RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 3607
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2006
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. F.A. Chorus, advocaat te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2004 heeft verweerder op de aanvraag van Jaap Overdevest B.V. namens [restaurant], [straat] [plaats], vergunning geweigerd voor het veranderen van de indeling van luchtafvoerkanalen van het restaurant.
Tegen dit besluit heeft de aanvrager namens het restaurant bij brief van 11 januari 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde vergunning verleend.
Daarbij heeft verweerder gewezen op het advies van 11 mei 2005 van de Commissie beroep- en bezwaarschriften.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 26 juli 2005, aangevuld bij brief van 24 augustus 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 januari 2006, alwaar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun voornoemde gemachtigde mr. F.A. Chorus. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Van Dam, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Tevens is Jaap Overdevest in persoon verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat het bouwplan, zowel wat de bestemming als de hoogte betreft, past binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oude Stad".
2.2 De aanvankelijke weigering om de bouwvergunning te verlenen is gebaseerd op het door verweerder onderschreven negatieve welstandsadvies van de Commissie welstand monumenten van 25 november 2004.
2.3 Uit dit advies komt onder meer naar voren dat ten aanzien van het pand [adres] welstandniveau I van toepassing is, daar het is gelegen in het deelgebied Binnenstad, hetwelk een beschermd stadsgezicht vormt. Dit welstandsniveau is gericht op behoud en herstel van architectonische kwaliteit. Het plan voldoet volgens de commissie niet aan de eisen ten aanzien van massa en vorm, die vergen dat technische voorzieningen niet zichtbaar mogen zijn vanaf rondom gesitueerde hogere bebouwing. Geadviseerd wordt te kiezen voor een interne oplossing door middel van koolstoffilters.
2.4 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder besloten om niettemin tot vergunningverlening over te gaan. De overwegingen daartoe zijn - zakelijk weergegeven - de volgende. Om te kunnen voldoen aan milieutechnische wetgeving zal een afvoer voor dampen moeten worden aangebracht. Deze afvoer voldoet evenwel niet aan het welstandsciterium dat technische voorzieningen niet zichtbaar mogen zijn vanaf rondom gesitueerde hogere bebouwing. Weliswaar kan ook aan deze milieutechnische eisen worden voldaan door het plaatsen van een koolstoffilter doch uit een door vergunninghouder overgelegde verklaring is gebleken dat dit filter snel zal verstoppen en niet meer zal functioneren. Voorts is er ook thans sprake van een afvoer die uitsteekt boven de daklijn, zoals dit in de directe omgeving meer voorkomt. Rekening houdend met de bestaande situatie en de problemen die kunnen ontstaan indien voor een andere oplossing wordt gekozen doet zich de in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d van de Woningwet bedoelde situatie voor dat alhoewel het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, aldus verweerder. Verweerder voegt hier in het verweerschrift aan toe dat in de afweging tevens is betrokken dat een interne oplossing door middel van koolstoffilters een aanmerkelijk hogere investering vergt dan de thans gekozen oplossing. Bovendien noopt een toepassing van koolstoffilters tot zeer regelmatig onderhoud (reinigen/vervangen), omdat de filters door vetaanslag zeer snel dichtslibben. Ook de exploitatielasten zullen voor vergunninghouder alsdan aanmerkelijk toenemen.
2.5 Ter zitting heeft de gemachtigde verweerders standpunt aldus toegelicht dat de financieel-economische belangen van de aanvrager een overwegende rol hebben gespeeld. Daartegenover is het belang van bezwaarmakers - wier woning grenst aan de achterzijde van het pand van de aanvrager en die bezwaren van onderscheiden aard tegen de afvoeren hebben - als minder zwaarwegend beoordeeld. Verweerder merkt in een overweging ten overvloede in het verweerschrift dienaangaande nog op, dat afvoerpijpen in een binnenstad als die van Haarlem niet als een ongebruikelijke of onverwachte gebeurtenis kunnen worden aangemerkt. Het betreft hier een voorziening waarmede omwonenden naar het oordeel van verweerder rekening dienen te houden en die ook inherent is aan het wonen in de binnenstad.
2.6 De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
2.7 Verweerder heeft, overwegend als vorenbedoeld, een verkeerde maatstaf aangelegd bij de beantwoording van de vraag of er in dit geval termen waren om de gevraagde vergunning te verlenen ondanks een - door verweerder onderschreven - negatief welstandsadvies.
2.8 Per 1 januari 2003 heeft de wetgever de mogelijkheid gecreëerd om, mits deugdelijk gemotiveerd, een bouwvergunning te verlenen ook indien niet is voldaan aan - kortweg - redelijke eisen van welstand. Achtergrond hiervan - verwezen zij naar Kamerstukken II, 26734, nr 3, memorie van toelichting, onderdeel 3.3.2 - vormt de wens om het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid te geven om op andere dan welstandsinhoudelijke gronden en op basis van een integrale beleidsafweging af te wijken van een advies van de welstandscommissie. Het moet dan gaan om zwaarwegende belangen van - bijvoorbeeld - economische of maatschappelijke aard. De mogelijkheid tot afwijking is inherent aan de politieke verantwoordelijkheid van het college voor de feitelijke uitoefening van het welstandstoezicht en voor de afgifte van bouwvergunningen, aldus de toelichting.
2.9 De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat het hierbij dient te gaan om een afweging van het welstandsbelang ten opzichte van andere (deel-)aspecten van het algemeen belang, die bovendien van een aanmerkelijk gewicht dienen te zijn.
2.10 De beslissing van verweerder zoals nader toegelicht in het verweerschrift en ter zitting begrijpt de rechtbank evenwel aldus dat daarbij een afweging is gemaakt tussen het welstandsbelang (en het belang van de bezwaarmakers) enerzijds en met name het - overigens eerst ter zitting nader geduide doch nog steeds niet met stukken onderbouwde - individuele financiële belang van de aanvrager anderzijds.
2.11 Aldus kan niet worden gezegd dat de thans bestreden beslissing op een deugdelijke motivering berust. Immers het toetsingskader dat verweerder hanteert is een ander dan geïndiceerd wordt in de toelichting op voormelde wetswijziging.
2.12 Reeds hierom dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijdigheid met de artikelen 3:2 en 3:46 juncto 7:12 Awb.
2.13 De grief van eisers dat verweerder hen niet naar behoren heeft gehoord, faalt. Immers niet is gebleken dat eisers eerder in de onderhavige procedure betrokken waren geweest dan juist naar aanleiding van de informele uitnodiging van een ambtenaar om de hoorzitting bij te wonen. Er was voorts ook anderszins geen aanleiding hen op voorhand als belanghebbende aan te merken nu het ging om een weigering van een bouwvergunning.
2.14 De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten houden verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de verletkosten van eisers.
De kosten die verband houden met door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 644,--, (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, zaak van gemiddeld gewicht).
De verletkosten van eisers worden begroot op € 73,36 (2 maal 2 uren á € 23,59 respectievelijk € 13,09 voor het bijwonen van de zitting).
Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 21 juni 2005;
3.3 veroordeelt verweerder in de eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 717,36, te betalen door de gemeente aan eisers;
3.4 gelast dat de gemeente Haarlem het door eisers betaalde griffierecht van € 138,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, en op 24 maart 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.