ECLI:NL:RBHAA:2006:AX1131

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
121400/ HA ZA 06-184 en 121401/ HA ZA 06-185
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen het plan van toedeling in de herinrichting Westzaan

In deze zaak, die betrekking heeft op de herinrichting van Westzaan, hebben de reclamanten A.P. O. en H.P. O. bezwaren ingediend tegen het plan van toedeling dat is opgesteld door de Landinrichtingscommissie. De rechtbank heeft op 3 mei 2006 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken, genummerd 121400/HA ZA 06-184 en 121401/HA ZA 06-185. De procedure begon met een tussenvonnis op 8 maart 2006, waarin de rechtbank een deskundigenonderzoek ter plaatse heeft gelast. Dit onderzoek vond plaats op 6 april 2006, waarbij de reclamanten hun bezwaren tegen de toedeling aan een derde partij, M.C. S., hebben ingetrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van de reclamanten met betrekking tot de toedeling van kavels 012.053 en 012.035 aan G. niet gegrond zijn. De rechtbank overweegt dat de locatie van deze kavels in de nabijheid van de woning en bedrijfslocatie van G. geen reden vormt om deze niet toe te delen. De rechtbank concludeert dat de toedeling van de kavels in overeenstemming is met de doelstellingen van de herinrichting en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat met aankopen na de peildatum van 31 maart 2004 rekening wordt gehouden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de bezwaren van de reclamanten ongegrond verklaard en de kosten van de procedure gecompenseerd, waarbij de kosten van de deskundige voor rekening van de Landinrichtingscommissie komen. De rechtbank heeft in beide zaken de bezwaren ongegrond verklaard en de kosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 3 mei 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
Vonnis van 3 mei 2006
in de zaak 121400 / HA ZA 06-184 van
A.P. O.,
wonende te [woonplaats],
reclamant,
verschenen in persoon,
tegen
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE VOOR DE
HERINRICHTING VAN WESTZAAN,
zetelende te Haarlem.
en in de zaak 121401 / HA ZA 06-185 van
H.P. O.,
wonende te [woonplaats],
reclamant,
verschenen in persoon,
tegen
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE VOOR DE
HERINRICHTING VAN WESTZAAN,
zetelende te Haarlem.
Partijen zullen hierna A.P. O., H.P. O. en de Landinrichtingscommissie genoemd worden.
1. De procedure in de zaak 121400 / HA ZA 06-184
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 maart 2006 gewezen tussenvonnis
- het proces-verbaal van deskundigenonderzoek ter plaatse van 6 april 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de zaak 121401 / HA ZA 06-185
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 maart 2006 gewezen tussenvonnis
- de ter griffie ingekomen brief van Mts.J. B. en Mcc B.-D. van 28 maart 2006
- de ter griffie ingekomen brief van J. G. en G. G.-K. van 29 maart 2006
- het proces-verbaal van deskundigenonderzoek ter plaatse van 6 april 2006.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De verdere beoordeling
in beide zaken
3.1. Bij het hiervoor genoemde tussenvonnis is de rechtbank overgegaan tot het gelasten van een deskundigenonderzoek ter plaatse, teneinde zich een oordeel te kunnen vormen over de kritiek die Mts. J. B. tegen het door reclamanten voorgestelde “alternatieve plan” heeft aangevoerd. Dit deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden op 6 april 2006. A.P. O. en B. hebben bij die gelegenheid afspraken gemaakt, naar aanleiding waarvan reclamanten hun bezwaren tegen een toedeling aan B. conform het plan van toedeling niet langer handhaven. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de bezwaren die de toedeling aan B. raken, niet langer ter beslissing voorliggen en dat een oordeel over het alternatieve plan in zoverre dus evenmin aan de orde is.
3.2. Voor wat betreft de toedeling van kavel 012.066 aan M.C. S. heeft H.P. O. ter zitting van de rechter-commissaris aangevoerd dat de waarde van deze kavel vele malen hoger is dan de waarde van de kavel die M.C. S. heeft ingebracht. Tijdens de behandeling door de rechtbank heeft H.P. O. medegedeeld dat hij alle ter zitting van de rechter-commissaris naar voren gebrachte bezwaren handhaaft. Bij gelegenheid van het deskundigenonderzoek ter plaatse heeft H.P. O., bij monde van zijn woordvoerder, echter medegedeeld dat hij geen bezwaar maakt tegen de toedeling aan M.C. S.. Van de zijde van A.P. O. is tijdens de behandeling door de rechtbank medegedeeld dat hij niet langer bezwaar maakt tegen de toedeling van kavel 012.066. De rechtbank concludeert daarom dat ook ten aanzien van de toedeling aan M.C. S. geen bezwaar ter beslissing voorligt.
3.3. De resterende bezwaren van reclamanten betreffen de toedeling van kavels 012.053 en 012.035 aan G.. Met betrekking tot deze kavels heeft G. bij voormelde brief van 29 maart 2006 medegedeeld dat hij vast houdt aan zijn - op een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie gebaseerde - aanspraak op toedeling. De rechtbank overweegt als volgt. Dat de kavels 012.053 en 012.035 aan een andere kant van de [straatnaam] zijn gelegen dan de woning en bedrijfslocatie van G., vormt geen grond om deze kavels niet aan hem toe te delen. De inbreng van G. is immers evenmin naast zijn woning en bedrijfslocatie gesitueerd, zodat het plan van toedeling de bestaande verkaveling in dit opzicht niet in negatieve zin wijzigt. Daar komt bij dat de kavels 012.053 en 012.035 in ieder geval in de onmiddellijke nabijheid van de woning en bedrijfslocatie van G. zijn gelegen, namelijk direct aan de overzijde van de [straatnaam]. De argumenten dat kavel 012.053 in de toekomst bebouwd zal mogen worden en dat voor de inbreng van deze kavel onvoldoende compensatie zal worden geboden staan evenmin aan toedeling van deze kavel aan G. in de weg. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat de bedoelde kavel ingevolge het vastgestelde bestemmingsplan niet een andere dan agrarische bestemming heeft. Ook is de rechtbank niet gebleken dat deze kavel, op basis van een binnen afzienbare tijd vast te stellen bestemmingsplan, vermoedelijk een zodanige andere bestemming zal krijgen. Van een kavel als bedoeld in paragraaf 2.1, tweede gedachtestreepje van de Richtlijnen is daarom geen sprake, hetgeen meebrengt dat deze kavel ook zonder toestemming van de betrokken eigenaar kan worden uitgeruild. De door A.P. O. benadrukte bouwmogelijkheid op kavel 012.053 heeft geen planologische grondslag maar is louter op zijn toekomstverwachting gebaseerd en kan daarom niet tot een ander oordeel leiden. Of voor de inbreng van kavel 012.053 voldoende compensatie wordt geboden, dient in het kader van de procedure met betrekking tot de lijst der geldelijke regelingen te worden beantwoord en niet in kader van de thans aan de orde zijnde vaststelling van het plan van toedeling. Tegen de achtergrond van het voorgaande is van doorslaggevend belang dat de voorgenomen toedeling aan G. van 012.035 en 012.053 tezamen met 012.052 en 012.009 tot een concentratie van kavels leidt, hetgeen blijkens de Richtlijnen een doelstelling van de onderhavige herinrichting is. Bovendien wordt met de toedeling van 012.053 aan G. voldaan aan het voorschrift van artikel 149, aanhef, en onder a, Liw, dat inhoudt dat elke kavel zo moet worden gevormd dat hij uitweg heeft op een openbare land- of waterweg en zo mogelijk daaraan belendt. Het door reclamanten voorgestelde alternatief waarbij 012.053 wordt toegedeeld aan A.P. O. en over deze kavel een ontsluitingsweg ten behoeve van de achterliggende kavels wordt gerealiseerd, weegt daar niet tegen op. Dit alternatief zou immers een doorkruising van de doelstellingen van kavelconcentratie en eliminatie van erfdienstbaarheden betekenen.
3.4. Op grond van al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat er in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden - als bedoeld in overweging 5.1 van het tussenvonnis - die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat met aankopen na de peildatum van 31 maart 2004 geen rekening wordt gehouden. De rechtbank is dan ook, alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de door reclamanten gehandhaafde bezwaren ongegrond moeten worden verklaard.
3.5. Nu omtrent een deel van de bezwaren overeenstemming is bereikt zullen de kosten van de procedure op de hierna vermelde wijze worden gecompenseerd, waarbij het loon en de schadeloosstelling van de deskundige - dat de rechtbank definitief heeft begroot op EUR 2.043,23 - voor rekening van de Landinrichtingscommissie zal blijven.
4. De beslissing
De rechtbank
in de zaak 121400 / HA ZA 06-184
4.1. verklaart het bezwaar ongegrond,
4.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de zaak 121401 / HA ZA 06-185
4.3. verklaart het bezwaar ongegrond,
4.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in beide zaken
4.5. veroordeelt de Landinrichtingscommissie in de kosten van de deskundige, zijnde EUR 2.043,23.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Monster, mr. M.P.J. Ruijpers en mr. W.J.A.M. van Brussel en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2006.?