ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2376

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-9361
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake illegale bouwactiviteiten en strijdigheid met bestemmingsplan kinderdagverblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 7 november 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot handhaving in verband met illegale bouwactiviteiten en de vestiging van een kinderdagverblijf dat in strijd is met het bestemmingsplan. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.M. Sanders, had de gemeente Haarlem verzocht om handhavend op te treden tegen het kinderdagverblijf, dat zonder bouwvergunning werkzaamheden uitvoerde. De gemeente had echter aangegeven dat er gebruiksbeperkingen waren opgelegd door de brandweer en dat handhaving op dat moment niet wenselijk was.

Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 30 oktober 2006 werd het verzoek behandeld, waarbij ook vertegenwoordigers van de gemeente en de derde partij, het kinderdagverblijf, aanwezig waren. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen spoedeisend belang meer was, aangezien de bouwactiviteiten inmiddels waren gestopt en er geen verdere werkzaamheden zouden plaatsvinden totdat er een besluit was genomen in de bouwvergunningsprocedure.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de gemeente niet zou optreden tegen de illegale activiteiten, nu deze inmiddels waren beëindigd. Ook werd vastgesteld dat er nog geen besluit was genomen op het verzoek van verzoeker om handhaving tegen de vestiging van het kinderdagverblijf, waardoor hiertegen geen bezwaar kon worden ingediend. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 9361
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2006
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
gemachtigde: mr. C.M. Sanders, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
derde partij
[kinderdagverblijf].,
gevestigd te Haarlem,
gemachtigde: mr. H.J. Visser, advocaat te Haarlem.
1. Procesverloop
Bij brief van 9 augustus 2006 heeft verzoeker verweerder verzocht handhavend op te treden inzake kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] (hierna: het kinderdagverblijf) op het adres [adres].
Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder in zijn schrijven van 16 augustus 2006 verzoeker ervan in kennis gesteld dat de brandweer in verband met de brandveiligheid voor het betreffende pand gebruiksbeperkingen heeft opgelegd en dat verweerder tevens het traject van handhaving heeft ingezet via de bouwregelgeving. In de brief heeft verweerder voorts medegedeeld dat het niet wenselijk is dat op dit moment wordt opgetreden tegen de bouw in verband met de brandveiligheid.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 12 september 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 4 oktober 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 oktober 2006, alwaar verzoeker zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd, en door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. ing. J.H.L.M. de Dood en W.S. Lafeber, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Voorts aanwezig ter zitting was [bestuurder], bestuurder van [kinderdagverblijf] BV.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekers woning met tuin grenst direct aan het perceel [adres], waar het kinderdagverblijf is gevestigd. Niet in geschil tussen partijen is dat het kinderdagverblijf vergunningplichtige bouwwerkzaamheden heeft uitgevoerd zonder over een bouwvergunning te beschikken. Evenmin is in geschil dat de vestiging en exploitatie van het kinderdagverblijf op het adres [adres] in strijd zijn met het bestemmingsplan.
2.3 Gelet op de onduldbare hinder die verzoeker ondervindt en ter voorkoming van een onomkeerbare situatie verzoekt verzoeker de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder binnen twee dagen na de uitspraak terzake handhavend moet optreden tegen alle inbreuken op de toepasselijke regelgeving.
2.4 Verzoeker heeft ter zitting naar voren gebracht dat zijn handhavingsverzoek niet uitsluitend betrekking heeft op de illegale bouwactiviteiten die worden verricht, maar ook op de met het bestemmingsplan strijdige vestiging en exploitatie van het kinderdagverblijf met buitenschoolse opvang ter plaatse. Verweerder dient volgens verzoeker op te treden tegen zowel de illegale bouwactiviteiten als tegen de vestiging en exploitatie van het kinderdagverblijf. Nu verweerder te kennen heeft gegeven het handhavingsverzoek conform verzoekers bedoeling te hebben opgevat, gaat ook de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het onderhavig geschil hiervan uit.
2.5 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat hij in het geheel geen besluit heeft genomen op het verzoek tot handhaving van verzoeker. Verweerder is van mening dat noch de bovenvermelde brief van 16 augustus 2006, noch de aan de derde partij gerichte brief van 15 augustus 2006 - afzonderlijk of in onderlinge samenhang bezien - als besluit op het verzoek kan worden aangemerkt en dat hiertegen derhalve geen bezwaar kan worden ingediend.
2.6 De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Uit de genoemde brieven van 15 en 16 augustus 2006 kan niet anders worden afgeleid dan dat verweerder niet van zins is de bouwactiviteiten die zonder bouwvergunning plaats vonden stil te leggen, althans niet totdat in verband met de veiligheid een bepaald stadium zou zijn bereikt. Deze mededeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders aan te merken dan als een afwijzing van het verzoek van verzoeker om de bouw stil te leggen. In zoverre is de brief van 16 augustus 2006 een partiële weigering om handhavend op te treden.
2.7 Vorenstaande kan echter niet leiden tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening aangezien niet in geschil is dat aan de bouwactiviteiten inmiddels een einde is gekomen en dat het kinderdagverblijf geen aanvang zal maken met een eventuele verdere verbouwing, dan tot op de in gang gezette bouwvergunningsprocedure een besluit is genomen. Dit brengt mee dat verzoeker geen spoedeisend belang meer heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening voor zover dat ziet op verweerders weigering te handhaven.
2.8 Voor zover het verzoek om handhaving een ruimere strekking heeft dan het verzoek aan verweerder om de bouw stil te leggen, stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder hierop nog geen besluit heeft genomen. Verweerder is in de brieven van 15 en 16 augustus 2006 immers niet ingegaan op verzoekers verzoek om op te treden tegen de - met het bestemmingsplan strijdige - vestiging van het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang ter plekke. Omdat verweerder nog geen besluit op dit verzoek heeft genomen, kan hiertegen geen bezwaar worden ingediend. Het vorenstaande betekent dat het bezwaar naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard door verweerder. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
2.9 Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 7 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.