaamheden voort te zetten voordat de definitieve beslissing op het bezwaar was genomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 10135
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2006
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. J. Dijkstra, werkzaam bij Stichting Unive Rechtshulp,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder,
derde partij
[vergunninghouder],
wonende te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een aanbouw op het perceel kadastraal bekend gemeente Zaanstad, [perceelnummer], plaatselijk b[straat]es] te [woonplaats].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 5 oktober 2006 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is aangevuld bij brief van 18 oktober 2006. Bij brief van 18 oktober 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 november 2006, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.P. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Zaanstad. Voorts was ter zitting aanwezig de vergunninghouder, vergezeld van J. Lange, bouwkundige, en G. Karskens, bouwkundig aannemer.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Het bouwplan betreft het uitbreiden van de woning - een gemeentelijk monument en voormalig pastorie - op het adres [adres] te [woonplaats] door middel van het realiseren van een aanbouw aan de oostgevel van het pand waarvan de kap evenwijdig met de [straat] loopt. Verweerder heeft aan vergunninghouder bij besluit van 4 juli 2006 reeds een monumentenvergunning verleend voor het herbestemmen, verbouwen en restaureren van de voormalige pastorie.
2.3 Ter plekke geldt het bestemmingsplan 'Kerkplein te Zaandijk'. Op de locatie van het bouwplan is de bestemming 'Bijzondere doeleinden' van toepassing. Niet in geschil is dat het in geding zijnde bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat het bouwplan niet ziet op het bouwen van een gebouw van openbare of bijzondere aard en omdat een gedeelte van de uitbreiding buiten het bebouwingsvlak wordt gebouwd.
2.4 Ingevolge artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. In artikel 20 Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) zijn deze gevallen opgenomen. De in geding zijnde woninguitbreiding valt onder de werking van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Bro en verweerder is dan ook bevoegd zodanige vrijstelling te verlenen.
2.5 Verweerder heeft gebruik gemaakt van deze vrijstellingsmogelijkheid en heeft zich daarbij gebaseerd op de Actualisatie Notitie Vrijstellingenbeleid ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening Zaanstad 2006. Vergunninghouder heeft de bouwwerkzaamheden inmiddels aangevangen en is niet bereid deze te staken.
2.6 De bezwaren van verzoekers, woonachtig op het naastgelegen perceel [adres], betreffen onder meer het feit dat de aanbouw nagenoeg tegen verzoekers woning wordt geplaatst en dat vergunninghouder voor de realisering van de aanbouw hun buitenmuur gebruikt zonder hierover in overleg te treden met verzoekers. Verzoekers vrezen voor schade aan hun woning als gevolg van vocht dat zich zal ophopen tussen beide woningen. Bovendien kan ten gevolge van de vrijstelling tegen de rabatdelen van verzoekers woning worden aangebouwd, die verzoekers dan niet meer kunnen onderhouden en waardoor zij schade zullen ondervinden. Verzoekers zijn verder van mening dat hun privacy zal worden geschonden door de realisering van het dakterras met uitzicht op de tuin van verzoekers.
2.7 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 In artikel 19 WRO is aan verweerder een discretionaire bevoegdheid gegeven om vrijstelling te verlenen van een bestemmingsplan, waarbij verweerder een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Verweerder dient aan de vrijstellingsverlening een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag te leggen. Aangezien verzoekers geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om hun zienswijze omtrent verweerders voornemen tot het verlenen van vrijstelling naar voren te brengen, heeft verweerder de thans door verzoekers in bezwaar naar voren gebrachte belangen niet eerder in zijn afweging kunnen betrekken. Verweerder zal in het kader van de heroverweging van het primaire vrijstellingsbesluit alsnog rekening moeten houden met de (private) belangen van verzoekers.
2.9 Ter zitting is gebleken dat vergunninghouder tegemoet kan komen aan het bezwaar van verzoekers dat aan hun buitenmuur wordt aangebouwd, alsmede aan de vrees voor vochtproblemen doordat inmiddels een extra spouwmuur is gerealiseerd. Vergunninghouder heeft in dit verband ter zitting gesteld dat de aanbouw geheel los zal staan van de woning van verzoekers en dat ook de bevestigde glaswol zal worden verwijderd. Ook heeft vergunninghouder zich ter zitting bereid getoond om de aantasting van de privacy van verzoekers - ten gevolge van de realisering van een dakterras - zo veel mogelijk te beperken. Gelet hierop lijken deze door verzoekers aangevoerde belangen naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog geen onoverkomelijke belemmeringen te vormen voor de verlening van vrijstelling.
2.10 Aan het belang van verzoekers om de houten rabatdelen aan hun woning te kunnen onderhouden kan blijkens het verhandelde ter zitting echter niet op eenvoudige wijze worden tegemoet gekomen door vergunninghouder. De realisering van het bouwplan betekent voor verzoekers dat zij niet meer in staat zullen zijn om hun woning adequaat te onderhouden. Nu bij de belangenafweging in het kader van het verlenen van vrijstelling privaatrechtelijke aanspraken van omwonenden een rol spelen en niet licht voorbij kan worden gegaan aan de aantasting van het eigendomsrecht van verzoekers, zal verweerder dienen te onderzoeken of dit private belang van verzoekers zich verzet tegen realisatie van het thans voorliggende bouwplan op de onderhavige lokatie.
2.11 Vorenstaande kan echter niet leiden tot toewijzing van de voorlopige voorziening. Dienaangaande heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat vergunninghouder in ieder geval reeds vanaf begin september 2006 bouwwerkzaamheden heeft verricht en het casco enkele dagen na deze zitting wind- en waterdicht zal zijn. Ten gevolge van het feit dat verzoekers eerst nu een voorlopige voorziening hebben gevraagd, is de bouw al in een zo ver gevorderd stadium gekomen, dat het opleggen van een bouwstop niet meer het beoogde effect, te weten het vrij houden van de rabatdelen, kan hebben. De omstandigheid dat het casco reeds voor de rabatdelen is geplaatst, brengt mee dat verzoekers geen spoedeisend belang meer hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.12 Ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter nog wel op dat vergunninghouder op eigen risico handelt door de bouwactiviteiten voort te zetten, vóórdat definitief is komen vast te staan dat de vergunning niet meer kan worden vernietigd op grond van het door verzoekers ingediende bezwaarschrift.
2.13 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 8 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.