ECLI:NL:RBHAA:2006:AY4630

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4368
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van overdrachtsbelasting en de kwalificatie van onroerende zaak als nieuw vervaardigd

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 11 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres X. te Z. en de inspecteur van de Belastingdienst te P. Het geschil betreft de vraag of eiseres recht heeft op teruggaaf van overdrachtsbelasting die zij heeft betaald bij de verkrijging van een onroerende zaak. Eiseres heeft op 25 februari 2005 een onroerende zaak verkregen, waarvoor zij € 56.700 aan overdrachtsbelasting heeft voldaan. De inspecteur heeft echter geweigerd om deze teruggaaf te verlenen, omdat hij van mening is dat er op het moment van levering geen sprake was van een nieuw vervaardigde onroerende zaak, zoals bedoeld in artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting (Wet OB). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een koopovereenkomst was tussen eiseres en verkoper F B.V. en dat er sloop- en bouwvergunningen waren verleend voor de onroerende zaak. Eiseres stelde dat de onroerende zaak op het moment van levering als nieuw vervaardigd kon worden aangemerkt, omdat er al sloopactiviteiten hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de mate van sloop en de staat van de onroerende zaak op het moment van levering niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een nieuw vervaardigde onroerende zaak. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht geen teruggaaf van overdrachtsbelasting heeft verleend.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4368
Uitspraakdatum: 11 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X. te Z, eiseres,
gemachtigde: A
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij akte van levering van 25 februari 2005 heeft eiseres de hierna vermelde onroerende zaak in eigendom verkregen, waarbij op aangifte een bedrag van € 56.700 aan overdrachtsbelasting is voldaan. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak van 5 augustus 2005 geen teruggaaf van overdrachtsbelasting verleend.
1.2. Eiseres heeft daartegen op 30 augustus 2005 beroep ingesteld, nader gemotiveerd bij brief van 19 oktober 2005. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.3. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.4. Vóór de zitting heeft eiseres een pleitnota ingediend. Deze nota is in kopie verstrekt aan verweerder bij brief van 28 april 2006. Ook verweerder heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend, waarvan een afschrift aan de gemachtigde van eiseres is gezonden bij brief van 10 mei 2006.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006 te Haarlem. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde voornoemd, vergezeld van B. Namens verweerder is verschenen C, vergezeld van D. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
2.1. Bij brief van 17 september 2004 heeft gemachtigde van eiseres zich namens E BV tot verweerder gewend met het verzoek om overleg inzake de toepassing van artikel 15, lid 1, letter a, Wet belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR). Dit verzoek hield verband met een geplande koop, sloop, nieuwbouw en verhuur door of namens eiseres van de onroerende zaak staande en gelegen aan de a-weg te Q (hierna: de onroerende zaak).
2.2. F B.V. (hierna: verkoper) en eiseres zijn blijkens een op 28 januari 2005 aangegane koopovereenkomst de verkoop respectievelijk koop overeengekomen van de onroerende zaak. De koopsom bedraagt € 945.000. Blijkens de akte bestaat de onroerende zaak uit een loods, een gedeelte van een loods, alsmede een laad- en loskuil met ondergrond en erf, door koper te gebruiken als bouwterrein voor een nieuw bedrijfscomplex. De loods aan de achterzijde van de onroerende zaak (b-weg) en het gedeelte van een loods aan de voorzijde van de onroerende zaak (a-weg) zullen in het hiernavolgende als respectievelijk loods 1 en loods 2 worden aangeduid.
2.3. Bij akte van levering van 25 februari 2005, verleden voor notaris G te R, heeft eiseres van verkoper de onroerende zaak in eigendom aanvaard. In de akte van levering is onder meer het volgende vermeld:
“ LEVERING, REGISTERGOED, GEBRUIK
[...] zijn partijen overeengekomen dat verkoper een substantieel deel van de opstallen, op zijn kosten, zou slopen, en wel zodanig dat naar de mening van beide partijen het registergoed een dusdanige functiewijziging zou ondergaan dat er sprake zou zijn van een ‘nieuw vervaardigde onroerende zaak’. Deze sloop heeft inmiddels plaatsgevonden. [...]”
en verder:
“BEPALINGEN
kosten en belastingen
Artikel 1
1. Alle kosten van de overdracht waaronder begrepen de overdrachtsbelasting en het kadastrale recht, zijn voor rekening van koper.
2. De wegens de levering van het verkochte verschuldigde omzetbelasting is voor rekening van de koper. Deze is niet in voormelde koopprijs begrepen en wordt verlegd. Verkoper en koper hebben een gezamenlijk verzoek gedaan om de levering als een met omzetbelaste levering aan te merken. De verleggingsregeling is derhalve van toepassing. [...]
3. Er is discussie tussen de inspecteur en belanghebbenden omtrent de heffing van overdrachtsbelasting dan wel omzetbelasting. In verband hiermee is er door partijen [...] `geopteerd voor belaste levering` [...]. De fiscaal adviseur van koper zal daarom bezwaar maken tegen de aan de voet van deze akte te plaatsen verklaring betreffende de aangifte voor de overdrachtsbelasting en een beroep doen op vrijstelling van overdrachtsbelasting krachtens artikel 15 lid 1a van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer. Afhankelijk van de uitkomst van de discussie met de inspecteur, en indien nodig de uitspraak van de rechter, zal het registergoed alsnog geacht worden met omzetbelasting te zijn geleverd en zal deze omzetbelasting worden afgedragen door de verkoper. Deze omzetbelasting is, als gemeld, niet begrepen in gemelde koopsom en zal alsdan per omgaande door de koper aan de verkoper worden voldaan, dan wel rechtstreeks aan de belastingdienst. Koper vrijwaart de verkoper terzake. [...].”
2.4. Voor de geplande nieuwbouw is een tweetal bouwvergunningen verleend met dagtekening 19 oktober 2004 respectievelijk 26 januari 2005. Daarnaast is op 15 december 2004 een sloopvergunning verleend.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of verweerder terecht geen teruggaaf heeft verleend aan eiseres van overdrachtsbelasting en in verband hiermee of er op het moment van levering van de onroerende zaak al dan niet sprake was van een nieuw vervaardigde onroerende zaak als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel a, onder 1, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Daarnaast is in geschil of verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door geen teruggaaf van overdrachtsbelasting te verlenen.
3.2. Eiseres is van mening dat de onroerende zaak op het moment van de levering een nieuw vervaardigde onroerende zaak betrof waarvan de levering aan omzetbelasting onderworpen is, met als gevolg dat de levering op grond van artikel 15, lid 1, onderdeel a WBR is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van overdrachtsbelasting tot een bedrag van € 56.700. Eiseres stelt dat na de levering gestart is met de bouw van een showroom. Boven op de showroom is een kantoorgedeelte gebouwd. Het resterende gedeelte van loods 2 is verbouwd en is geïntegreerd in de showroom. Na afronding van de bouw van de showroom en het kantoorpand zal het perceel inclusief opstallen geheel worden verhuurd. De loods die niet wordt gesloopt (loods 1) zal naar verwachting (deels) worden verhuurd aan derden. Op het moment van de levering werd het bedrijvencomplex niet meer gebruikt. De laatste gebruiker van het perceel inclusief opstallen was een transportbedrijf. De verkoper heeft zorggedragen voor een gedeeltelijke sloop van de onroerende zaak. Deze sloop heeft plaatsgevonden vóór levering en heeft plaatsgevonden voor rekening van de verkoper. Bovendien stond reeds voor de levering vast dat en wat er op de plaats van het gesloopte gedeelte gebouwd zou worden: in 2004 is voor de nieuwbouw een bouwtekening gemaakt, en zowel de sloopvergunning als de bouwvergunningen zijn vóór de datum van levering afgegeven. Op de datum van levering was al bekend waarvoor het nieuwe onroerend goed zou worden aangewend en wie het pand zou gaan huren.
3.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaak op het moment van de levering bestond uit een tweetal loodsen (samen 19.00 are), de restanten van een gedeeltelijk gesloopt kantoor annex woonhuis (ca 1 are), laad- en loskuil en overige terreinverharding om de gebouwen (ca 15.75 are); in totaal 35.75 are. Het totale perceel laat zich als volgt onderverdelen, aldus verweerder:
loods 1 1.000 m2
loods 2 900 m2
totaal 1.900 m2 53,1 %
gesloopt kantoor annex woonhuis 100 m2 2,8 %
terrein met verharding 1.575 m2 44,1 %
totaal 3.575 m2 100 %
Verweerder meent dat aldus niet kan worden gezegd dat op de datum van levering een nieuw vervaardigde onroerende zaak was ontstaan. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de WBR is, voor zover van belang, bepaald dat vrijgesteld is van overdrachtsbelasting de verkrijging krachtens de levering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1, van de Wet OB ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd, tenzij het goed als bedrijfsmiddel is gebruikt en de verkrijger de omzetbelasting op grond van artikel 15 Wet OB geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen. Artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1, van de Wet OB bepaalt dat uitgezonderd is van de vrijstelling van omzetbelasting de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het erbij behorende terrein vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming. Artikel 11, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB bepaalt dat voor toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1, na de verbouwing van een gebouw de ingebruikneming als eerste ingebruikneming wordt aangemerkt, indien door die verbouwing een vervaardigd goed is voortgebracht.
4.2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2.3 vermelde verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting, omdat door de op het moment van verkrijging gedane sloopactiviteiten een vervaardigd goed is voortgebracht in de zin van het derde lid van voornoemd artikel 11 Wet OB, zodat de gehele levering was onderworpen aan omzetbelasting.
4.3. Eiseres heeft ter zitting op de vraag van de rechtbank welke onderdelen van de onroerende zaak op 25 februari 2005 reeds gesloopt waren, aan de hand van door verweerder op 26 februari 2005 genomen foto’s, alsmede aan de hand van een situatieschets, aangegeven dat een groot deel van loods 2 nog intact was. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat de vaste muur (de voorzijde) van loods 2 nog niet was gesloopt op 25 februari 2005. Tevens heeft eiseres ter zitting aangegeven dat loods 1, overeenkomstig de plannen, geheel intact is gebleven. Niet in geschil is dat het kantoorpand was gesloopt ten tijde van de levering van de onroerende zaak.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de - relatief geringe - mate waarin loods 2 op het moment van levering was gesloopt en de voltooide sloop van alleen het kantoorpand tot een zo ondergeschikte wijziging van de onderhavige onroerende zaak geleid, dat niet kan worden gesproken van een vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak. Daaraan doet niet af dat eiseres voornemens was om loods 2 verder te slopen en te verbouwen. Evenmin doet daaraan af dat door de bevoegde autoriteiten ten tijde van de levering sloop- c.q. bouwvergunningen waren verleend.
4.5. Eiseres heeft voorts gesteld dat de in geding zijnde onroerende zaak moet worden aangemerkt als een bouwterrein in de zin van artikel 11, vierde lid, van de Wet OB. Zij beroept zich daartoe op het arrest St. Oedenrode (HR 21 november 1990, nr. 26362, BNB 1991/19). De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 11, vierde lid, van de Wet OB alleen onbebouwde grond als bouwterrein kan worden aangemerkt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Volgens de duidelijke bewoordingen van bedoelde wetsbepaling is de onderhavige onroerende zaak geen bouwterrein.
4.6. Voorts heeft eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank begrijpt dit beroep aldus dat de wetgever door een specifieke bepaling in artikel 11, vierde lid, Wet OB voor onbebouwde grond op te nemen een ongeoorloofde ongelijkheid heeft gecreëerd ten opzichte van een, zoals in de onderhavige zaak, terrein met een gedeeltelijk te slopen en opnieuw te bouwen onroerende zaak. Door deze stelling verzoekt eiseres om toetsing van artikel 11 Wet OB. De rechtbank is echter niet bevoegd om een oordeel te geven over de redelijkheid en billijkheid van een wet in formele zin. Voorts is niet gebleken dat ten aanzien van artikel 11, eerste lid, onderdeel a Wet OB sprake is van strijd met enige internationale regeling. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat de bedoelde wettelijke bepaling in strijd is met het beginsel van behoorlijke wetgeving, overweegt de rechtbank dat een dergelijk beginsel geen uitdrukking heeft gevonden in enige ieder verbindende verdragsbepaling zodat eiseres beroep op het gelijkheidbeginsel dient te worden verworpen.
4.7. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de levering van de in geding zijnde onroerende zaak op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Wet OB is vrijgesteld van omzetbelasting. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de overdrachtsbelasting terecht en tot het juiste bedrag is geheven.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter en mrs. J.L. Bruinsma en E. Polak, leden van de meervoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Roo, griffier. De beslissing is op 11 juli 2006 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.