ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ0013

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3748
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges voor aanvraag vrijstelling bestemmingsplan en schadeplicht gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser X en de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer over de leges die zijn opgelegd voor de aanvraag van een bouwvergunning voor een zwembad. Eiser had op 27 juli 2004 een bouwvergunning aangevraagd, maar de gemeente stelde dat deze alleen verleend kon worden na het verkrijgen van een vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De legesverordening van de gemeente Haarlemmermeer bepaalde dat leges geheven worden voor de behandeling van vergunningaanvragen, en dat deze leges verhoogd worden als met de bouw wordt begonnen voordat de vergunning is verleend.

Eiser stelde dat hij geen leges verschuldigd was, omdat de gemeente hem een perceel grond had verkocht als bouwgrond, terwijl er nog een agrarische bestemming op rustte. Hij voerde aan dat de gemeente in gebreke was gebleven met het aanpassen van het bestemmingsplan, wat hem schade had berokkend. De rechtbank oordeelde echter dat de legesheffing losstond van de vraag of de gemeente tekort was geschoten. De rechtbank stelde vast dat de leges terecht waren opgelegd, omdat de bouwvergunning niet zonder toetsing aan het bestemmingsplan kon worden verleend. Eiser had bovendien de risico's van het beginnen met de bouw zonder vergunning voor zijn rekening moeten nemen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de burger om zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden, en dat de gemeente niet aansprakelijk kan worden gesteld voor legesheffing in dit soort gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3748
Uitspraakdatum: 28 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X,
wonende te Z, eiser,
gemachtigde A, advocaat te Z
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser een aanslag leges opgelegd, gedagtekend 3 december 2004, voor een bedrag van in totaal € 2.640 ter zake van de aanvraag van een bouwvergunning voor het bouwen van een zwembad (onder nummer 1234/5678 verenigd in één geschrift met de desbetreffende bouwvergunning).
Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 29 maart 2005, verzonden op 1 april 2005, de aanslag verlaagd tot een bedrag van € 1.323,75.
Namens eiser heeft A voornoemd zich bij brief van 7 april 2005 tot verweerders gemeente gewend, onder meer met de mededeling dat eiser meent geen leges verschuldigd te zijn. Bij brief van 4 augustus 2005 heeft A de gemeente verzocht deze brief door te sturen naar de rechtbank als beroepschrift gericht tegen de opgelegde leges. Hierop is de brief als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank, waar deze op 17 augustus 2005 is ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2006 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen B.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast:
2.1. Eiser heeft op 22 mei 1989 een perceel bouwterrein gekocht van verweerders gemeente in het uitwerkingsplan Q, thans een woonwijk van Z. Eiser heeft destijds op het perceel een woning laten bouwen. Op de grond rustte en rust de bestemming: agrarisch.
2.2. In verband met de aanleg van een zwembad is op 27 juli 2004 namens eiser een
bouwvergunning aangevraagd bij verweerders gemeente. Bij brief van 4 augustus 2004 heeft de gemeente eiser laten weten dat de vergunning slechts kan worden verleend na het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: artikel-19-vrijstelling) van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.3. Bij brief van 6 september 2004 heeft eiser Burgemeester en wethouders van de gemeente verzocht hem toe te staan nog die week met de bouw te beginnen en totdat de bouwvergunning zou zijn verleend geen bouwstop op te leggen. Deze toestemming is niet verleend. Eiser is toch met de bouw begonnen.
2.4. In de ten tijde hier van belang geldende Legesverordening 2004 van de gemeente Haarlemmermeer (verder te noemen: de Verordening) is bepaald dat onder de naam "leges" rechten worden geheven ter zake van onder meer vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, als genoemd in de verordening en de daarbij behorende tarieventabel en overeenkomstig de in die tabel opgenomen tarieven. Genoemde tarieventabel bevat - voor zover hier van belang - de volgende bepalingen:
"(..)
A. Bouwvergunningen
8.1 Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van:
(..)
8.1.3 een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning (..) indien de bouwkosten bedragen:
(..)
b. tussen € 5.700,00 en € 46.000,00 € 125,00;
vermeerderd met 25 promille over de bouwkosten
voorzover deze de € 5.700,00 te boven gaan;
8.1.7.2 Indien voordat beschikt is op een aanvraag om vergunning reeds met de bouw dan wel met de sloop wordt begonnen, wordt het bedrag dat ingevolge 8.1, 8.10, 8.11 of 8.13 verschuldigd is, verhoogd met 50%, tenzij voorafgaande aan die activiteit een gedoogbeschikking is verleend.
(..)
8.6.2 Het tarief bedraagt 3% van de bouw/aanlegkosten met een minimum van € 125,00 en een maximum van € 11.994,50 terzake van het behandelen van een verzoek om een procedure ex artikel 15, 16 of 19, lid 3 van de WRO.
(..)"
2.5. Op 3 december 2004 is de aangevraagde bouwvergunning verleend, met artikel-19-
vrijstelling. Aan eiser is ter zake de thans in het geding zijnde aanslag leges opgelegd.
2.6. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bedrag aan leges verminderd, omdat de in aanmerking te nemen bouwkosten te hoog bleken te zijn vastgesteld. De legesheffing ter zake van het verlenen van de artikel-19-vrijstelling en de verhoging voor het beginnen met bouwen voordat de aanvraag ter verkrijging van een bouwvergunning was behandeld, heeft verweerder gehandhaafd. Verweerder heeft de berekeningswijze van de zijns inziens alsnog verschuldigde leges, onder verwijzing naar de ter zake geldende verordening, nader uiteengezet en deze als volgt gespecificeerd:
Artikel 8.1.3 sub b € 482,50
Artikel 8.6.2 € 600,00
Artikel 8.1.7.2 € 241,25
Totaal € 1.323,75
2.7. Bij brief van 7 april 2005 (welke wat betreft de legesheffing tevens het beroepschrift in deze zaak vormt) heeft eisers gemachtigde de gemeente aansprakelijk gesteld voor alle schade die eiser heeft geleden ten gevolge van de gestelde omstandigheden dat
- aan eiser door de gemeente een perceel grond is verkocht als "bouwgrond" terwijl daarop nog tot op heden een agrarische bestemming rust;
- de gemeente eiser en zijn aannemer verkeerd heeft voorgelicht omtrent de benodigde vergunning/vrijstelling, waardoor de bouw vertraging heeft opgelopen.
3. Geschil
3.1. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen uitsluitend nog in geschil is de vraag of terecht van eiser leges zijn geheven ter zake van de paragrafen 8.1.7.2 en 8.6.2 van de tarieventabel. Eiser erkent (inmiddels) leges verschuldigd te zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot verkrijging van een bouwvergunning. De hoogte van de respectievelijke onderdelen van de geheven leges als berekend door verweerder is niet in het geding.
3.2. Eiser meent dat hij geen leges is verschuldigd ter zake van de te verlenen artikel-19-vrijstelling, omdat het aan wanprestatie van de gemeente is te wijten dat deze vrijstelling (nog steeds) nodig is. De gemeente heeft het perceel immers indertijd als "bouwgrond" aan eiser verkocht, en voorts tot op heden verzuimd het bestemmingsplan dienovereenkomstig aan te passen. Eiser vindt verhoging van de leges omdat met de bouw is begonnen voordat de vergunningverlening rond was in de omstandigheden van dit geval niet terecht.
3.3. Verweerder voert aan dat de legesheffing los staat van de vraag of de gemeente wel of niet in gebreke is gebleven met de aanpassing van het bestemmingsplan dan wel anderzijds ten opzichte van eiser tekort is geschoten. Van belang is slechts dat de verlangde bouwvergunning niet zonder toetsing aan en vrijstelling van het geldende bestemmingsplan kan worden verleend, voor welke dienstverlening verweerder gerechtigd is bij wege van legesheffing kosten in rekening te brengen. Ook de verhoging is op haar plaats, omdat er is gebouwd zonder de benodigde vergunning. Dat eiser opdracht geeft tot het uitvoeren van werkzaamheden voordat er duidelijkheid is met betrekking tot wat er wel of niet benodigd is voor het legaal bouwen, komt voor risico en rekening van eiser, aldus, zakelijk weergegeven, verweerder.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Eiser bestrijdt niet dat de belastbare feiten zich hebben voorgedaan en dat hij, uitgaande van de hiervoor weergegeven gemeentelijke bepalingen, de betwiste legesbedragen verschuldigd is. Hoewel eisers gemachtigde het tegendeel betoogt, heeft de rechtbank geen bepaling in de Verordening aangetroffen die verweerder de mogelijkheid biedt af te zien van heffing en/of invordering van op grond daarvan verschuldigde leges dan wel kwijtschelding daarvan. Zoals verweerder terecht opmerkt, is hij gebonden aan deze door het regelgevend orgaan van de gemeente vastgestelde Verordening. Deze gebondenheid kan alleen doorbroken worden wanneer er door de onverkorte toepassing van het bepaalde in de Verordening een zodanig ernstige schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur, dat behoort te gelden in het verkeer tussen overheid en burger, zou optreden dat handhaving van die bepalingen niet langer gerechtvaardigd kan worden geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding thans een schending van een dergelijk gewicht aanwezig te achten. Zij overweegt daartoe het hierna volgende.
4.2.1. Eiser meent dat de door hem geschetste omstandigheden rond de op zijn perceel - en overigens op de hele woonwijk - rustende "verkeerde" bestemming een dergelijke schending opleveren. Zijn bezwaren vallen in twee delen uiteen: enerzijds het feit dat hem de grond is verkocht als bouwgrond, anderzijds het sinds 1989 in gebreke blijven van de gemeente met het aanpassen van het bestemmingsplan aan de feitelijke situatie.
4.2.2. Eisers gemachtigde spreekt ten aanzien van het eerste aspect van "evidente wanprestatie" en het niet voldoen aan haar civielrechtelijke verplichtingen van verweerders gemeente en zelfs van het vaststaan van de civielrechtelijke schadeplichtigheid van verweerders gemeente. De rechtbank is echter van oordeel dat in een procedure met een beperkte strekking als deze, waarin de vertegenwoordigende organen van de gemeente als zodanig geen partij zijn, dergelijke eenzijdige stellingen niet door de belastingrechter op verantwoorde wijze op hun waarde kunnen worden beoordeeld. Eiser dient ter zake een civielrechtelijke procedure aan te spannen, hetgeen, zo begrijpt de rechtbank, ook al is gebeurd of op stapel staat.
4.2.3. Hetzelfde geldt in deze omstandigheden voor het gestelde nalatig blijven in de aanpassing van het bestemmingsplan. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat het haar niet bekend is of het wel of niet de bedoeling is of is geweest om de op de gehele woonwijk rustende agrarische bestemming te wijzigen. Onder die omstandigheden is het niet de taak van de belastingrechter om deze aangelegenheid verder inhoudelijk te beoordelen. Mocht op enig moment in enige procedure vast komen te staan dat een en ander onrechtmatig is of een toerekenbare tekortkoming vormt ten opzichte van eiser, dan kan eiser de thans geheven leges in dat kader als daardoor veroorzaakte schade vorderen.
4.3. Voor zover van toepassing geldt het vorenstaande ook voor de verhoging wegens illegale bouw als neergelegd in paragraaf 8.6.2 van de Tarieventabel. De keuze van eiser om zonder de vereiste papieren te gaan bouwen toen bleek dat de hele procedure, met name door het nodig zijn van de artikel-19-vrijstelling, veel langer zou gaan duren dan hij had voorzien, komt voor zijn rekening en risico. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde desgevraagd meegedeeld dat de rechtvaardiging voor deze verhoging is te vinden in het feit dat een vóór vergunningverlening aangevangen bouw zelfstandig werkzaamheden voor het gemeentebestuur meebrengt. De bouw zal namelijk ook ter plaatse moeten worden bezichtigd voordat vergunning kan worden verleend. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de gemeentelijke regelgever met deze bepaling is getreden buiten de bevoegdheden die hem ter zake op grond van de Gemeentewet toekomen.
4.4. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding te komen tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep daartegen wordt daarom ongegrond verklaard.
5. Proceskosten
Eisers gemachtigde heeft zich, in het geval het beroep ongegrond zou worden verklaard, op het standpunt gesteld dat verweerder ook dan eisers proceskosten zou moeten vergoeden, aangezien eiser zich genoodzaakt zag deze procedure te voeren opdat hem in de civiele procedure niet het verwijt zou kunnen worden gemaakt dat hij zich niet had ingespannen zijn schade te beperken. Daarmee vraagt eisers gemachtigde de rechtbank andermaal te anticiperen op een mogelijk ooit volgend oordeel van een andere rechter. Voor een proceskostenveroordeling in deze procedure ziet de rechtbank geen aanleiding.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. H.F. Henry, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.