ECLI:NL:RBHAA:2006:AY4891

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-660
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor woninguitbreiding in Bloemendaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 11 juli 2006 uitspraak gedaan over de weigering van een bouwvergunning en vrijstelling voor de uitbreiding van een woning in Bloemendaal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Broeren, had op 10 juni 2005 een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning, die door het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal werd geweigerd. De rechtbank behandelde de zaak op 12 juni 2006, waarbij eiser in persoon verscheen en de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. P.J.H. Bijleveld.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de bouwvergunning terecht was, omdat het bouwplan in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften. Eiser had eerder een vergunning gekregen voor een gedeeltelijke vergroting van zijn woning, maar de uitbreiding was gerealiseerd op een grotere oppervlakte dan toegestaan. De rechtbank concludeerde dat de later ingediende tekeningen niet als revisietekeningen konden worden beschouwd en dat de goedkeuring van de constructietekeningen niet de betekenis had die eiser daaraan hechtte.

De rechtbank bevestigde dat het beleid van de gemeente, zoals neergelegd in de Nota 'Vrijstellingenbeleid 19 WRO' en Model 1999, correct was toegepast. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Hekelaar.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 660
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2006
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. E. Broeren, advocaat te Breda,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2005 heeft verweerder geweigerd eiser een bouwvergunning te verlenen voor de uitbreiding van zijn woning aan de [adres]. Daarbij heeft verweerder tevens geweigerd vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 juli 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 november 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder afgeweken van het advies van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 november 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 juni 2006, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde mr. Broeren.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.H. Bijleveld, werkzaam bij de gemeente Bloemendaal.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft bij besluit van 12 augustus 2004 aan eiser vergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van diens woning aan de [adres]. Het bouwplan betrof een uitbreiding op de begane grond aan de achter- en zij-gevel van de woning. Deze vergunning is verleend met vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, WRO, aangezien het bouwplan niet in overeenstemming was met het vigerende bestemmingsplan "Spiegelenburgh", omdat (deels) werd gebouwd op grond met de bestemming "Erf", waarop geen bebouwing is toegestaan, en tevens omdat de grens van het bebouwingsvlak werd overschreden en tenslotte omdat (deels) de toegestane bouwhoogte werd overschreden.
2.2 In november 2004 is van gemeentewege geconstateerd dat in afwijking van de vergunning werd gebouwd. De woninguitbreiding werd op een grotere oppervlakte gerealiseerd. Een handhavingprocedure werd niet in gang gezet omdat eiser een nieuwe bouwaanvraag zou indienen. De uitbreiding van de woning was toen reeds gerealiseerd.
Verweerder heeft de door eiser op 7 april 2005 aangevraagde bouwvergunning geweigerd, omdat op grond van het gemeentelijke vrijstellingenbeleid geen vrijstelling kon worden verleend.
2.3 Eiser heeft in de eerste plaats betoogd dat hij niet in afwijking van de vergunning van 12 augustus 2004 heeft gebouwd, omdat de bouw is gerealiseerd conform de na de afgifte van de vergunning ingediende en van gemeentewege goedgekeurde nadere constructietekeningen, die naar eisers mening als 'revisietekening' dienen te worden opgevat. Dit houdt tevens in - aldus eiser - dat de vergunningweigering van 10 juni 2005 bij ontbreken van rechtsgevolg, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
2.4 Dit betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is in casu geen sprake van een revisietekening, in de door eiser bedoelde zin. De vergunning van 12 augustus 2004 is verleend onder de voorwaarde dat binnen 14 dagen van de bouwconstructie berekeningen en tekeningen ter goedkeuring werden ingediend. De nader ingediende tekeningen tonen duidelijk dat deze de technische constructie van de bouw betreffen. Op de tevens aangebrachte vergroting van de oppervlakte van het bouwplan is daarbij niet gewezen. Dat deze afwijking van het oorspronkelijke bouwplan op enige wijze onderwerp van bespreking of nadere beoordeling is geweest heeft eiser - zoals ter zitting aan de orde is geweest - niet kunnen staven. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat daarover - naar hij ook bij navraag bij de betreffende, op de zitting met name genoemde, ambtenaren bevestigd kreeg - op geen enkel moment is gesproken. De gemachtigde heeft er voorts op gewezen dat in de brief van 4 november 2004 uitsluitend sprake is van goedkeuring van "de ingediende berekeningen". Onder deze omstandigheden kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen, dat onder het mom van technische uitwerkingstekeningen een planologisch relevante wijzigingstekening is ingediend, die in die laatste zin niet als zodanig is gezien of beoordeeld.
De toetsing van de later ingediende constructietekeningen door verweerder is dan ook beperkter geweest dan eiser zich kennelijk - ten onrechte - heeft voorgesteld. Aan de aan de constructietekeningen gegeven goedkeuring komt dan ook niet de betekenis toe die eiser daaraan verbonden wenst te zien.
De door eiser voorgestane gevolgtrekking omtrent het besluitkarakter van de vergunningweigering van 10 juni 2005 kan dan ook niet worden gemaakt.
2.5 Met betrekking tot het thans bestreden besluit overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 14 en 25 van de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan "Spiegelenburgh" uit 1986.
Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften mag een hoofdgebouw uitsluitend worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken.
Ingevolge artikel 25 van de planvoorschriften is op gronden met bestemming "Erf" geen enkele bebouwing toegestaan.
2.6 Het bouwplan heeft een oppervlakte van 30 m², waarvan 9 m² binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak zijn gelegen en de resterende m² op de gronden met de bestemming "erf", zodat een mogelijke vrijstelling betrekking heeft op strijdigheid met zowel artikel 14 als artikel 25 planvoorschriften.
2.7 Verweerder heeft geweigerd om van zijn vrijstellingsbevoegdheid gebruik te maken, aangezien het bouwplan niet voldoet aan de criteria die verweerder hanteert en die zijn neergelegd in de Nota "Vrijstellingenbeleid 19 WRO" (hierna: de Nota) en het daarbij behorende planologische beleid voor de erfbebouwing, vastgelegd in "Model 1999 (erfregeling)" (hierna: Model 1999).
2.8 Het in deze Nota neergelegde beleid kan worden geduid als een door verweerder gevolgde bestendige gedragslijn, waarvan de rechtbank reeds in eerdere uitspraken is uitgegaan en zoals ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - blijkens uitspraak van 6 april 2005, nr 200406745/1 - heeft overwogen.
Voor de rechtbank is verder, mede gelet op hetgeen door eiser is aangevoerd, niet komen vast te staan dat dit beleid kennelijk onredelijk of anderszins onrechtmatig is te achten.
2.9 Verweerder heeft Model 1999 als volgt toegepast.
Het perceel heeft een grondoppervlakte van 375 m² en de woning een inhoud van 496 m³, hetgeen in de tabel van Model 1999 leidt tot een toegestane bebouwingsoppervlakte (van het erf) van 40 m².
Aangezien het bouwplan een oppervlak heeft van 30 m² en op het erf reeds een garage van 18 m² aanwezig is, wordt de toegestane bebouwingsoppervlakte van 40 m² overschreden.
Daarbij is uitgangspunt dat voor de toepassing van Model 1999 de contour van het erf wordt getrokken rondom de bestaande bebouwing (in twee bouwlagen). Er wordt geen rekening mee gehouden dat deze bestaande bebouwing niet het gehele oppervlak vult waarop ingevolge het bestemmingsplan bebouwing is toegestaan.
Verweerder acht dit toelaatbaar gelet op de geheel verschillende wijze van bestemmen van het erf in het bestemmingsplan en in Model 1999, waardoor beide planologische regimes niet met elkaar vergeleken kunnen worden.
2.10 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het aldus "terugleggen van de bouwcontour" niet is toegestaan. Hij betoogt dat hierdoor zijn bouwmogelijkheden feitelijk met 9 m² worden verkleind. Beleid dat leidt tot het beperken van rechten die volgen uit een vigerend bestemmingsplan kan niet als rechtmatig en verbindend worden beschouwd, aldus eiser.
2.11 Dit betoog slaagt evenmin.
Eiser heeft daarin de vraag opgeworpen of bij beleid grond tot niet te bebouwen "erf"' kan worden bestemd, waar die grond in het bestemmingsplan (deels) wel is bestemd voor bebouwing. Deze opvatting geeft mogelijk blijk van een zekere spraakverwarring ten aanzien van het woord 'bestemmen'.
Aan de bestemming van de grond volgens het bestemmingsplan verandert het beleid niets. Het zou eiser ingevolge de Woningwet immers zijn toegestaan conform de bepalingen van het bestemmingsplan zijn woning uit te breiden op de eerder bedoelde bebouwingsstrook van 9 m². In geval men niet conform het bestemmingsplan wenst te bouwen is er de mogelijkheid tot een zogenaamde binnen- of buitenplanse vrijstelling. Het beleid met betrekking tot zodanige vrijstelling bepaalt vervolgens hoeveel onbebouwde ruimte er om een woning dient te resteren met het oog op de ruimtelijke opzet van de eveneens in het beleid onderscheiden gebieden. In het onderhavige beleid is er voor gekozen daarbij uit te gaan van de reeds bestaande bebouwing, welke keuze wordt gemotiveerd door de wens het groene, niet te dicht bebouwde karakter van de bebouwing in de wijk/gemeente zoveel mogelijk te waarborgen. Gelet op de in het kader van artikel 19 WRO aan de gemeenteraad gegeven bevoegdheid, met daarin begrepen een ruime beleidsvrijheid, bestaat er voor de rechtbank geen grond om te oordelen dat in redelijkheid niet tot een dergelijke keuze had kunnen worden gekomen. De rechtbank merkt hierbij op dat het hier gaat om een wijze van berekenen van de resterende, met vrijstelling te bebouwen ruimte. Met het
wijzigen van een bestemming heeft de keuze niet van doen.
2.12 Eiser heeft voorts een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in de toelichting bij de bouwvergunning is vermeld dat hij nog 25 m² bij mag bouwen.
Deze grief treft geen doel. De bedoelde toelichting behoort niet bij de verleende bouwvergunning, maar bij een interne memo van 29 april 2004 naar aanleiding van een op 24 februari 2004 ingekomen bouwaanvraag en behelst niet meer dan een (achteraf overigens onjuist gebleken) constatering dat aan oppervlak volgens Model 1999 25 m² resteert. Niet is gebleken - uit de stukken of het verhandelde ter zitting - dat in directe zin van de kant van het bestuursorgaan door een bevoegde persoon aan eiser is medegedeeld dat in zijn geval van de bestendige gedragslijn zou worden afgeweken. De inhoud van de hiervoor bedoelde interne memo doet daaraan niet af.
2.13 Verweerder heeft met toepassing van en in overeenstemming met het beleid besloten tot weigering van de vrijstelling. De rechtbank acht geen grond aanwezig voor het oordeel dat het beleid wegens kennelijke onredelijkheid of om een andere reden hier niet mocht worden toegepast. Evenmin is er grond voor het oordeel dat wegens aanwezigheid van een bijzonder geval van het beleid had moeten worden afgeweken, nu niet is gebleken dat een bijzonder geval aanwezig is.
2.14 Nu het bestreden besluit ook anderszins niet voor vernietiging in aanmerking komt, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen termen.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. I.M. Ludwig en mr. drs. L. Beijen, rechters, en op 11 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.