RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 5084
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2006
[Eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: E.H. van der Elsen, belastingadviseur te Arnhem,
de Inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Bij besluiten van 27 mei 2005 en 28 juni 2005 heeft - voor zover hier van belang - verweerder de door eiseres af te dragen BTW berekend op 19%.
Bij brief van 4 juli 2005 heeft [eiseres] een bezwaarschrift ingediend tegen deze besluiten.
Bij brief van 20 april 2006 heeft eiseres bij gemachtigde verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep op de rechtbank als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 28 april 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift van 4 juli 2005, alsmede het verzoek om toepassing van rechtstreeks beroep van 20 april 2006 doorgezonden onder de mededeling dat verweerder instemt met rechtstreeks beroep.
De rechtbank ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:54a, eerste lid, Awb en daarom is de mondelinge behandeling van het beroep achterwege gebleven.
Ingevolge artikel 8:54a, eerste lid, Awb kan de rechtbank totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het onderhavige geval sprake. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, Awb kan de indiener van een bezwaarschrift in dat bezwaarschrift het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank niet is gedaan in het bezwaarschrift van 4 juli 2005, maar pas bij brief van gemachtigde van eiseres van 20 april 2006.
In de Memorie van Toelichting is het volgende te lezen:
"Het is vanzelfsprekend niet mogelijk is dat een belanghebbende tijdens de bezwaarschriftprocedure alsnog voorstelt - bijvoorbeeld door middel van een nadere aanvulling van het bezwaarschrift of mondeling op de hoorzitting - om van verdere behandeling af te zien en het bezwaarschrift door te zenden naar de rechter. Dit zou ertoe kunnen leiden dat bezwaarschriftprocedures maar « half » gevoerd worden; zodra een patstelling dreigt zouden partijen de zaak eenvoudig op het bord van de rechter kunnen schuiven. Hierdoor zou afbreuk worden gedaan aan de functie van de bezwaarschriftprocedure. Het is in dat verband van belang dat het eerste lid bepaalt dat het verzoek « in het bezwaarschrift » moet worden gedaan."(Kamerstukken II, 2000/01, 27 563, nr. 3, p. 8).
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat nu het verzoek om toepassing van rechtstreeks beroep niet direct in het bezwaarschrift van 4 juli 2005 is gedaan, rechtstreeks beroep bij de rechtbank reeds hierom niet mogelijk is. De rechtbank is voorts ook niet gebleken van omstandigheden die een later, separaat ingediend verzoek zoals hier aan de orde, zouden kunnen rechtvaardigen.
3.1 bepaalt dat verweerder het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt;
3.2 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 281,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, en op 4 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.