RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3521
Uitspraakdatum: 11 oktober 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Y, eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft, met dagtekening 17 maart 2005, aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.413.
Op 27 april 2005 heeft eiseres tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 juni 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 juli 2005, door de rechtbank ontvangen op 26 juli 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2006 te Haarlem.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, A.
Namens verweerder is verschenen B. Ter zitting heeft verweerder zonder bezwaar van de wederpartij een kopie overgelegd van twee geanonimiseerde kwitanties van de C-moskee te Amsterdam, welke kwitanties door een andere belastingplichtige aan verweerder zijn overgelegd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Eiseres heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 (hierna: de aangifte) van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.279, als volgt gespecificeerd:
belastbaar loon € 18.413
giften € 3.500
drempel € 366
persoonsgebonden aftrek € 3.134
belastbaar inkomen uit werk en woning € 15.279
Verweerder is bij het vaststellen van de aanslag afgeweken van de aangifte. Verweerder heeft het door eiseres in aftrek gebrachte bedrag aan giften niet geaccepteerd.
Tot de stukken behoort een kopie van de vier door eiseres overgelegde kwitanties van de
C-moskee te Amsterdam (hierna: de moskee) tot een beloop van € 3.500. De kwitanties zijn, naast de naam en het adres van de moskee, voorzien van een nummer en een stempel. Op de kwitanties komt voorts in gedrukte vorm het begin van het jaartal 19... en een ƒ-teken voor. Op de kwitanties is dat jaartal handmatig veranderd in het jaartal 2003 en is het ƒ-teken handmatig vervangen door het €-teken.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
In geschil is of eiseres recht heeft op giftenaftrek. Ter zitting heeft verweerder op vragen van de rechtbank over de omvang van het geschil uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat het geschil – in afwijking van het gestelde in het verweerschrift – is beperkt tot de vraag of eiseres heeft bewezen dat zij daadwerkelijk uitgaven heeft gedaan tot een bedrag van € 3.500. Verweerder bestrijdt niet langer dat de moskee is aan te merken als een het algemeen nut beogende instelling. Evenmin neemt verweerder nog het standpunt in dat tegenover de gestelde uitgaven een tegenprestatie heeft gestaan die de uitgaven het karakter van gift zou ontnemen.
Kort samengevat weergegeven hebben partijen het volgende aangevoerd.
eiseres
Eiseres stelt dat de giften voor aftrek in aanmerking komen, omdat aan alle eisen daarvoor wordt voldaan. Zij voert aan dat zij ter onderbouwing van de gedane giften bewijs heeft overgelegd en bovendien, zonder daartoe verplicht te zijn, de statuten van de moskee aan verweerder heeft toegestuurd.
Ter zitting heeft eiseres voorts het volgende verklaard. De moskee is voor haar financiën afhankelijk van giften. Dit betekent dat wanneer nieuwe vloerbedekking nodig is of wanneer het gebouw moet worden aangepast in verband met brandveiligheidsvoorschriften, maar ook indien bijvoorbeeld energierekeningen moeten worden betaald, een oproep voor een gift wordt gedaan. Pas bij het moskeebezoek hoor je dat giften worden ingezameld. Als je geen middelen hebt om een gift te doen, bestaat de mogelijkheid om een schuldbekentenis af te geven en later te betalen. Binnen de Turkse cultuur is het gebruikelijk dat de giften contant worden gedaan. Eiseres betaalt haar giften bijvoorbeeld van haar vakantietoeslag of kinderbijslag. Deze haalt ze direct of binnen een maand na storting van haar bankrekening, omdat het moslims niet is toegestaan rente te ontvangen. Het geld wordt dan verder in huis bewaard. Eiseres heeft ook wel eens geld geleend bij familie of vrienden voor het doen van een gift. Iedereen die een gift doet, krijgt van de penningmeester een kwitantie op het moment dat het geld daadwerkelijk contant wordt overhandigd. Eiseres vermoedt dat de oorzaak van de omstandigheid dat de nummers op haar kwitanties niet opeenvolgend zijn, erin is gelegen dat de penningmeester gebruik maakt van verscheidene, namelijk 3 of 4, kwitantieboekjes. Eiseres heeft aan de penningmeester van de moskee gevraagd om het financiële jaarverslag van de moskee aan haar over te leggen, maar de penningmeester heeft dat geweigerd.
verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij giften aan de moskee heeft gedaan, omdat de overgelegde kwitanties niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Verweerder wijst in dit verband op de wijzigingen die op de kwitanties zijn aangebracht in de data en in de valutagegevens en op de omstandigheid dat de volgnummers van de kwitanties niet parallel lopen met de betaaldata. Voorts stelt verweerder dat het bevreemdend is dat dergelijke grote bedragen contant worden geschonken. Eiseres had nader bewijs van de giften moeten overleggen, bijvoorbeeld het (financiële) jaarverslag van de moskee waaruit zou moeten blijken dat de giften door de moskee zijn ontvangen en/of giro- of bankafschriften waaruit blijkt van geldopnames kort voordat de giften zijn gedaan. De moskee heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek van verweerder om hem het financiële jaarverslag over het jaar 2003 toe te sturen, welke weigering voor rekening van eiseres dient te komen.
Ter zitting heeft verweerder zonder bezwaar van eiseres afschriften van twee kwitanties overgelegd van giften die door een andere belastingplichtige aan de moskee zijn gedaan. Verweerder wijst erop dat deze kwitanties ook in het jaar 2003 zijn uitgeschreven, maar een andere lay-out hebben dan de door eiseres overgelegde kwitanties, terwijl bovendien de volgnummers opeenvolgend zijn, maar weer niet corresponderen met die van eiseres. Op grond hiervan concludeert verweerder dat de door eiseres overgelegde kwitanties valselijk zijn opgemaakt. Daarnaast wijst verweerder erop dat hij niet het jaarverslag van de moskee heeft ontvangen. Hieruit had hij een indruk kunnen krijgen van het totaal van de ontvangen giften. In dit verband verklaart verweerder over zijn ervaring met een andere belastingplichtige. Deze had betrouwbaar lijkende kwitanties overgelegd, doch na onderzoek van verweerder naar aanleiding van het jaarverslag bleek dat de gestelde giften uiteindelijk niet gedaan waren.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 6.32, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 6.35 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) zijn giften aan in Nederland gevestigde instellingen aftrekbaar. Onder instellingen worden ingevolge artikel 6.33, onder b, van de Wet IB 2001 verstaan kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen.
4.2. Artikel 6.39, eerste lid van de Wet IB 2001, bepaalt dat giften in aanmerking worden genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voor zover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan.
4.3. Thans is uitsluitend nog in geschil de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2003 giften ten bedrage van € 3.500 aan de moskee heeft gedaan.
4.4. De rechtbank stelt dienaangaande voorop dat op eiseres de last rust om aannemelijk te maken dat uitgaven zijn gedaan tot een bedrag van € 3.500. Eiseres heeft daartoe de kwitanties aan verweerder overgelegd, waaromtrent zij geloofwaardig heeft verklaard dat dit de originele kwitanties zijn zoals de penningmeester van de moskee die aan haar heeft uitgereikt. Kopieën daarvan behoren tot de gedingstukken. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring die eiseres heeft gegeven voor de door verweerder geconstateerde ongerijmdheden in de volgnummers van de kwitanties ten opzichte van elkaar en ten opzichte van door andere belastingplichtigen ingeleverde kwitanties, niet op voorhand onaannemelijk. De omstandigheid dat gebruik is gemaakt van voorgedrukte, doch wat jaartal en valutateken betreft verouderde, kwitanties vormt een afdoende verklaring voor de wijzigingen die in het jaartal en het valutateken zijn aangebracht. Gelet op deze verklaringen kan niet worden volgehouden dat de kwitanties duidelijk vals zijn, zodat eiseres met het overleggen daarvan naar het oordeel van de rechtbank een begin van bewijs heeft geleverd.
4.5. Voorts heeft eiseres de afwezigheid van giro- of bankafschriften van geldopnames in verband met de schenkingen afdoende verklaard door er op te wijzen dat haar geloof het haar niet toestaat rente te ontvangen, zodat zij direct of binnen korte tijd na een storting, het geld van haar bankrekening haalt en verder contant in huis bewaart. Van dit geld worden uitgaven, waaronder ook giften, betaalt. Door verweerder wordt overigens niet betwist dat het binnen de moslimgemeenschap gebruikelijk is om grote bedragen contant te schenken.
4.6. Ook de omstandigheid dat eiseres geen jaarverslag van de moskee heeft overgelegd doet aan het voorgaande niet af. Gelet op hetgeen hierover namens eiseres ter zitting is verklaard – dat de moskee geen financieel verslag aan haar wil geven – en de door verweerder ter zitting gegeven verklaring – dat ook hij dat verslag, ondanks een verzoek daartoe, niet van de moskee heeft ontvangen – acht de rechtbank de verklaring van eiseres voor het ontbreken van het jaarverslag geloofwaardig en geen reden om op grond van het ontbreken daarvan de kwitanties als vals dan wel volstrekt ontoereikend bewijs zonder meer terzijde te leggen. Daar komt bij dat verweerder ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen – anders dan eiseres – beschikt over dwangmiddelen teneinde inzicht te krijgen in de financiële verslaglegging van de moskee, zodat in de omstandigheden van dit concrete geval verweerder moet worden aangemerkt als de meest gerede partij om het financiële jaarverslag in het geding te brengen.
4.7. Gelet op het hiervoor overwogene en in aanmerking genomen dat verweerder overigens geen concrete aanwijzingen heeft aangedragen waaruit anderszins zou kunnen blijken, is de rechtbank van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2003 giften ten bedrage van € 3.500 aan de moskee heeft gedaan. Deze giften kunnen dan ook in aftrek worden toegelaten.
4.8. Uit de stukken (bijlage 7 bij het verweerschrift) blijkt dat het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van eiseres bij de in geding zijnde aanslag is vastgesteld op € 18.413. Daartegen zijn geen grieven aangevoerd. Voorts blijkt uit de stukken (bijlage 11 bij het verweerschrift) dat het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van de echtgenoot van eiseres bij de definitieve aanslag is vastgesteld op € 20.520. Niet gesteld of gebleken is dat deze vaststelling onjuist was. De rechtbank leidt daaruit af dat de drempel voor de giftenaftrek € 389 (1% van € 18.413 + € 20.520) bedraagt. De giftenaftrek bedraagt dan € 3.111 (€ 3.500 - € 389). Het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres moet worden vastgesteld op € 15.302 (€ 18.413 - € 3.111).
4.9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 6, zijnde de reiskosten van eiseres per tweede klasse openbaar vervoer.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.302;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 6 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiseres dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 oktober 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mrs. S.C.W. Douma, voorzitter, J. van de Merwe en J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.