ECLI:NL:RBHAA:2006:AX7713

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/4190
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ziekenfondswet zelfstandigen en de toetsing van verzekeringsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een zelfstandige artiest, en de inspecteur van de Belastingdienst over de voorlopige aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet voor het jaar 2003. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag, die was opgelegd op basis van een inkomen van € 20.250. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsplicht van eiser niet kon worden getoetst in het kader van het bezwaar tegen de voorlopige aanslag, maar alleen in bezwaar tegen de positieve verklaring die hij had ontvangen van de Belastingdienst. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen deze verklaring, die bevestigde dat hij voldeed aan de voorwaarden voor verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen.

De rechtbank stelde vast dat eiser, door de ontvangst van de verklaring in november 2002, op de hoogte was van zijn status als verzekerde en dat hij derhalve premie verschuldigd was op basis van artikel 15a van de Ziekenfondswet. De rechtbank concludeerde dat de voorlopige aanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt dat geschillen over de verzekeringsplicht voor zelfstandigen uitsluitend in bezwaar tegen de verklaring kunnen worden behandeld, en niet in bezwaar tegen de aanslag zelf.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4190
Uitspraakdatum: 6 juni 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde A te Z,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan eiser is, met dagtekening 15 juli 2004, voor het jaar 2003 een voorlopige aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet opgelegd, berekend naar een inkomen van € 20.250.
De voorlopige aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van verweerder van 28 juli 2005 gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 1 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op 17 augustus 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2006 te Haarlem. De gemachtigde van eiser is daar verschenen. Namens verweerder zijn verschenen B en C.
2. Feiten
2.1. Eiser is jonger dan 65 jaar, woont in Nederland en geniet sinds 1997 inkomsten als artiest. Daarnaast heeft eiser van 24 februari 2003 tot en met 18 mei 2003 een NWW-uitkering genoten.
2.2. Eiser voldoet voor het jaar 2003 aan de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Ziekenfondswet gestelde voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering voor werknemers.
2.3. Eiser heeft de inkomsten als artiest voor de jaren 1997 tot en met 2002 in de aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen aangegeven als winst uit onderneming.
2.4. Verweerder heeft, met dagtekening 15 november 2002, ten name van eiser een verklaring afgegeven in de zin van artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet welke inhoudt dat eiser voor het jaar 2003 voldoet aan de in het eerste lid van het genoemde artikel gestelde voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen. Tegen die verklaring heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
2.5. In genoemde verklaring is vermeld:
“Verklaring
Uit de gegevens van de Belastingdienst per 1 oktober 2002 is gebleken dat u als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor verplichte ziekenfondsverzekering in 2003.
Deze verklaring is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met de beschikking, moet u binnen zes weken na de dagtekening ervan een bezwaarschrift sturen naar de Belastingdienst.”
In de toelichting bij de verklaring is vermeld:
“Toelichting bij positieve verklaring ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen 2003
De voorwaarden voor verplichte ziekenfondsverzekering zijn:
1. U bent jonger dan 65 jaar.
2. U woont in Nederland en geniet winst uit een onderneming die u feitelijk voor eigen rekening drijft (...)
3. Uw toetsinkomen is € 20250 of lager. (...)
U voldoet aan deze voorwaarden. De Belastingdienst heeft dit geconcludeerd op basis van uw gegevens per 1 oktober 2002.”
2.6. Op 7 juni 2004 heeft eiser voor het jaar 2003 aangifte voor de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.439. In de aangifte zijn de inkomsten als artiest aangegeven als resultaat uit een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.7. Aan eiser is, met dagtekening 15 juli 2004, de onderhavige voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar een inkomen van € 20.250.
3. Geschil
In geschil is of de voorlopige aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet voor het jaar 2003 terecht is opgelegd.
Tussen partijen is de hoogte van het inkomen als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de Ziekenfondswet niet in geschil.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 15a, eerste lid, van de Ziekenfondswet luidt:
“1. (...) de verzekerde, bedoeld in artikel 3d, eerste lid, [is] een premie verschuldigd (...) over het inkomen, bedoeld in artikel 3d, vierde, zevende en achtste lid.”
Artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet (tekst 2003) luidt:
“1. Verzekerd gedurende een kalenderjaar is de zelfstandige, die verzekerd is ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en wiens inkomen niet meer bedraagt dan € 20.250.
4.2. Eiser bestrijdt dat de voorlopige aanslag terecht aan hem is opgelegd, omdat hij geen verzekerde is als bedoeld in artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet, in het bijzonder omdat hij niet verzekerd is ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Een geschil over het al dan niet bestaan van ziekenfondsverzekeringsplicht voor zelfstandigen kan uitsluitend aan de orde komen in bezwaar/beroep tegen een verklaring (als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet) en niet tevens in bezwaar/beroep tegen een (voorlopige) aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet (Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 40157, BNB 2005/172). Vaststaat dat eiser een positieve verklaring heeft ontvangen en dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze verklaring. Voorts heeft eiser ter zitting desgevraagd verklaard dat het beroepschrift slechts is gericht tegen de uitspraak van verweerder van 28 juli 2005, betreffende de voorlopige aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet voor het jaar 2003.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank, wat er ook zij van de stelling van eiser, niet toe aan de beoordeling of eiser voor het jaar 2003 voldoet aan de in artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet gestelde voorwaarden. Nu eiser, door de ontvangst van de verklaring in november 2002, heeft geweten of heeft moeten weten dat de inspecteur hem als verzekerde ingevolge artikel 3d van de Ziekenfondswet heeft aangemerkt, is eiser ingevolge artikel 15a van de Ziekenfondswet premie verschuldigd en is de voorlopige aanslag terecht opgelegd.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. Leijdekker, voorzitter, mr. J. Snitker en mr. H.A. Tulp in tegenwoordigheid van mr. H. Schiltkamp, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.