RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/832 en AWB 06/1869
Uitspraakdatum: 29 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
1. X, wonende te Q en
2. Y, wonende te R
eisers,
gemachtigde A te Q
de inspecteur van de Belastingdienst te P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eisers aanslagen successierecht opgelegd, gebaseerd op de volgende verkrijgingen.
Verkrijger Verkrijging Verschuldigd
X € 874.990 € 177.080
Y € 1.069.477 € 229.591
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslagen bij uitspraken op bezwaar van 22 november 2005 gehandhaafd. Eisers hebben daartegen met dagtekening 27 december 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend. Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend, welke door de rechtbank op 7 juli 2006 zijn ontvangen. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2006 te Haarlem. De zaken zijn daar gezamenlijk behandeld. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen B en C.
Op grond van de stukken van de gedingen en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Op 12 oktober 2004 is te Amsterdam overleden mevrouw D (hierna: erflaatster). Erflaatster is bij leven gehuwd geweest met E, welk huwelijk op 17 februari 1987 door overlijden van laatstgenoemde is ontbonden. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: X, eiseres sub 1, geboren op 9 juli 1950, wonende te Q en Y, eiseres sub 2, geboren op 8 november 1953, wonende te R.
2.2. Erflaatster heeft bij testament, verleden op 19 augustus 2004 ten overstaan van notaris mr. F te S over haar nalatenschap beschikt. Hierbij zijn de kinderen tezamen en voor gelijke delen tot erfgenaam benoemd en tevens is ten laste van de erfdelen een zogenoemde ik-oma bepaling gemaakt ten gunste van de kleinkinderen. Bij testament is A benoemd tot executeur.
2.3. Tot de nalatenschap behoort onder meer een woning aan de a-straat 69 te S (hierna ook: de woning). In de aangifte voor het recht van successie is de woning aangegeven naar een waarde per 12 oktober 2004 van € 750.000. De woning is op 1 april 2005 verkocht voor € 930.000, en op 2 mei 2005 overgedragen. De inspecteur is bij de aanslagregeling van de aangifte afgeweken en heeft de waarde van de woning per 12 oktober 2004 gesteld op € 900.000.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is de waarde van de woning per 12 oktober 2004.
3.2. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Namens eisers is - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
De markt is pas begin 2005 aangetrokken, tot dat moment heeft zich geen waardestijging als door verweerder is aangenomen voorgedaan. Het is een bewuste keuze geweest om de verkoop uit te stellen tot het moment waarop de markt weer aantrok. De vraagprijs voor de woning bedroeg € 950.000, en de koopovereenkomst is op 1 april 2005 gesloten. De vergelijkingsobjecten die verweerder noemt zijn niet vergelijkbaar, omdat ze een slag groter zijn dan de woning. Verweerder gaat uit van een woonoppervlak van 265 m2, terwijl het woonoppervlak in werkelijkheid 180 m2 bedraagt. Het pand aan de a-straat 75 is eind 2002 verkocht voor € 750.000. Dit pand is identiek aan de woning, en verkeerde op het moment van verkoop in dezelfde staat van onderhoud als de woning ten tijde van het overlijden van erflaatster. De waarde van de woning kan aan de hand van dit gegeven en uitgaande van een geschatte waardestijging van 7% tot aan de overlijdensdatum worden vastgesteld. Uit verkooptechnische overwegingen is aan dit pand een woonoppervlak van 235 m2 toegekend. Per 12 oktober 2004 heeft makelaarskantoor G de woning gewaardeerd op € 660.000, en makelaarskantoor H op, naar de rechtbank begrijpt, € 715.500.
3.4. Namens verweerder is -zakelijk weergegeven - aangevoerd:
Per 12 oktober 2004 dient aan de woning een waarde in het economische verkeer te worden toegekend van € 900.000. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar een taxatierapport, op 4 april 2006 opgemaakt door I, taxateur onroerende zaken bij de Belastingdienst te P, waarin wordt geconcludeerd tot een waarde in het economische verkeer van € 900.000 per 12 oktober 2004. Het taxatierapport bevat de volgende gegevens van gebruikte vergelijkingsobjecten: a-straat 75, identiek pand, per 16 december 2002 verkocht voor € 750.000; a-straat 89, vergelijkbaar pand, per 7 augustus 2003 verkocht voor € 1.000.000; a-straat 91, vergelijkbaar pand, per 2 januari 2003 verkocht voor € 920.000.
Ter zitting heeft verweerder aan de hand van foto's van de woning en van de vergelijkingsobjecten en een kadastrale kaart een toelichting op het taxatierapport gegeven. Verweerder heeft verklaard de woning van buiten te hebben opgenomen, en niet te beschikken over de exacte oppervlakte- en inhoudsmaten van de vergelijkingsobjecten. Voorts heeft verweerder verklaard dat de waarde per 12 oktober 2004 is bepaald door op de gerealiseerde verkoopprijs een reductie toe te passen in verband met het tijdsverloop tussen het moment van verkrijgen en de verkoopdatum.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Successiewet 1956 dient de waarde van de woning te worden bepaald naar de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van de verkrijging. Volgens vaste jurisprudentie komt de waarde in het economische verkeer overeen met de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de woning meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn betaald. De waarde in het economische verkeer kan onder meer worden bepaald aan de hand van gerealiseerde verkoopcijfers van met de te waarderen woning vergelijkbare woningen.
4.2. Gesteld noch gebleken is dat de verkoopprijs van € 930.000, die op 1 april 2005 voor de woning is overeengekomen, niet de waarde in het economische verkeer op dat moment vertegenwoordigt. Voor de waardering van de woning per 12 oktober 2004 dient deze prijs naar het oordeel van de rechtbank tot uitgangspunt te worden genomen. Partijen zijn het erover eens dat de prijzen op de markt voor woningen als de onderhavige tussen 12 oktober 2004 en 1 april 2005 gestegen zijn. Partijen verschillen echter van mening over het verloop van de waardestijging.
4.3. Met hetgeen eisers hebben aangevoerd, hebben zij de door hen verdedigde waarde van de woning per 12 oktober 2004 van € 750.000 naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Eisers hebben hun stelling, dat de woning pas vanaf begin 2005 in waarde is gestegen, niet voldoende onderbouwd. De stukken die eisers hebben overgelegd bevatten slechts algemene prijsindexcijfers, waaruit geen waardeontwikkeling van de onderhavige woning kan worden afgeleid.
Eisers hebben gesteld dat zij hebben gewacht met het in de verkoop brengen van de woning totdat de markt zou aantrekken. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat eisers zodanig op de marktontwikkelingen hebben kunnen anticiperen dat zij de woning precies op het moment dat de waarde zou stijgen, ten verkoop hebben aangeboden. Eisers hebben voorts geen verklaring gegeven voor het feit dat de woning korte tijd voordat deze ten verkoop is aangeboden zou zijn gewaardeerd op € 660.000 dan wel € 715.500, (waarbij de vraagprijs rond de € 800.000 zou moeten liggen) en de vraagprijs begin 2005 is gesteld op € 950.000. De rechtbank acht eisers stelling, dat in de periode tussen 12 oktober 2004 en begin 2005 geen sprake zou zijn van een waardestijging, gelet op het voorgaande dan ook niet aannemelijk.
4.4. Eisers hebben gesteld dat voor de waardevaststelling moet worden aangesloten bij de verkoopprijs van de woning aan a-straat 75 per 16 december 2002, die € 750.000 bedroeg. Naar het oordeel van de rechtbank gaan eisers er door deze stelling ten onrechte aan voorbij dat door verweerder is aangevoerd dat nog twee andere vergelijkbare woningen aan a-straat zijn verkocht voor hogere bedragen. Eisers stelling, dat de woningen van nummer 89 en 91 een slag groter zouden zijn dan de in geschil zijnde woning, is niet voldoende onderbouwd. Het overzicht dat door eisers bij de stukken van het geding is gevoegd en waarin onder meer de afmetingen van vijf woningen aan a-straat zijn vermeld, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Uit dit overzicht blijkt dat er tussen woningen, die identiek zijn, dan wel goed vergelijkbaar zijn, grote verschillen in oppervlakte zouden zijn. Hiervoor konden eisers geen afdoende verklaring geven.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat aan de woning per 12 oktober 2004 een waarde kan worden toegekend van € 900.000. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De vergelijkingsobjecten zijn qua aard en type voldoende vergelijkbaar met de woning. Verweerder beschikt niet over de exacte oppervlakte- en inhoudsmaten van de vergelijkingsobjecten, maar heeft met de ter zitting gegeven toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat de vergelijkingsobjecten ook wat dit betreft voldoende vergelijkbaar zijn. Gelet op de gerealiseerde verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten, op de gerealiseerde verkoopprijs van de woning, en de door verweerder geschatte waardestijging, die de rechtbank niet onredelijk voorkomt, acht de rechtbank een waarde in het economische verkeer van de woning per 12 oktober 2004 van € 900.000 aannemelijk.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, en mrs. J.L. Bruinsma en E. Polak in tegenwoordigheid van mr. M.W. Koenis, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.