zaaknummer / rolnummer: 114641 / HA ZA 05-952
Vonnis van 30 augustus 2006
M.L. B.,
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. H.J.M. van Schie,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEMMERMEER,
zetelend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. B.P. van Overeem.
Partijen zullen hierna B. en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met 45 producties (genummerd 1 tot en met 45);
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met 40 producties (genummerd 1 tot en met 40;
- de akte vermeerdering eis van B., met twee producties (genummerd 44 en 45);
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met 10 producties (genummerd 1 tot en met 10);
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met 1 productie (genummerd 1);
- de conclusie van dupliek in reconventie, met 1 productie (genummerd 1);
- de ter gelegenheid van pleidooi overgelegde akte houdende overlegging producties van B. met 21 producties (genummerd 1 tot en met 21), (nagezonden) productie van B. (genummerd 13a), tweetal producties aan de zijde van de gemeente, alsmede de pleitnotities.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. B. is zelfstandig ondernemer en projectontwikkelaar in de gemeente Haarlemmermeer. B. is voornemens een erotisch centrum met de projectnaam “City of Love” (hierna: CoL) te ontwikkelen.
2.2. In een brief van 30 juni 1995 schrijft B. onder meer aan de gemeente:
“Begin 1995 heb ik [de] wethouder (...) mijn plan voor de “City of Love” voorgelegd. Zij deelde mij mede, dat de locatie Cruquius niet gewenst was (...). Inmiddels ben ik alle raadsleden van de gemeente Haarlemmermeer persoonlijk gaan benaderen om hen mijn ideeën voor te leggen. (...) Hierdoor verzoek ik u dan ook om medewerking onder andere voor de benodigde wijziging van het bestemmingsplan, bij de ontwikkeling van de “City of Love”.
2.3. Bij brief van 10 oktober 1995 schrijft ir. M L., directeur van de dienst Ruimte, Wonen en Economie van de gemeente onder meer aan B.:
“In uw (...) brief deed u het verzoek om in Cruquius-Zuid een “dienstencentrum” (City of Love) te mogen starten en daarvoor het thans geldende bestemmingsplan te herzien. Over dit voornemen heeft u meermalen met ambtenaren en bestuurders gesproken.
Reeds omstreeks medio juli heeft u aan de heer D. van het Grondbedrijf kenbaar gemaakt dat u van uw voornemen afziet omdat er kennelijk geen draagvlak bestond voor de voorziening die u voor ogen stond. Ook aan de heer Schreiber, projectleider van het bestemmingsplan Cruquius heeft u medegedeeld dat u uw plannen zou intrekken. (...) Om (...) uw dossier formeel te kunnen sluiten deel ik u (...) mede dat ik conform afspraak uw (...) brief als ingetrokken beschouw”.
2.4. B. schrijft vervolgens in een brief van 21 maart 1996 aan de gemeente:
“Ik heb aan u gevraagd, of ik de “City of Love” mocht vestigen in uw gemeente. Het plan blijft bij mij bestaan – dat doet het al ruim tien jaar – maar ik zal mijn plan nooit uitvoeren als ik van u uw goedkeuring niet heb. (...) Graag pleeg ik over mijn ideeën met u overleg”.
2.5. Op 25 april 1996 vindt een gesprek plaats tussen B. en de gemeente. Tijdens dat gesprek wordt door de gemeente verklaard dat er geen behoefte aan een CoL bestaat. Dit standpunt wordt door de gemeente in een brief van 2 mei 1996 aan B. bevestigd:
“Van gemeentezijde wordt verklaard, dat er geen behoefte bij het gemeentebestuur bestaat aan een “city of love” in Haarlemmermeer. U bent van deze stellingname volledig op de hoogte”.
2.6. Op 20 mei 1998 en 10 augustus 1998 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen onder meer B. en de toenmalige wethouder van economische zaken G. G. (hierna: G.), in welke gesprekken zij (ook) de plannen voor de CoL hebben besproken.
2.7. In september 1998 heeft B. een “officiële aanvraag voor en van het ‘Uitgaanscentrum City of Love’” ingediend. Deze aanvraag houdt onder meer in als volgt:
“The City of Love is om te beginnen met bouwdeel 1.
Een kavel grond van ongeveer 25000 vierkante meter, 2,5 HA groot. Het gebouw wat daar op komt is ongeveer 8100 vierkante meter, het gebouw is 90 meter breed en 90 meter diep en ongeveer 14 meter hoog. (...) De City of Love is niet alleen maar een groot bordeel, dat is maar een facet ervan. The City of Love is een uitgaanscentrum voor mensen boven de 18 jaar”.
2.8. In oktober of november 1998 heeft B. vervolgens een aanvullende aanvraag ingediend. In deze aanvullende aanvraag staat onder meer:
“Ik kan u hierbij melden dat ik graag het hele gebied van, naar ik vernomen heb, 15 hectare wil ontwikkelen met mijn partners. Zij hebben zoveel vertrouwen in de plannen die ik heb, dat ik nu meteen de investeringen in The City of Love kan verhogen naar tussen de 50 en 60 miljoen gulden. Dat betekent dat het tweede bouwdeel ook gelijk gestalte zou krijgen, vandaar dat ik mijn eerste aanvraag herzie. Welnu, ik ben op het idee gekomen (...) een hotel van ongeveer 5 á 6 lagen te bouwen rond The City of Love. (...) Ik heb alleen iets meer grond nodig dan in mijn eerste aanvraag, gezien het gebouw iets groter wordt, ongeveer 10.000 vierkante meter. Ik heb nu ongeveer 3 hectare grond nodig met een optie van nog eens 4 hectare, voor als alles goed gaat, het hotel uit te breiden.”
2.9. Namens de gemeente heeft drs. N.A.I. Schmelzer bij brief van 6 november 1998 op deze aanvragen gereageerd:
“Zoals u weet ziet het ernaar uit dat het bordeelverbod (...) binnenkort wordt opgeheven. (...) Onze gemeente is, hierop anticiperend, doende beleid te ontwikkelen, hoe wij met deze nieuwe situatie om moeten gaan. (...) Op dit moment kunnen wij dan ook geen enkele mededeling doen of wij op uw aanvraag willen en kunnen ingaan. Ik heb u persoonlijk uitgelegd dat eerst dit beleid door de gemeenteraad moet worden vastgesteld, voordat wij kunnen toetsen of uw aanvraag al dan niet gehonoreerd kan worden. Uiteraard staan de reguliere inspraakmogelijkheden voor dit traject voor u open. (...) Voor wat betreft uw plan om een hotel naast “The City of Love” te ontwikkelen, verwijs ik u naar onze nota: Hotelbeleid, welke onlangs (...) is vastgesteld. (...) Hieruit blijkt dat een dergelijk grootschalige hotelontwikkeling (u noemt 600-1000 kamers, hetgeen betekent dat hier het grootste hotel van Nederland zou moeten verrijzen!) op die plek volstrekt ongewenst is.”
2.10. Op 10 december 1998 heeft wederom een gesprek tussen – onder meer – B. en G. plaatsgevonden. G. verklaart op 17 september 2004 als getuige over dit gesprek:
“Tijdens dat gesprek heb ik hem (B.; rechtbank) gezegd dat ik hem, na opheffing van het bordeelverbod, zou beschouwen en behandelen als een gewone ondernemer. Ik heb gezegd dat ik bereid was medewerking te verlenen aan zijn plannen, mits die plannen zouden passen in de nog op te stellen prostitutienota”.
2.11. Op 9 november 1999 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente besloten om het verzoek om medewerking aan de vestiging van een grootschalig prostitutievestiging af te wijzen. Hierop heeft de gemeente in zijn brief van 26 november 1999 aan B. medegedeeld dat “wij aan uw plannen geen medewerking verlenen”.
2.12. B. heeft op 12 april 2000 als volgt aan G. geschreven:
“Hierbij vraag ik uw medewerking om aan de locatie gelegen aan de Rijnlanderweg ten noorden van nummer 1522 te Nieuw-Vennep, een bedrijfshal van circa 2000 vierkante meter te mogen bouwen, met uiteindelijk de doelstelling een kleinschalige sexclub te mogen exploiteren. (...) Ik heb (...) antwoord gehad van de Gemeente Haarlemmermeer, op mijn aanvraag van ongeveer twee jaar geleden om een heel groot centrum op sex gebied te mogen bouwen, daar was volgens die brief geen ruimte voor in de Gemeente Haarlemmermeer. Mijn plan was te grootschalig. Vandaar deze aanvraag. Zoals u weet, zijn wij al twee jaar aan het zoeken naar de juiste locatie en formule om dit project van de grond te krijgen. (...) Verder wil ik u vragen of ik de grond gelegen naast mijn woning aan de Oude Kruisweg 214 te Cruquius aan de noordzijde, van u over kan nemen, voor de uitbreiding van mijn parkeerplaatsen en tuin.”
2.13. Bij brief van 14 augustus 2000 heeft B. vervolgens aan G. geschreven:
“Hierbij stuur ik u een afschrift van mijn aanvraag over mijn plannen, het City Hotel en The City of Love, die ik naar alle Raadsleden heb verstuurd. Ik heb deze actie ondernomen omdat ik van meneer S. geen hoogte krijg (...). Meneer S. houdt vast aan het standpunt, dat eerst de gemeenteraad over dit plan moet beslissen. En of ik mij terughoudend wil opstellen met het opnemen van contacten met hem en andere ambtenaren. (...) Ik weet dat geduld hebben een schone zaak is (...), maar 4 á 5 maanden op een antwoord te gaan zitten wachten gaat wel erg ver, vindt u dat ook niet? Er zijn nu 3 maanden verstreken na ons gezellig gesprek, maar ik weet nog net zoveel als 3 maanden geleden. (...) Vandaar dat ik wil weten hoe de zaak ervoor staat, ik ben er ook voor mijn gevoel nog nooit zo dichtbij in de buurt geweest”.
2.14. Op 21 september 2000 heeft de gemeente de nota “Integraal Prostitutiebeleid Gemeente Haarlemmermeer” vastgesteld. Daarop heeft de gemeente B. bij brief van 28 september 2000 medegedeeld dat zijn verzoek in het kader van het vastgestelde beleid zou worden beoordeeld.
2.15. Rond november 2000 heeft B. een locatie in De Liede gevonden en heeft hij een koopoptie op die grond gekregen.
2.16. Bij brief van 19 december 2000 heeft B. aan de gemeente als volgt geschreven:
“Hierbij vraag ik u, uw medewerking om aan mijn plannen, het ontwikkelen van een nieuw prostitutiebedrijf, c.q. hotel/leasere bedrijf, vrijstelling te verlenen op de locatie gelegen aan de Spaarnwouderweg in het industriegebied De Liede. (...) Na verschillende gesprekken met o.a. Wethouder G. G., de heer J.B. en mevrouw A.W., ben ik van mening dat deze locatie de beste is, met het oog op bovengenoemd doel. De heer G. heeft mij de opdracht gegeven een locatie te zoeken die zoveel mogelijk vrij ligt, de Wethouder wil deze materie niet op een bedrijventerrein.
Daar deze locatie in een groenzone ligt, willen de betrokken ambtenaren en natuurlijk ikzelf ook, eerst een principe uitspraak van het College, over de medewerking om vrijstelling te verlenen voor deze locatie en mijn plannen, voordat ik de gronden aankoop.”
2.17. Op 27 februari 2001 heeft de gemeente het besluit genomen de door B. voorgestelde locatie De Liede vanwege ruimtelijke ordeningsaspecten als niet haalbaar te bestempelen, een locatieonderzoek te doen en B. op korte termijn een alternatieve, geschikte locatie voor te stellen. De gemeente heeft dit in april 2001 aan B. medegedeeld.
2.18. B. heeft op 15 maart 2001 de gronden in De Liede gekocht.
2.19. Op 7 juni 2001 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen drs. J.L.N.M. P. namens de gemeente en de heer D. (hierna: D.), een voormalig medewerker van de gemeente die inmiddels voor B. optrad. Het door D. opgestelde verslag van dit gesprek houdt onder meer in:
“De heer P. overhandigt een kopie van zijn “startnotitie locatieonderzoek seksinrichting” d.d. 18 mei 2001 en vertelt daarbij dat die notitie is gemaakt in opdracht van het college van B&W omdat de door de heer B. voorgestelde plaats De Liede voor zijn gebouwencomplex niet uitvoerbaar is. (...) Veel zal (...) afhangen van het uiterlijk van het plan en de garanties die de heer B. t.z.t. kan geven over de realisering van het plan, maar ook over de continuïteit, de veiligheid en nog een aantal zaken. (...) De heer P. deelt mee dat (...) hij verder mag gaan met het zoeken naar een geschikte locatie. (...) Vervolgens worden enkele locaties besproken.”
2.20. Op 14 augustus 2001 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen G. en B.. In het verslag van dat gesprek staat onder meer:
“Afgesproken wordt dat voor het locatieonderzoek uitgegaan wordt van een grondstuk van maximaal 3 ha. met een gebouw van max. 1,3 ha grondoppervlak. Uitbreiding is dan niet meer aan de orde en zal mogelijk op een andere locatie moeten plaatsvinden. Een hotel behoort niet tot het programma. (...) De heer P. zal een locatie zoeken, gebaseerd op deze afspraken.
Nadrukkelijk wordt nogmaals aangegeven dat het uitvoeren van een locatieonderzoek niet automatisch inhoudt dat het project ook gerealiseerd kan worden.”
2.21. Op 17 oktober 2001 vindt een gesprek plaats tussen Poulssen en D., die namens B. optreedt. In het verslag van D. van deze bespreking staat onder meer:
“In de nota wordt gekozen voor de locatie “President-oost”. Dat is de grond tussen de spoorlijn en de Spoorlaan ten noorden van de Bennebroekerweg. Deze locatie scoort op diverse punten het hoogste. (...) Het is nog te vroeg om op een besluit van het college vooruit te lopen door plannen te gaan uitwerken of om de grondonderhandelingen te starten. De grond is eigendom van de gemeente (...). Overigens zal er toch een z.g. artikel 19 WRO procedure moeten worden gevoerd.”
2.22. In een brief van 21 november 2001 heeft B. aan het Grondbedrijf van de gemeente onder meer als volgt geschreven:
“Vorig jaar wist ik de hand te leggen op een perceel grond in De Liede met een oppervlakte van ruim 8,5 ha. Opnieuw had ik contact met de wethouder en polste hem of ik op die plek mijn plannen zou kunnen realiseren. Hij kon daar geen ja of nee op zeggen, maar het leek een plek waar wel iets mogelijk was. Inmiddels is deze grond mijn eigendom geworden.
Door de dienst Ruimte, Wonen en Economie is (...) een onderzoek gedaan naar de mogelijke locaties voor een erotisch uitgaanscentrum. (...) De voorkeur van de dienst RWE gaat uit naar een perceel grond tussen de Spoorlaan-noord en de spoorlijn. (...) De bestemming is agrarisch en er zullen dus nog veel procedures moeten worden gevoerd alvorens ik daadwerkelijk met bouwen kan beginnen. Niettemin wil ik graag – bij voorkeur op korte termijn – eigenaar van dit perceel grond worden, waarbij ik voorstel dat te realiseren door een grondruil met de grond in De Liede.”
2.23. In zijn brief van 11 december 2001 heeft de directeur van het Grondbedrijf geantwoord:
“Ik ben van mening dat het nog te vroeg is deze onderhandelingen te starten. Eerst moet het gemeentebestuur instemmen met een eventuele voorkeurslocatie. Pas daarna kunnen de gesprekken met u over de bijbehorende grondtransactie worden aangevangen.”
2.24. B. heeft bij brief van 11 februari 2002 het college van Burgemeester en Wethouders een drietal voorstellen voor een locatie gedaan en verzocht om daartussen een keuze te maken. Bij brief van 27 februari 2002 heeft de gemeente als volgt geantwoord:
“Kern van uw betoog en basis van uw voorstellen is, dat u vanwege uw betrokkenheid bij de door u genoemde grondaankoop van ca. 50 ha. aan de Rijnlanderweg, recht heeft op een compensatie door de gemeente dan wel een claim heeft op de gemeente. Deze grondaankoop betreft de gronden “De Breuk”. De gemeente heeft bij deze aankoop direct zaken gedaan met de heer De Breuk. U heeft weliswaar de gemeente en de heer De Breuk met elkaar in contact gebracht, van bemiddeling en/of betrokkenheid bij de onderhandelingen was echter geen sprake. Er zijn in dat kader dan ook aan u geen toezeggingen gedaan of afspraken gemaakt over een ‘vergoeding’ in de vorm van grond, medewerking aan plannen of in welke andere vorm dan ook. Ik kan en zal daarom niet ingaan op uw voorstellen.”
2.25. Bij brief van 28 november 2002 heeft de gemeente aan B. op zijn verzoek medegedeeld dat de gronden in De Liede de bestemming “Agrarische doeleinden II” hebben, dat de gronden in het Structuurplan Haarlemmermeer 2005, zoals dat is vastgesteld door de raad op 26 oktober 1995, aangewezen zijn als “groengebied (zoekzone)” en dat deze grond in het, destijds onlangs ter inzage gelegen, ontwerp-streekplan Noord-Holland-Zuid is aangewezen als “recreatiegebied”.
2.26. Op 6 januari 2003 heeft een bespreking plaats tussen de gemeente en B. over de gronden in De Liede en de door B. gewenste bestemmingswijziging.
2.27. Op 5 juni 2003 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen B. en de gemeente. Uit het gespreksverslag blijkt onder meer:
“De heer N. zet uiteen waarom de gemeente de locatie (De Liede; rechtbank) niet geschikt acht voor ontwikkeling (...) van de City of Love. Dat hangt in hoofdzaak samen met het streekplan van de provincie voor dit gebied, dat een “groene” ontwikkeling voorschrijft. De gemeente zal onderzoeken of de bereidheid bestaat de gronden van de heer B. (...) te verwerven tegen de thans geldende (agrarische) waarde, met een clausule over een nabetaling, indien binnen een bepaalde tijd de bestemming zal worden gewijzigd in (laagwaardig) bedrijventerrein. Dat hangt onder meer af van de vraag of de provincie daadwerkelijk bereid is af te wijken van het Streekplan. De heer B. toont zich daarmee voorlopig tevreden.
De heer B. zet vervolgens uiteen dat hij al jarenlang doende is ergens in Haarlemmermeer een “City of Love” te realiseren. Om voor hem onbegrijpelijke redenen wordt hij daarin, ook na opheffing van het bordeelverbod, naar zijn oordeel door de gemeente tegengewerkt. (...) Wethouder G. legt uit dat er naar de mening van de gemeente geen sprake is van tegenwerking, maar wel van heel bijzondere inrichting die de heer B. wenst, die niet op een willekeurige plaats valt in te passen. (...) Wethouder S. zet uiteen dat niet eerder met het locatieonderzoek aan de slag is gegaan het gevolg is van een samenloop van omstandigheden (...). Wel is er in de tussentijd ambtelijk en bestuurlijk contact gehouden met de heer B.. Hij merkt ten slotte op dat de actualisering van het locatieonderzoek begin september klaar zal zijn, zodat op dat moment kan worden bezien welke plek(ken) geschikt geacht kunnen worden.”
2.28. In september 2003 is de geactualiseerde locatiestudie ‘Erotisch Uitgaangscentrum’ afgerond, welke studie een zestal mogelijke locaties voor de CoL in de Haarlemmermeer omvat: de locaties A4 Brugrestaurant, de Wilhelminahoeve, Spoorlaan, Bennebroekerweg/ de President, De Hoek en A4-zone west. De gemeente heeft de locatiestudie, nadat deze door het college van Burgemeester en Wethouders was vastgesteld, op 3 november 2003 aan B. ter beschikking gesteld. In de begeleidende brief staat onder meer:
“Zoals u kunt zien komt als de bruikbare locatie de locatie “Wilhelminahoeve” uit de bus. (...) U kunt zich thans richten op het bereiken van overeenstemming met de eigenaar van dit perceel op basis waarvan u uw plannen kunt realiseren. Daarnaast kunt u bij de afdeling Bouwvergunningen van de dienst Openbare Werken bouwplannen indienen voor hetgeen u wenste te realiseren. Wij wijzen u erop dat voordat de bouwvergunning kan worden verleend een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet worden doorlopen. Hoewel wij bereid zijn een dergelijke procedure te starten is niet onmogelijk dat in deze procedure blijkt dat vrijstelling niet verleend kan worden”.
2.29. Bij brief van 1 december 2003 heeft B. vervolgens aan de gemeente bericht:
“Wat mij duidelijk werd is dat de Politiek eigenlijk helemaal niet zo tegen mijn plannen is, ze waren tegen de locatie aan de Wilhelminahoeve, net zoals ik. De locatie aan de hoek Spoorlaan/Bennebroekerweg vonden zij ook het beste, net zoals ik. Ik ben achteraf onnodig jaren gedwarsboomd en tegen gewerkt op onrechtmatige wijze, men weet dat dit niet mag. Ik vraag wederom hiermee te stoppen en mij nu de medewerking te geven waar ik recht op heb. (...) Al met al wil ik u de volgende aanbieding doen, het geschil tussen de Gemeente Haarlemmermeer en B. voorgoed op te lossen. (...) De Gemeente Haarlemmermeer levert B. de volgende gronden bouwrijp en om niet op naam (....).
(…)
Kavel 3.
450 vierkante meter gelegen naast woning B., voor garages en verblijfsruimte boven garages en parkeerruimte en tuin.
Kavel 4.
Exacte grootte nog niet bekend, ongeveer 2,5 a 3 hectare gelegen hoek Bennerbroekerweg/Spoorlaan te Hoofddorp voor plannen CoL.
De Gemeente Haarlemmermeer ruilt de aantal voornoemde vierkante meters met (…) aan De Liede in het bezit zijnde gronden van B. (…).
Gezien de enorme tegenwerking en het niet nakomen van afspraken uit het verleden, kan ik niet anders concluderen dan dat de Gemeente Haarlemmermeer hier goedkoop is weggekomen.”
2.30. Bij brief van 7 januari 2004 heeft de raadsman van B. aan de gemeente medegedeeld dat B. de CoL wenst te ontwikkelen op de locatie aan de Spoorlaan te Hoofddorp.
2.31. Bij brief van 27 januari 2004 heeft de gemeente de bereidheid om planologische medewerking te verlenen aan de vestiging van de CoL op de locatie “Spoorlaan” onder voorwaarden toegezegd. De gemeente heeft onder meer aan de raadsman van B. bericht:
“Twee wegen staan open: a) bestemmingsplanwijziging (...), b) een procedure ex art. 19 lid 1 WRO. (...) Uw cliënt zal deze afweging moeten maken en ter zake een formeel verzoek indienen. In beide gevallen geldt dat de gemeente niet meer kan doen dan zich inspannen. (...)
De gemeente is in beginsel bereid haar medewerking te verlenen aan hetzij een bestemmingsplanwijziging, hetzij een procedure ex art. 19, lid 1 WRO. De uitkomst is naast de door uw cliënt te leveren goede ruimtelijke onderbouwing, afhankelijk van de goedkeuring van de provinciale overheid dan wel rechterlijke beslissingen in mogelijke bezwaar- en beroepsprocedures.”
2.32. Naar aanleiding van een telefonisch verzoek van B. om toelichting op de procedure om een exploitatievergunning voor een seksinrichting te krijgen, heeft de gemeente bij brief van 3 februari 2004 als volgt aan hem bericht:
“U [dient] eerst, onder meer, een geschikte locatie met bouwplannen voor uw seksinrichting (...) te hebben, alvorens een aanvraag voor een exploitatievergunning in behandeling kan worden genomen. De exploitatievergunning kan pas worden verleend op het moment dat er geen strijd meer is met het bestemmingsplan.”
2.33. Op 25 februari 2004 is namens B. met de gemeente overeengekomen dat de gemeente de gronden in De Liede tegen een prijs van EUR 25,- per vierkante meter van B. koopt.
2.34. B. heeft op 9 juni 2004 een bouwaanvraag ingediend voor de CoL op het perceel gelegen aan de westzijde van de A4 nabij het Brugrestaurant. Op 18 augustus 2004 heeft B. een herziening van het bouwplan ingediend dat in overeenstemming is gebracht met het plan dat ten behoeve van het locatieonderzoek is gebruikt. Op 8 september 2004 heeft B. vervolgens zijn bouwplan van 9 juni 2004, onder handhaving van het herziene plan van 18 augustus 2004, ingetrokken.
2.35. Bij brief van 16 september 2004 heeft de gemeente aan B. als volgt medegedeeld:
“Met deze brief willen wij u informeren over ons besluit met betrekking tot uw op 18-8-2004 ingediende bouwplan voor een erotisch uitgaanscentrum bij het brugrestaurant aan de A4. (...) Wij zullen geen procedurele medewerking verlenen aan uw bouwaanvraag van 18 augustus 2004, gezien het feit dat deze in strijd is met de komst van de parallelle wegen langs de A4. Aangezien uw bouwaanvraag voldoet aan het programma uit de door ons vastgestelde locatiestudie en het past binnen de ruimtelijke criteria voor sex-inrichtingen willen wij wel medewerking verlenen aan de realisering van uw bouwplan voor een erotisch uitgaangscentrum nabij het brugrestaurant aan de westzijde van de A4. Daarvoor stellen we de volgende procedure voor:
U trekt uw bouwaanvraag van 18 augustus 2004 in. Vervolgens dient u een nieuwe gewijzigde aanvraag in, waarbij de situering van het bouwplan rekening wordt gehouden met de mogelijke komst van de parallelle wegen van de A4. Hiervoor dient u uw huidige bouwplan (gebouw) 50 meter naar het westen te verplaatsen. Daarnaast dient u uw ( parkeer-) terrein zodanig aan te leggen dat een strook van 2000 meter vrij blijft. U bent vervolgens zelf verantwoordelijk voor het realiseren van de ontsluiting van uw erotisch uitgaanscentrum op de A4. Een andere ontsluiting dan via de A4 is niet mogelijk. Voor de mogelijkheden ten aanzien van de aansluiting dient u contact op te nemen met Rijkswaterstaat. (...) Wij zullen bij Gedeputeerde Staten een verzoek indienen voor een streekplanherziening. Gezien de omvang van de beoogde ontwikkeling zullen wij voor de plannen aan de westzijde van het brugrestaurant een nieuw bestemmingsplan in procedure brengen. (...) Wij willen u er op wijzen dat een dergelijke bestemmingsplanprocedure plusminus 24 maanden in beslag neemt. De tijd die de provincie nodig heeft voor de Streekplan-herzieningsprocedure kan door de gemeente niet worden ingeschat.”
2.36. B. heeft bij brief van 6 oktober 2004 zijn (herziene) bouwaanvraag van 18 augustus 2004 ingetrokken.
2.37. In januari 2005 heeft B. een vergunningsaanvraag bij Rijkswaterstaat ingediend voor de realisatie van een aansluiting op de rijksweg A4 ten behoeve van de CoL. Deze aanvraag is bij besluit van 24 maart 2005 afgewezen.
2.38. Bij brief van 29 april 2005 heeft de gemeente aan Rijkswaterstaat verzocht het besluit tot afwijzing van de aansluiting van de CoL aan de A4 te heroverwegen. In deze brief schrijft de gemeente onder meer:
“Samenvattend zijn wij van mening dat het initiatief van de heer B. voldoet aan een maatschappelijke behoefte om tot ene vernieuwing in de prostitutiebranche te komen en dat de locatie aan de A4 geschikt is om het initiatief te realiseren.”
2.39. De gemeente heeft een projectgroep ingesteld belast met de voorbereiding van de bestemmingsplanherziening ten behoeve van de CoL. Op 25 oktober 2005 heeft B. met deze projectgroep overleg gevoerd over de te volgen weg om tot een nieuw planologisch regime voor de locatie bij de A4 te komen. In maart 2006 is in dat kader een concept van een voorontwerp bestemmingsplan opgesteld, waarin voor de locatie A4 Brugrestaurant de bestemming “Prostitutie Inrichting” is opgenomen.
3. Het geschil
in conventie
3.1 B. vordert na een tweetal vermeerderingen en één vermindering van eis - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van de gemeente tot
1. betaling van schadevergoeding wegens de vertragingsschade die B. lijdt doordat de CoL nog steeds niet ontwikkeld kan worden, alsmede wegens de schade die B. lijdt in verband met het verschil tussen de prijs die hij in 1999 zou hebben moeten betalen en de prijs die hij thans dient te betalen voor de aankoop van de grond gelegen aan de A4, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. betaling van schadevergoeding van € 1.276.350,- , te vermeerderen met de wettelijke rente, wegens de gedwongen verkoop van de grond in De Liede aan de gemeente;
3. de verkoop en levering van het bij B. in gebruik zijnde, naast zijn woning gelegen perceel grond, tegen een door een deskundige te bepalen prijs;
4. betaling van een vergoeding van € 50.000,- aan buitengerechtelijke kosten, althans een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedrag;
5. de betaling van de kosten van het geding.
3.2. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. De gemeente vordert na vermindering van eis - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van B. het naast diens woning gelegen perceel grond te ontruimen en in ontruimde staat aan de gemeente op te leveren, zulks op verbeurte van een dwangsom en B. te veroordelen in de kosten van het geding.
3.4. B. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1 B. heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij daardoor schade heeft geleden. Dit onrechtmatig handelen heeft volgens B. - onder meer - daarin bestaan dat de gemeente (i) de door hem als mogelijke vestigingslocaties aangedragen locaties A4 Brugrestaurant en de Wilhelminahoeve ten onrechte en op onjuiste gronden heeft afgewezen, (ii) hem in het gebied van De Liede heeft laten zoeken, terwijl dit gebied bij een latere beoordeling volledig afviel en de gemeente hem daar niet tijdig over heeft geïnformeerd, (iii) hem voor de locatie Spoorlaan een ‘artist impression’ heeft laten maken, terwijl intern al bekend was dat binnen de gemeente geen draagvlak voor deze locatie bestond en (iv) de locatie bij A4 Brugrestaurant naar hem toe heeft afgewezen en vervolgens met een andere partij over de ontwikkelingsmogelijkheden van die grond overleg heeft gevoerd. Tevens heeft B. gesteld dat voormelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie leiden dat de gemeente onvoldoende zorgvuldig jegens hem heeft gehandeld en om die reden schadeplichtig is.
4.2. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
De locatie A4 Brugrestaurant
4.3. B. heeft aangevoerd dat de gemeente deze locatie heeft afgewezen op het moment dat hij het in 1999 als vestigingslocatie aandroeg, terwijl de locatie in het latere locatieonderzoek als mogelijke vestigingslocatie werd opgenomen. Door deze handelingen van de gemeente is hij genoodzaakt dezelfde grond thans voor een hogere prijs aan te kopen, waardoor hij schade lijdt, aldus B.. Dienaangaande heeft het volgende te gelden. In 1999 gold nog het bordeelverbod. De gemeente heeft in die tijd B. bij herhaling laten weten, onder meer in de hiervoor onder 2.9. genoemde brief, dat zij, zolang het prostitutiebeleid na opheffing van het bordeelverbod nog niet was vastgesteld, niets voelde voor een grootschalig prostitutiecentrum. De gemeente kon onder deze omstandigheden in 1999 deze locatie in redelijkheid afwijzen. De omstandigheid dat de gemeente na vaststelling van de nota Integraal Prostitutiebeleid deze locatie als een geschikte locatie heeft aangewezen maakt dit niet anders. De stelling van B. dat de gemeente de locatie ten onrechte heeft afgewezen, kan op grond daarvan niet slagen. Voor een schadevergoeding wegens het verschil in aankoopprijs, wat daar overigens ook van zij, is dan ook geen plaats.
De locatie de Wilhelminahoeve
4.4. Met betrekking tot deze locatie heeft B. gesteld dat hem door de gemeente in een gesprek werd medegedeeld dat deze grond in een groene zone lag en daarom niet geschikt zou zijn. Niet alleen bleek deze mededeling feitelijk niet juist, ook heeft de gemeente kort daarna met een derde partij onderhandeld om deze grond tot bedrijventerrein te ontwikkelen en wordt deze grond in de locatiestudie 2003 wel als geschikte grond aangemerkt, aldus B.. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Ook indien vast zou komen te staan dat de gemeente ten onrechte aan B. heeft meegedeeld dat de onderhavige locatie in een groenzone is gelegen, kan zulks niet tot aansprakelijkheid van de gemeente jegens B. leiden. B. heeft deze locatie immers niet formeel en concreet, onderbouwd met een plan of aanvraag, aan de gemeente voorgelegd en ook is niet gebleken dat de locatie anders dan in een algemeen gesprek tussen B. en de gemeente aan de orde is geweest. In zijn (hiervoor in 2.29 genoemde) brief van 1 december 2003 schreef B. overigens zelf nog: “Ze (de gemeente; rechtbank) waren tegen de locatie aan de Wilhelminahoeve, net zoals ik”.
Nu B. voorts niet heeft gesteld of aannemelijk gemaakt dat de afwijzing van deze locatie voor hem tot concrete schade heeft geleid, kan zijn stelling dat de gemeente de locatie de Wilhelminahoeve ten onrechte heeft afgewezen en om die reden schadeplichtig is, niet slagen.
Aan het verwijt tot slot dat de gemeente kort na het afwijzen van de locatie met een derde partij onderhandelingen over die grond heeft gevoerd, zal de rechtbank, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de gemeente daarvan, als onvoldoende feitelijk onderbouwd voorbij gaan.
De locatie De Liede
4.5. Met betrekking tot deze locatie heeft het volgende te gelden. Blijkens de stellingen van B. heeft de gemeente, in de persoon van wethouder G., hem eind 1999 de suggestie gedaan in het gebied De Liede te gaan zoeken naar een geschikte locatie. Nadat B. op grond in De Liede ‘was gestuit’ en op deze grond een koopoptie had verworven, heeft hij, zoals uit zijn (hiervoor in 2.16 genoemde) brief van 19 december 2000 aan de gemeente blijkt, om een principe-uitspraak over het verkrijgen van (medewerking voor) een vrijstelling voor die locatie verzocht. Deze principe-uitspraak heeft B., blijkens zijn mededeling ter gelegenheid van pleidooi, niet verkregen. Ook heeft de gemeente hem, zoals B. in zijn conclusie van repliek in conventie heeft gesteld, slechts medegedeeld dat deze locatie “wellicht geschikt zou kunnen zijn”. Desalniettemin heeft B. de betreffende grond aangekocht.
4.6. Uit deze gang van zaken volgt niet dat de gemeente ter zake enig verwijt kan worden gemaakt. Het is de beslissing van B. en diens eigen verantwoordelijkheid geweest om, hoewel hij geen duidelijkheid over de geschiktheid van de locatie had, tot de aankoop van de grond over te gaan. Dat B. zich hier ook bewust van is geweest, blijkt onder meer uit zijn (hiervoor in 2.22 genoemde) brief van 21 november 2001, waarin hij schreef dat hij “de wethouder (...) polste(...) of ik op die plek mijn plannen zou kunnen realiseren. Hij kon daar geen ja of nee op zeggen”. De omstandigheid voorts dat, zoals B. heeft aangevoerd, hij de grond moest kopen omdat anders zijn koopoptie zou komen te vervallen, kan niet aan de gemeente worden tegengeworpen. Ditzelfde geldt voor het feit dat de gemeente, hoewel zij in februari 2001 had besloten dat de locatie niet geschikt was, dit eerst in april 2001, en daarmee na de aankoop van de grond door B., aan hem heeft medegedeeld. De gemeente was immers, zoals zij onbestreden heeft gesteld, niet van de koopoptie op de hoogte. B. heeft voorts onvoldoende voor bewijs vatbare feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot het oordeel dat de gemeente hem onrechtmatig onder druk heeft gezet bij de verkoop van de grond, noch heeft hij voldoende voor bewijs vatbare feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat de gemeente op onrechtmatige wijze heeft bevorderd dat DVM geen gebruik heeft gemaakt van de koopoptie op de betreffende grond. Van onrechtmatig handelen door de gemeente is ten aanzien van deze locatie derhalve geen sprake. Voor enige schadevergoeding met betrekking tot de (eventueel) bij de verkoop van de grond geleden verliezen, bestaat dan ook geen grond.
Locatie Spoorlaan
4.7. Het verwijt van B. dat de gemeente hem voor de locatie Spoorlaan een ‘artist impression’ heeft laten maken, terwijl al bekend was dat binnen de gemeente geen draagvlak voor deze locatie bestond, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet leiden tot schadevergoeding.
Overleg met derde partij
4.8. Tot slot heeft B. aangevoerd dat de gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door de locatie bij het A4 Brugrestaurant naar hem toe af te wijzen en vervolgens met een andere partij over de ontwikkelingsmogelijkheden van die grond overleg te voeren. Nu B. echter heeft nagelaten deze stelling nader feitelijk te onderbouwen, hetgeen gelet op de betwisting ervan door de gemeente op zijn weg had gelegen, zal de rechtbank deze stelling als onvoldoende gemotiveerd passeren.
Onzorgvuldig handelen
4.9. Voorts heeft B. gesteld dat alle voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat de gemeente onvoldoende zorgvuldig tegenover hem heeft gehandeld. Door deze gedragingen van de gemeente heeft hij de CoL niet kunnen ontwikkelen, waardoor hij schade lijdt, aldus B.. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is ten aanzien van de hiervoor in 4.1 vermelde feiten en omstandigheden van onrechtmatig handelen door de gemeente geen sprake. Ook overigens is niet van zodanige gedragingen of toezeggingen vanwege de gemeente gebleken, dat die jegens B. als onrechtmatig moeten worden aangemerkt.
4.10. Ook heeft B. niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente jegens hem onzorgvuldig heeft gehandeld. Niet is komen vast te staan dat de gemeente bij B. het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat op de gemeente een grotere inspannings- verplichting rustte dan waartoe de gemeente op grond van haar bestuursrechtelijke taak en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is gehouden. Met name heeft B. onvoldoende onderbouwd dat een dergelijke verder gaande verplichting voor de gemeente voortvloeide uit de gestelde rol die hij ten gunste van de gemeente zou hebben gespeeld bij de aankoop van gronden in Cruquius en bij de aankoop van de gronden van de familie De Breuk. Uit de hiervoor onder 2. weergegeven feiten blijkt naar het oordeel van de rechtbank verder genoegzaam dat voortdurend overleg tussen B. en de gemeente heeft plaatsgevonden en dat B. steeds door de gemeente is geïnformeerd. Uit de stukken van het geding en de stellingen van partijen blijkt voorts dat de gemeente, zodra B. zijn plannen concretiseerde, de toegezegde medewerking heeft verleend. Hoewel B. wellicht kan worden toegegeven dat deze medewerking niet altijd even voortvarend is verlopen, vloeit daar in het onderhavige geval geen grond voor aansprakelijkheid jegens hem uit voort. Dat de gemeente een enigszins aftastende houding ten aanzien van de plannen van B. heeft ingenomen, kan, in het licht van het (toen) in verandering zijnde prostitutiebeleid en het maatschappelijk gevoelige onderwerp, niet aan de gemeente worden tegengeworpen. Van onzorgvuldig handelen is voorts te minder sprake nu, in tegenstelling tot hetgeen B. heeft betoogd, de toegezegde medewerking niet inhoudt dat de gemeente er voor dient te zorgen dat de CoL er ook daadwerkelijk komt. Het is immers niet aan de gemeente een geschikte vestigingslocatie voor de CoL te zoeken en bij B. aan te dragen, maar vooreerst B. van wie deze inspanningen als initiator van het project mogen worden verwacht. De stelling dat de gemeente extra verplichtingen jegens B. zou hebben omdat hij bepaalde zaken voor de gemeente zou hebben geregeld wordt, als niet steunend op het recht, verworpen.
Vertragingsschade
4.11. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.9 is overwogen, treft ook de stelling dat B. door het onzorgvuldig handelen van de gemeente de CoL niet heeft kunnen ontwikkelen en derhalve schade lijdt, geen doel. Dit geldt te meer nu van enige vertraging die aan de gemeente is toe te rekenen, niet is gebleken. De omstandigheden dat het bordeelverbod eerst in 2000 is afgeschaft, dat B. na de afwijzing van zijn eerste aanvraag in 1999 pas in 2004 een formele aanvraag heeft ingediend en dat voor de realisatie van de CoL streek- en bestemmingsplanwijzigingen noodzakelijk zijn, zijn immers niet aan (handelingen van) de gemeente te wijten. De in dit kader aangevoerde stelling van B. dat het in de rede lag dat de eerste paal uiterlijk 1 januari 2001 zou kunnen worden geslagen, treft evenmin doel nu B. niet heeft onderbouwd en aannemelijk gemaakt waar deze veronderstelling op is gebaseerd. Voor een vergoeding van de beweerdelijke vertragingsschade bestaat dan ook geen grond.
4.12. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de vordering van B. zoals hiervoor in 3.1 onder sub 1 en 2 weergegeven, moet worden afgewezen.
Overdracht perceel grond
4.13. B. heeft gevorderd de gemeente te veroordelen het door hem in gebruik genomen, naast zijn woning gelegen perceel grond aan hem over te dragen. Hiertoe heeft B. aangevoerd dat hij de betreffende grond sinds 1996 gebruikt, dat de gemeente met dit gebruik heeft ingestemd en dat hij al jaren met de gemeente overleg voert om de grond te kopen. De gemeente heeft in dit kader gesteld dat B. het aan de gemeente toebehorende perceel grond zonder recht of titel in gebruik heeft genomen en dat hij aldus inbreuk maakt op de eigendomsrechten van de gemeente.
4.14. Vast staat dat het betreffende perceel grond eigendom is van de gemeente en dat B. deze grond in gebruik heeft genomen. Zoals uit de (hiervoor in 2.12 genoemde) brief van 12 april 2000 van B. aan de gemeente blijkt, heeft B. op dat moment verzocht deze grond van de gemeente te mogen kopen. Ook al zou juist zijn dat een en ander heeft plaatsgevonden met instemming van de gemeente en ook al zou juist zijn dat B. al langdurig onderhandelt met de gemeente over de aankoop van dit perceel, dan nog zijn deze feiten zijn onvoldoende om daaruit een verplichting voor de gemeente af te leiden dit perceel aan B. te verkopen. Ook dit deel van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.15. Bij deze stand van zaken zullen eveneens de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
4.16. B. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden inclusief het voorlopig getuigenverhoor begroot op:
- vast recht EUR 4.584,-
- salaris procureur EUR 16.055,- (5 punt × tarief EUR 3.211,-)
Totaal EUR 20.639,-
in reconventie
4.17. De gemeente heeft gevorderd dat B. wordt veroordeeld het door hem in gebruik genomen perceel grond dat eigendom is van de gemeente, aan de gemeente terug te geven. B. heeft hiertegen aangevoerd dat de gemeente geen belang bij haar vordering heeft en dat deze vordering in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Zoals de gemeente onbestreden heeft gesteld, is de betreffende grond in verband met de planontwikkeling voor het gebied waarin het gelegen is, nodig. De enkele stelling van B. dat het perceel voor die planontwikkeling niet noodzakelijk is, treft geen doel: het is immers aan de gemeente als eigenares van de grond om dergelijke conclusies te trekken. Het verweer dat de gemeente geen belang bij de grond heeft, kan dan ook niet slagen. Ditzelfde geldt voor de stelling van B. dat de vordering van de grond in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De omstandigheid dat B., zoals hij heeft aangevoerd, de grond nodig heeft omdat op zijn perceel geen ruimte voor het parkeren van zijn auto’s is, maakt immers niet dat de gemeente niet in redelijkheid haar eigendomsrecht kan laten gelden.
4.18. De vordering van de gemeente zal dan ook, mede in het licht van hetgeen hiervoor in conventie in 4.14 is overwogen, worden toegewezen zoals hierna te vermelden.
4.19. B. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gemeente worden begroot op:
- salaris procureur EUR 678,00 (3,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 678,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1 wijst de vorderingen af;
5.2 veroordeelt B. in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op EUR 20.639,-;
in reconventie
5.4. veroordeelt B. om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis het perceel grond te Cruquius, kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie AD, nummer 3978, gelegen naast het perceel aan de Oude Kruisweg 214 te Cruquius met al het zijne en de zijnen te ontruimen en in nette ontruimde staat aan de gemeente op te leveren, zulks op verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,- voor iedere dag dat B. met de ontruiming in gebreke blijft, met een maximum van EUR 50.000,-;
5.5. veroordeelt B. in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op EUR 678,00;
5.6. verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af..
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Monster, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. W.J.A.M. van Brussel en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2006.?