ECLI:NL:RBHAA:2006:AX5419

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-1008
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de publiekrechtelijke zorgplicht van het Rijk ten aanzien van het pontveer Ilpendam

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 april 2006 uitspraak gedaan over de publiekrechtelijke zorgplicht van het Rijk met betrekking tot het pontveer Ilpendam. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.C.W. de Sauvage Nolting, stelden dat het Rijk verantwoordelijk is voor de instandhouding en bekostiging van het pontveer, dat sinds de overeenkomst van 1 februari 1855 aan de gemeente Ilpendam is overgedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 juni 2005, waarin werd gesteld dat het Rijk geen zorgplicht meer heeft, niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de eisers ten onrechte meenden dat het Rijk nog steeds verantwoordelijk was voor de zorgplicht, aangezien deze zorgplicht bij de overeenkomst van 1855 aan de gemeente Ilpendam was overgedragen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State en concludeerde dat er geen wettelijke regeling bestond die de zorgplicht van het Rijk ten aanzien van het pontveer kon bevestigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond, omdat het Rijk niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de instandhouding van het pontveer. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in overeenkomsten en de gevolgen van het afkopen van verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 1008
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2006
in de zaak van:
[Diverse eisers],
wonende / gevestigd te [woonplaatsen],
eisers,
gemachtigde: mr. J.C.W. de Sauvage Nolting, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 20 juni 2005 heeft verweerder zijn standpunt uiteengezet omtrent zijn positie ten aanzien van het pontveer Ilpendam. In deze brief heeft verweerder aangegeven dat het Rijk al sinds het sluiten van de overeenkomst van 1 februari 1855 geen enkele publieke zorgplicht meer heeft ten aanzien van het pontveer Ilpendam.
Tegen deze brief hebben eisers bij brief van 28 juli 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 november 2005, verzonden op 21 november 2005, heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 28 december 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 april 2006, alwaar [eisers] in persoon zijn verschenen, vergezeld door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Metselaar, werkzaam bij Rijkswaterstaat Noord-Holland.
2. Overwegingen
2.1 De grieven van eisers zijn in algemene zin te herleiden tot het oordeel dat het bezwaarschrift ten onrechte door verweerder niet-ontvankelijk is verklaard. Op verweerder rust de publiekrechtelijke zorgplicht zorg te dragen voor de instandhouding en de bekostiging van een adequate oeververbinding. Eisers bestrijden het standpunt van verweerder dat de inhoud van de overeenkomst van 1 februari 1855 een wijziging zou hebben gebracht ten aanzien van deze publiekrechtelijke rechtsplicht van het Rijk. Daarnaast zijn eisers van mening dat het Rijk op zijn minst jegens de bewoners van Ilpendam verplicht is nakoming te verlangen van de verplichtingen die op grond van de overeenkomsten met de gemeente Ilpendam op diens rechtsopvolgers rusten zolang er aan de zijde van de inwoners van Ilpendam behoefte bestaat aan een herstel van de oeververbinding.
2.2 Verweerder is van oordeel dat de brief van 20 juni 2005 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Verweerder heeft geen publiekrechtelijke rechtsplicht ten aanzien van het pontveer. De brief van 20 juni 2005 kan dan ook niet worden aangemerkt als een bestuurlijk rechtsoordeel.
2.3 In de onderhavige zaak is de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2004 (JB 2004, 253) van belang waarin het navolgende is overwogen:
"De Voorzitter overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 1996, inzake E03.94.1703 (AB 1997, 66) dat een mededeling van een bestuursorgaan dat het in een bepaald geval niet bevoegd is het door appellant gewenste rechtsgevolg te bewerkstelligen in beginsel moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien een dergelijke mededeling in ieder geval een beoordeling inhoudt aangaande de aanwezigheid en de reikwijdte van de door de aanvrager om een besluit veronderstelde bevoegdheid.
Dit is slechts anders indien aan het bestuursorgaan waaraan het verzoek is gericht geen enkele bevoegdheid is toegekend in het kader van de uitvoering van de wettelijke regeling waarop het verzoek betrekking heeft en het ook geen bemoeienis heeft met de aan andere bestuursorganen opgedragen uitvoering en handhaving van deze wettelijke regeling."
2.4 In het onderhavige geding doet zich de situatie voor dat het antwoord op de vraag of de brief van 20 juni 2005 kan worden aangemerkt als besluit in de zin van de Awb, besloten ligt in de partijen verdeeld houdende vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen publiekrechtelijke zorgplicht ten aanzien van het pontveer heeft.
2.5 Bij overeenkomst van 1 februari 1855 tussen de gemeente Ilpendam en de hoofdingenieur van Waterstaat is door het Rijk de eigendom en het voortdurend onderhoud overgedragen aan de gemeente Ilpendam. Daarbij is bepaald dat het Rijk voor de behoorlijke bediening van dit pont jaarlijks een rijkssubsidie aan de gemeente Ilpendam zal betalen.
Bij nadere overeenkomst van 6 oktober 1958 tussen de gemeente Ilpendam en de hoofdingenieur Rijkswaterstaat heeft het Rijk de in 1855 overeengekomen jaarlijkse subsidieplicht afgekocht door de betaling van een bedrag ineens.
Tevens is door contractspartijen in deze nadere overeenkomst van 1958 bepaald dat:
- de gemeente Ilpendam erkent dat het Rijk voortaan van al zijn verplichtingen ten aanzien van deze veerverbinding zal zijn ontheven;
- de gemeente Ilpendam zich verplicht dit veer te allen tijde in stand te houden;
- indien als gevolg van nadere in 1958 nog niet voorziene omstandigheden het veer kan worden opgeheven, dan zal een nadere regeling tussen het Rijk en de gemeente worden getroffen over een gedeeltelijke restitutie van de afkoopsom.
2.6 Niet in geschil is dat er op het tijdstip waarop het pontveer in de vaart werd genomen geen wettelijke regeling bestond die uitsluitsel kan geven over de vraag of verweerder een publiekrechtelijke zorgplicht heeft ten aanzien van het pontveer.
2.7 Uit de stukken en door partijen gegeven toelichtingen bij de ontstaansgeschiedenis van het Noordhollands Kanaal en de oeververbinding te Ilpendam, komt naar voren dat de aanleg van het kanaal van algemeen belang is geweest met het oog op de vergroting van de scheepvaart van de Noordzee naar Amsterdam. Het doel van verbetering van de scheepvaart was na de opening van het kanaal in 1824 voor het Rijk reden zorgen te hebben over de gevolgen van de diverse vlotbruggen in het kanaal, die hinderlijk waren voor de scheepvaart. Dit is de reden geweest dat de Staatsraad Gouverneur van Noord-Holland en de hoofdingenieur van Waterstaat in deze provincie in juni 1828 met de burgemeester van Ilpendam overeen kwamen dat de gemeente Ilpendam akkoord ging dat enige vlotbruggen die hinderlijk waren voor de scheepvaart werden opgeheven op het moment dat de weg naar Purmerend verlegd en verbeterd zou zijn en de gemeente Ilpendam de vlotbrug nabij Ilpendam van het Rijk overgedragen zou krijgen en op eigen kosten zonder tolheffing zou onderhouden. Bij te hoge kosten zou de gemeente Ilpendam de vlotbrug op eigen kosten mogen vervangen door een pont, te onderhouden op eigen kosten. Toen duidelijk werd dat ook de vlotbrug bij Ilpendam hinderlijk was voor het scheepvaartverkeer en de gemeente Ilpendam niet in staat was de vlotbrug op eigen kosten te vervangen door een pontveer, is de vlotbrug door het Rijk vervangen door een pontveer. Bij overeenkomst van 1 februari 1855 is het pontveer in eigendom en onderhoud overgedragen aan de gemeente Ilpendam, waarbij is bepaald dat de gemeente de kosten van de behoorlijke bediening, het onderhoud, herstel en vernieuwing zou dragen en het Rijk een jaarlijkse subsidie zou geven. Deze jaarlijkse subsidie is in 1958 afgekocht met een bedrag ineens.
2.8 Het beheer van waterstaatswerken van Rijkswaterstaat beperkt zich sinds 1991 in beginsel tot die waterstaatswerken die behoren tot de hoofdinfrastructuur. In dit kader is in 1995 het Noordhollands Kanaal overgedragen aan de provincie Noord-Holland.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande moet worden afgeleid dat de bemoeienis van het Rijk met de oeververbinding bij Ilpendam van meet af aan met name is ingegeven door het belang van de scheepvaart op het Noordhollands Kanaal. De rechtbank acht in dit verband illustratief dat de vlotbrug in afwijking van de afspraak met de gemeenste Ilpendam op kosten van het Rijk is vervangen door een pontveer omdat de vlotbrug hinder opleverde voor het scheepvaartverkeer. De rechtbank sluit zich aan bij de visie van verweerder dat, voor zover al op het Rijk een zorgplicht rustte de oeververbinding bij Ilpendam in stand te houden - wat de rechtbank gelet op het vorenstaande niet waarschijnlijk acht - deze zorgplicht in ieder geval bij overeenkomst van 1 februari 1855 is overgedragen aan de gemeente Ilpendam. Dat het Rijk zich ertoe verbond de gemeente Ilpendam in het genot te stellen van een jaarlijkse bijdrage, die in 1958 is afgekocht, leidt niet tot een ander oordeel. Eisers worden derhalve niet gevolgd in hun stelling dat het Rijk zijn zorgplicht heeft ingevuld door deze te laten uitvoeren door de gemeente Ilpendam, zodat evenmin wordt gedeeld het standpunt dat het Rijk nog altijd op die plicht kan worden aangesproken, indien de gemeente zijn zorgplicht niet nakomt.
2.10 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder het bezwaarschrift van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.11 Nu het bestreden besluit ook anderszins niet voor vernietiging in aanmerking komt, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter van de meervoudige kamer, en mrs. I.M. Ludwig en P.M.B. Schrijvers, rechters, en op 21 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Boer, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.