ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9772
Rechtbank Haarlem
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake kapvergunning voor bomen in Engelandpark te Haarlem
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 28 september 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat op 3 augustus 2006 een kapvergunning heeft verleend voor het kappen van 37 bomen in het Engelandpark, met de verplichting om deze bomen te herplanten. De verzoeker, die op meer dan 500 meter afstand van de bomen woont en geen zicht heeft op deze bomen, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 26 september 2006 is de zaak behandeld, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was en de gemeente Haarlem vertegenwoordigd werd door ambtenaren.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoeker niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij niet voldoet aan de criteria die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat een belanghebbende moet beschikken over een persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In dit geval was de afstand tot de bomen en het gebrek aan zicht op de bomen doorslaggevend. De voorzieningenrechter heeft ook de stelling van de verzoeker verworpen dat artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zou zijn op basis van Europese richtlijnen, omdat deze richtlijnen geen rechtstreekse werking hebben op het gebied van toegang tot de rechter.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter merkte op dat de gemeente bereid was om te wachten met kappen totdat er een beslissing op het bezwaar van de verzoeker zou zijn genomen, en dat er gedurende de beroepstermijn niet gekapt zou worden indien de verzoeker zou aangeven rechtsmiddelen te willen aanwenden.