RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1486
Uitspraakdatum: 19 mei 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Vennootschap onder firma X, gevestigd te Y, eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan eiseres is over het tijdvak 2 maart 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen met dagtekening 26 maart 2003 opgelegd naar een bedrag van € 160.646 aan enkelvoudige belasting. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is een boete tot een bedrag van € 147.473 opgelegd.
Eiseres heeft bij brief van 22 april 2003 bezwaar ingediend tegen de naheffingsaanslag. Bij brief van 30 mei 2003 heeft zij het bezwaar nader gemotiveerd.
De naheffingsaanslag is op 11 maart 2005 door de inspecteur ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 106.920 aan enkelvoudige belasting. Gelijktijdig is de boete verminderd tot een bedrag van € 50.489.
Eiseres heeft bij brief van 21 april 2005 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op het bezwaarschrift van 22 april 2003 betreffende vorenvermelde naheffingsaanslag.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2006 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen A, bijgestaan door B van C, Advocaten –Belastingadviseurs te Q. Namens verweerder is verschenen D, vergezeld van E.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
Eiseres heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van verweerder behorende bijlagen.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres drijft in de vorm van een vennootschap onder firma een onderneming onder de naam X Uitzendbureau. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het beschikbaar stellen van arbeidskrachten om onder leiding en toezicht van de inlener werkzaamheden te verrichten. De vennoten van eiseres zijn A, F en G. De winst van de vof wordt gelijkelijk over de vennoten verdeeld.
2.2. Bij eiseres is op 4 juli 2001 een boekenonderzoek ingesteld. Van dit onderzoek is een rapport met dagtekening 7 februari 2003 opgesteld. In het rapport wordt - kort weergegeven - geconcludeerd dat er meer loon aan werknemers is uitbetaald dan in de loonadministratie is verantwoord, dat niet van alle werknemers ondertekende loonbelastingverklaringen aanwezig zijn en dat niet van alle werknemers de identiteit is vastgesteld aan de hand van een geldig document. Naar aanleiding van het boekenonderzoek en de bevindingen in het controlerapport is de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd.
2.3. De gemachtigde van eiseres heeft op 23 april 2003 bezwaar tegen de naheffingsaanslag ingediend. Naar aanleiding van het bezwaarschrift is een brievenwisseling geweest tussen verweerder en de gemachtigde van eiseres en heeft een hoorgesprek tussen H, A, de gemachtigde en verweerder plaatsgevonden.
2.4. Op 9 februari 2005 heeft een gesprek tussen verweerder en H plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerder een vaststellingsovereenkomst opgesteld. Deze overeenkomst is op 10 februari 2005 aan eiseres ter attentie van A en H gezonden. In de begeleidende brief behorende bij de overeenkomst is voor zover van belang en onder meer het volgende opgenomen: “Naar aanleiding van het gesprek dat wij op 9 februari met u hadden, stuur ik u hierbij in tweevoud de vaststellingsovereenkomst tussen V.o.f. X uitzendbureau en de Belastingdienst P. Ik verzoek u en indien u dit wenst uw adviseur namens v.o.f. X uitzendbureau de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Graag ontvang ik van u één ondertekend exemplaar voor 1 maart 2005 retour. (...) Mocht ik de vaststellingsovereenkomst niet voor 1 maart 2005 ondertekend retour ontvangen hebben, dan komt de overeenkomst te vervallen en zal ik overgaan tot het doen van uitspraak op bezwaar.”
2.5. Met dagtekening 10 februari 2005 is door verweerder een ‘verklaring intrekking bezwaarschrift’ gezonden aan eiseres, met het verzoek deze te ondertekenen in het geval de vaststellingsovereenkomst ondertekend wordt.
2.6. De vaststellingsovereenkomst is op 21 februari 2005 door A ondertekend en is per post verzonden naar verweerder. De ondertekende vaststellingsovereenkomst is op 23 februari 2005 ten kantore van verweerder binnengekomen. Op 21 februari 2005 is door A de onder 2.5. vermelde ‘verklaring intrekking bezwaarschrift’ ondertekend. Deze verklaring is eveneens op 23 februari 2005 ten kantore van verweerder ontvangen.
4. Op 24 februari 2005 heeft de gemachtigde met verweerder gebeld en hem medegedeeld dat hij van mening is dat de vaststellingsovereenkomst niet gesloten kan zijn. Bij faxbericht van 1 maart 2005 heeft de gemachtigde gesteld dat de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen.
In geschil is of verweerder terecht geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en of eiseres het bezwaar rechtsgeldig heeft ingetrokken.
Eiseres beantwoordt deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Ter zitting hebben partijen hieraan –kort en zakelijke weergegeven- het volgende toegevoegd:
A: Mijn broer (H) was aanwezig bij het gesprek met de inspecteur op 9 februari 2005. Er waren verschillende problemen te bespreken met de ontvanger. Deze had zonder dat wij het wisten een bedrag van € 200.000 van de G-rekening gehaald. Toen is ook de problematiek van de onderhavige naheffingsaanslag met de inspecteur besproken. Mijn broer is het met de inspecteur eens geworden over het voorgestelde compromis. Mijn broer heeft mij tijdens het gesprek met de inspecteur gebeld over het voorgestelde compromis en ik heb hem gezegd dat ik het er mee eens was. Omdat het nu alweer 3 jaar geleden is dat de aanslag is opgelegd en we niets meer gehoord hebben ben ik het eigenlijk niet meer eens met de vaststellingsovereenkomst, maar ik wil wel vasthouden aan de vaststellingsovereenkomst.
Ik wil ook nog steeds een vaststellingsovereenkomst. Ik dacht dat mijn gemachtigde ook een kopie van de vaststellingsovereenkomst had ontvangen. Ik heb hem een kopie van het ondertekende exemplaar gezonden. Mijn gemachtigde is van alles op de hoogte.
Gemachtigde: H was op 9 februari 2005 op gesprek bij de ontvanger. Op initiatief van de ontvanger is de inspecteur erbij geroepen. De ontvanger kon namelijk zien welke aanslagen nog open stonden, en in het kader te komen tot een totaalpakket aan afspraken heeft hij besloten de inspecteur erbij te roepen. Dat eiser het eens is met de vaststellingsovereenkomst, is niet relevant. De vraag is of hij zich realiseerde wat hij deed. Hij heeft getekend met het idee dat hij ervan af was. We hadden willen weten op welke punten de inspecteur afwijkt van het bezwaarschrift. Daarom had de inspecteur contact met ons kantoor moeten opnemen zodat wij fiscaal inhoudelijk de zaak hadden kunnen beoordelen en kunnen afhandelen. De inspecteur heeft ons in een vacuüm laten hangen. Dat is onzorgvuldig. De inspecteur heeft de spelregels niet in acht genomen. Wij zijn buiten spel gezet, en dat terwijl wij regelmatig contact hebben gehad met de inspecteur.
Verweerder: Ik betwist punt 4 van de pleitnota van gemachtigde. Eén van de heren (H of A) heeft mij persoonlijk gebeld om een afspraak te maken. Ik betwist punt 7 van de pleitnota van gemachtigde. Tijdens het gesprek is besproken dat eiseres zelf contact kon zoeken met zijn gemachtigde. Ik heb uitdrukkelijk de gevolgen van de vaststellingsovereenkomst uitgelegd, dat blijkt ook uit de vaststellingsovereenkomst zelf. De ontvanger was ook aanwezig bij het gesprek. Tussen hem en eiseres is, nadat de vaststellingsovereenkomst is gesloten, een betalingsregeling opgesteld. Eiseres heeft conform de betalingsregeling de naheffingsaanslag, nadat deze op grond van de vaststellingsovereenkomst ambtshalve is verminderd, voldaan. Als een advocaat de gemachtigde is vraagt de Belastingdienst niet automatisch een machtiging. De Belastingdienst zou er wel om kunnen vragen. De reden dat ik de vaststellingsovereenkomst niet heb gestuurd aan de gemachtigde is omdat eiseres mij daarom had verzocht. Ik heb haar wel de keuze gegeven om met haar gemachtigde te overleggen. Ik kan hem daartoe echter niet dwingen. Het is niet zo dat ik achter de rug van gemachtigde om snel een compromis met eiseres heb bekokstoofd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Een vaststellingsovereenkomst bindt partijen tenzij zij nietig blijkt te zijn of een of beide partijen zich beroept/beroepen op een omstandigheid welke meebrengt dat de overeenkomst niet geldig is. Uitgangspunt hierbij is dat op een vaststellingsovereenkomst de in het Burgerlijk Wetboek opgenomen bepalingen inzake overeenkomsten van toepassing zijn, met dien verstande dat voor een vaststellingsovereenkomst in fiscale aangelegenheden geldt dat zij partijen ook niet bindt indien zij zozeer in strijd is met geldende wettelijke regelingen dan wel in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dat op nakoming niet mag worden gerekend.
4.2. Eiseres stelt dat verweerder in strijd met artikel 6:17 van de Awb de vaststellingsovereenkomst niet aan haar gemachtigde heeft toegezonden. Voorts stelt zij dat verweerder haar in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel houdt aan de vaststellingsovereenkomst. Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 1989 BNB 1990/6 valt af te leiden dat indien verweerder wist of behoorde te weten dat eiseres zich liet bijstaan door een gemachtigde, hij met haar geen compromis diende te sluiten buiten de gemachtigde om. Nu verweerder dit wel heeft gedaan, handelde hij jegens eiseres in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door haar aan het compromis te houden. Dit is slechts anders indien aan eiseres na het sluiten van het compromis een redelijke termijn is geboden om zich nader te beraden en desgewenst haar gemachtigde om advies te vragen.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat zowel H als A, nadat laatstgenoemde telefonisch was geconsulteerd, op 9 februari 2005 het eens waren met het voorgestelde compromis. Vast staat dat het compromisvoorstel schriftelijk op 10 februari 2005 aan eiseres is gezonden, dat zij tot 1 maart 2005 de gelegenheid had om met haar gemachtigde te overleggen en dat de vaststellingsovereenkomst op 21 februari 2005 door A is ondertekend. Ter zitting heeft A desgevraagd erkend dat hij het nog steeds eens is met de vaststellingsovereenkomst.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen. Nu partijen het destijds eens waren en het nog steeds eens zijn met hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen, behoeft de vraag of de inspecteur in strijd met artikel 6:17 Awb heeft gehandeld geen beantwoording meer omdat naar het oordeel van de rechtbank een handelen in strijd met artikel 6:17 Awb niet zonder meer meebrengt dat de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig zou zijn gesloten. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is geen sprake nu aan eiseres een ruime termijn is geboden om in overleg te treden met haar gemachtigde. De omstandigheid dat de gemachtigde van eiseres het niet eens is met de vaststellingovereenkomst, maakt dit oordeel niet anders. De stelling van gemachtigde dat hij door verweerder buiten spel is gezet zodat hij de vaststellingsovereenkomst niet meer op zijn fiscale merites kon beoordelen wordt door de rechtbank verworpen. Indien eiseres het wenselijk had gevonden met haar gemachtigde te overleggen over de voorgestelde vaststellingsovereenkomst had het op haar weg gelegen in de periode 10 februari tot 1 maart 2005 met de gemachtigde in contact te treden.
4.4. Nu de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is gesloten, is daarmee het door eiseres ondertekende ‘verzoek intrekking bezwaar’ eveneens rechtsgeldig, zodat verweerder terecht op het ingetrokken bezwaar geen uitspraak heeft gedaan. Het beroep op artikel 6:12 van de Awb faalt.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers , mr. J.L. Bruinsma, en mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers in tegenwoordigheid van mr. F.M. van Waalwijk van Doorn - Goedhart, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.