ECLI:NL:RBHAA:2006:AY3161

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-5084
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht instemming met rechtstreeks beroep in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 4 juli 2006, ging het om een belastingkwestie waarbij eiseres, vertegenwoordigd door belastingadviseur E.H. van der Elsen, bezwaar had gemaakt tegen besluiten van de Inspecteur van de Belastingdienst over de af te dragen BTW. De besluiten waren genomen op 27 mei en 28 juni 2005, waarbij de BTW was vastgesteld op 19%. Eiseres diende op 4 juli 2005 een bezwaarschrift in, maar het verzoek om rechtstreeks beroep bij de rechtbank werd pas later, op 20 april 2006, ingediend. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om rechtstreeks beroep niet in het oorspronkelijke bezwaarschrift was opgenomen, wat in strijd was met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank besloot dat de instemming van de Inspecteur met het verzoek om rechtstreeks beroep kennelijk ten onrechte was gegeven, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. Hierdoor was de rechtbank van mening dat het onderzoek naar de zaak niet verder hoefde te worden voortgezet. De rechtbank bepaalde dat het beroepschrift als bezwaarschrift moest worden behandeld en dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 281,-- aan haar moest worden vergoed. Deze uitspraak werd gedaan door rechter mr. G. Guinau en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 5084
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2006
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: E.H. van der Elsen, belastingadviseur te Arnhem,
tegen:
de Inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 27 mei 2005 en 28 juni 2005 heeft - voor zover hier van belang - verweerder de door eiseres af te dragen BTW berekend op 19%.
Bij brief van 4 juli 2005 heeft [eiseres] een bezwaarschrift ingediend tegen deze besluiten.
Bij brief van 20 april 2006 heeft eiseres bij gemachtigde verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep op de rechtbank als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 28 april 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift van 4 juli 2005, alsmede het verzoek om toepassing van rechtstreeks beroep van 20 april 2006 doorgezonden onder de mededeling dat verweerder instemt met rechtstreeks beroep.
De rechtbank ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:54a, eerste lid, Awb en daarom is de mondelinge behandeling van het beroep achterwege gebleven.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:54a, eerste lid, Awb kan de rechtbank totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het onderhavige geval sprake. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, Awb kan de indiener van een bezwaarschrift in dat bezwaarschrift het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank niet is gedaan in het bezwaarschrift van 4 juli 2005, maar pas bij brief van gemachtigde van eiseres van 20 april 2006.
In de Memorie van Toelichting is het volgende te lezen:
"Het is vanzelfsprekend niet mogelijk is dat een belanghebbende tijdens de bezwaarschriftprocedure alsnog voorstelt - bijvoorbeeld door middel van een nadere aanvulling van het bezwaarschrift of mondeling op de hoorzitting - om van verdere behandeling af te zien en het bezwaarschrift door te zenden naar de rechter. Dit zou ertoe kunnen leiden dat bezwaarschriftprocedures maar « half » gevoerd worden; zodra een patstelling dreigt zouden partijen de zaak eenvoudig op het bord van de rechter kunnen schuiven. Hierdoor zou afbreuk worden gedaan aan de functie van de bezwaarschriftprocedure. Het is in dat verband van belang dat het eerste lid bepaalt dat het verzoek « in het bezwaarschrift » moet worden gedaan."(Kamerstukken II, 2000/01, 27 563, nr. 3, p. 8).
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat nu het verzoek om toepassing van rechtstreeks beroep niet direct in het bezwaarschrift van 4 juli 2005 is gedaan, rechtstreeks beroep bij de rechtbank reeds hierom niet mogelijk is. De rechtbank is voorts ook niet gebleken van omstandigheden die een later, separaat ingediend verzoek zoals hier aan de orde, zouden kunnen rechtvaardigen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 bepaalt dat verweerder het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt;
3.2 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 281,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, en op 4 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.