RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 7518 en 06 - 7519
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2006
[eisers],
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. T.J. Smittenaar-van der Geer te Lisse,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
derde partij
[vergunninghouder 1],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. H.E. Hartkamp, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
derde partij
[vergunninghouder 2]
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. P. van Veen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand
derde partij
[vergunninghouder 3]
wonende te [woonplaats].
Bij besluit van 8 november 2005 heeft verweerder aan [vergunninghouder 1] (hierna: vergunninghouder) een reguliere bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op de eerste verdieping en het vergroten van het dakterras op het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, [perceelnummer], plaatselijk bekend [adres 1] te [woonplaats].
Bij besluit van 8 november 2005 heeft verweerder aan [vergunninghouder 2] (hierna: vergunninghouder) een reguliere bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op de eerste verdieping en het vergroten van het dakterras op het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, [perceelnummer], plaatselijk bekend [adres 2] te [woonplaats].
Bij besluit van 8 november 2005 heeft verweerder aan [vergunninghouder 3] (hierna: vergunninghouder) een reguliere bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op de eerste verdieping en het vergroten van het dakterras op het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, [perceelnummer], plaatselijk bekend [adres 3] te [woonplaats].
Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 7 december 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder de bezwaren van de bewoners van [adressen A en B] niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren van de bewoners van [adressen C t/m F] ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 28 augustus 2006 beroep ingesteld. Bij brief van 28 augustus 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 september 2006, alwaar eisers [twee eisers] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde Smittenaar- van der Geer voornoemd en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door M. Link, ambtenaar der gemeente Haarlemmermeer. Voorts aanwezig ter zitting waren [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2], bijgestaan door hun gemachtigden voornoemd alsmede [vergunninghouder 3].
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 De in geschil zijnde bouwplannen voorzien in de uitbreiding aan de achterzijde van woningen op de eerste verdieping en de vergroting van het dakterras aan [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te [woonplaats]. Ten gevolge van het uitbreiden van de woning op de eerste verdieping ontstaat op de adressen [adres 1] en [adres 2] een goothoogte van 5,68 meter. Op het [adres 3] wordt de goothoogte 5,6 meter.
2.3 Ingevolge het bestemmingsplan 'Nieuw-Vennep Getsewoud' rust op de in geding zijnde percelen de bestemming 'woongebied'. De bouwhoogte van woningen mag blijkens artikel 4, onder C, aanhef en eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) - voor zover hier van belang - niet meer bedragen dan 9 meter. In artikel 4, onder C, aanhef en derde lid van de planvoorschriften - voor zover hier van belang - is bepaald dat het bouwen van uitbouwen uitsluitend is toegelaten aan een zij- of achtergevel van een woning met dien verstande dat met inachtneming van artikel 26 de goothoogte van uitbouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter.
2.4 Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder een uitbouw verstaan een aan een gebouw aanwezig bouwwerk, dat rechtstreeks van uit dat gebouw toegankelijk is.
2.5 Ingevolge artikel 44, aanhef en eerste lid onder c, Woningwet (Ww) mag en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen .
2.6 In geschil tussen partijen is de vraag of de bouwplannen in strijd zijn met hetgeen het bestemmingsplan bepaalt inzake de maximale goothoogten. Doorslaggevend is daarbij het antwoord op de vraag of de in geding zijnde uitbreiding op de eerste verdieping is gesitueerd op een als een uitbouw aan te merken onderdeel van de woning op de begane grond. Is zulks het geval, dan stuit het bouwplan af op de hiervoor vermelde maximale goothoogte voor uitbouwen. Dient de genoemde vraag ontkennend te worden beantwoord, dan valt het bouwplan nog binnen de in artikel 4, onder C, aanhef en onder c van de planvoorschriften aangegeven maximale waarde van 9 meter.
2.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in dezen geen sprake is van een uitbouw in de zin van het bestemmingsplan doch van een onderdeel van een hoofdgebouw. Voor deze opvatting vindt verweerder naar zijn zeggen steun in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 september 2004, no. 20041173/1. Verweerder overweegt in dit verband dat er feitelijk sprake is van woningen met een grotere woonruimte - zoals die van vergunninghouders - en van woningen met een kleinere woonruimte. Voor beide typen is destijds vergunning verleend. Voorts is geen sprake van een ondergeschikte woonfunctie. De ruimten zijn bestemd als woonkamers en maken daar van ook onderdeel uit. Dat de ruimten optisch van buitenaf zijn vormgegeven als uitbouw doet daar voor de toepassing van de wet of het bestemmingsplan niet aan af.
2.8 De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Voor het antwoord op de vraag wat destijds is vergund is bepalend de (gehonoreerde) aanvraag met de bijbehorende tekeningen. Hieromtrent staat vast dat op 2 juli 1999 vergunning is verleend voor de bouw van een negentigtal woningen op het perceel [percelen]. Uit de stukken behorende bij de bouwaanvraag komt naar voren dat voor de woningen van het type B, waartoe de onderhavige behoren, de mogelijkheid bestond om te opteren voor een op de tekeningen als een uitbouw geduide vergroting aan de achterzijde van de woning. Vergunninghouders hebben destijds van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aldus destijds gelijktijdig zijn vergund de bouw van de betreffende woningen en de bouw van uitbouwen bij die woningen. Anders dan verweerder meent is in dezen niet van belang of de uitbouw een zelfde functie heeft als de aansluitende woonruimte of een daaraan ondergeschikte. De omschrijving van het begrip uitbouw in het bestemmingsplan, zoals hierboven in overweging 2.4, is immers in dit opzicht neutraal en vergt niet meer of anders dan dat het gaat om een aansluitende ruimte die vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is. De duiding van de vergroting aan de achterzijde van de woning op de begane grond als uitbouw op de bouwtekeningen is hiermede derhalve niet onverenigbaar.
2.9 Het vorenstaande brengt met zich dat de vergunde bouw van de uitbreiding op de eerste verdieping niet in stand kan blijven. De beslissing op bezwaar zal dan ook worden vernietigd en de respectieve besluiten in primo zullen worden geschorst.
2.10 Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder - zoals deze ook onderkent - ten onrechte de bewoners van [adressen A en B] niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaren ten aanzien van de vergunningen voor de panden [adres 1] en [adres 2]. Anders dan verweerder heeft aangenomen hebben betrokkenen immers zicht op deze panden en zijn daarmede aan te merken als belanghebbenden bij de respectieve beslissingen tot vergunningverlening. Ook in dit opzicht kan de beslissing op bezwaar dan ook niet in stand blijven en zal dan ook deswege worden vernietigd.
2.11 Voorts zijn termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor deze kosten wordt met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht ? 966,00 toegekend ( 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij het gewicht van de zaak als gemiddeld is aangemerkt).
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 25 juli 2006;
3.3 schorst de drie primaire besluiten van 8 november 2005 tot zes weken na de bekendmaking van het nieuw te nemen besluit op bezwaar;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,- te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan eisers;
3.5 bepaalt dat de gemeente Haarlemmermeer het door eisers betaalde griffierecht van € 282,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 5 oktober 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.