RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2006
[eisers],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk a/d Amstel,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder,
gemachtigden: M.J.J. Eijkelboom-van de Geyn en A.A. Antonisse, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem.
1. Procesverloop
Op 21 juni 2004 hebben eisers een aanvraag ingediend voor het verlenen van een bouwvergunning voor het plaatsen alsmede het gedeeltelijk vernieuwen van een schutting/geluidswering aan de [adres] te [plaats]. Bij besluit van 26 augustus 2004 heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) alsmede bouwvergunning geweigerd.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 5 oktober 2004, aangevuld bij schrijven van 8 december 2004 en 12 mei 2005, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 juli 2005 heeft verweerder het bezwaar in afwijking van de com-missie beroep- en bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 19 augustus 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een ver-weerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 februari 2006, alwaar [eiser] alsmede zijn gemachtigde zijn verschenen. Voorts is ten behoeve van eisers verschenen [ingenieur]. Verweerder is verschenen bij gemachtigden voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 Het bouwplan, dat reeds is gerealiseerd, betreft een 78 meter lange schutting, in hoogte variërend van 1.75 tot 2.00 meter, die de tuin van eisers afscheidt van een bermstrook met daarnaast een openbare weg. Blijkens de ter zitting overgelegde foto's is de schutting een houten constructie van palen welk onderling zijn verbonden met horizontaal geplaatste planken. Aan de straatzijde is betongaas aangebracht, bedoeld om begroeiing te ondersteunen.
2.2 Allereerst is in geschil of voor de schutting een (lichte) bouwvergunning is vereist. Eisers betwisten in dit verband dat de schutting is gelegen voor de voorgevelrooilijn.
2.3 De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet - voor zover hier van belang - is in afwijking van artikel 40 van deze wet geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis. Artikel 2 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige (Bblb) bepaalt - voor zover hier van belang - dat als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, wordt aangemerkt het bouwen van een erf-of perceelafscheiding mits voldaan wordt aan het kenmerk dat deze afscheiding niet hoger is dan twee meter en gebouwd meer dan één meter achter de voorgevelrooilijn. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Bblb is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken.
2.5 Artikel 2.5.5 van de ten dezen toepasselijke bouwverordening van de gemeente Haarlem luidt als volgt:
"De voorgevelrooilijn is:
a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder a aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van tenminste tien meter, de lijn gelegen op vijftien meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan tien meter, de lijn gelegen op tien meter uit de as van de weg."
2.6 Uit de stukken - en met name uit de zich in het dossier bevindende tekeningen - komt naar voren dat zich in dit geval de situatie voordoet bedoeld onder b alsmede dat de wegbreedte ter plaatse geringer is dan tien meter. Hiervan uitgaande moet worden geconstateerd, dat de schutting ruim voor de aldus bepaalde voorgevelrooilijn is gesitueerd. Niet duidelijk is waarop eisers hun stelling baseren dat de voorgevel-rooijlijn geacht moet worden te zijn gelegen in het verlengde van de entree van hun woning.
2.7 Nu de schutting voor de voorgevelrooilijn is geplaatst, is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 2 van het Bblb voormeld en is de bouw van de schutting licht-bouw-vergunningplichtig.
2.8 Artikel 44, derde lid, van de Woningwet gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, bepaalt - voor zover hier van belang - dat een lichte bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan.
2.9 Ter plaatse geldt het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan "Uitbreidingsplan Noord-Akendam Wijziging 1" (hierna: het bestemmingsplan). Blijkens de ter zitting overgelegde plankaart zijn de gronden alwaar de schutting is gesitueerd bestemd voor doeleinden van openbaar nut, plantsoen en berm.
2.10 Artikel 1 en onder c van Hoofdstuk I van de bebouwingsvoorschriften genaamd "Bestemming voor doeleinden van openbaar nut" van de planvoorschriften luidt als volgt: "Op de gronden in het uitbreidingsplan aangewezen voor (...) plantsoen en berm mogen niet anders worden opgericht dan kleine lage gebouwtjes ten behoeve van het verkeer of krachtens hun aard bij deze bestemming behoren (...)." Met deze bestemming is het bouwwerk in strijd.
2.11 Verweerder is niet bereid voor deze bouw met toepassing van artikel 19, derde lid, WRO vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan.
2.12 Eisers hebben bij de indiening van hun aanvraag om een bouwvergunning onder meer een advies overgelegd van [ingenieur]. Deze stelt dat een groene erfafscheiding de enige ruimtelijk en esthetisch aanvaardbare oplossing is. Eisen met betrekking tot duurzaamheid, ruimtegebruik (slanke constructie) en geluidshinder (geslotenheid) leiden vervolgens tot de oplossing van een begroeide gesloten draagconstructie, zoals aangevraagd.
2.13 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen bedoelde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Daarbij is onder in aanmerking genomen dat, zoals verweerder heeft benadrukt, in het planologische beleid van de gemeente Haarlem, zoals dat tot uitdrukking komt in bestemmingsplannen van meer recente datum dan dit plan, tuinafscheidingen langs de openbare weg een maximum hoogte van een meter pleegt te worden aangehouden. Dat verweerder in dit geval het belang van een open en groen karakter van de tuin nog zwaarder laat wegen omdat deze grenst aan een open en landelijk gebied aan de rand van de gemeente, is niet onbegrijpelijk.
2.14 In het betoog van eisers dat de schutting te zijner tijd geheel met groenblijvende klimop (hedera hibernica) zal zijn begroeid en in hun opvatting alsdan eenzelfde uitstraling zal hebben als een - vergunningvrije - natuurlijke erfafscheiding heeft verweerder, mede gelet op de zeer aanzienlijke lengte van het bouwwerk, geen aanleiding behoeven te vinden om af te wijken van het hierboven vermelde beleid. Deze omstandigheid doet immers niet af aan het belang van verweerder om gebouwde tuinafscheidingen boven een bepaalde hoogte te weren. Hetzelfde geldt voor het door eisers aangevoerde belang van privacy in hun tuin, ook niet indien daarbij acht wordt geslagen op de langgerekte en smalle vorm van het perceel van eisers, tengevolge waarvan de tuin geheel aan de openbare weg ligt. Voorts leiden evenmin het belang van het voorkomen van het dumpen van afval in de bermstrook en in de tuin van eisers door passanten alsmede de - al dan niet vermeende - geluidwerende functie van de schutting tot een ander oordeel. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het bouwverkeer waarvan eisers gewagen van tijdelijke aard is en dat de [weg] slechts een beperkte doorgaande weg is in die zin dat de weg aan een kant is afgesloten voor autoverkeer. Dat voorheen ter plaatse een circa dertig meter lange en 1.8 meter hoge schutting stond alsmede en een hekwerk van 1.5 meter hoog is niet van belang, daar deze bouwwerken evenzeer illegaal waren geplaatst.
2.15 Tenslotte wordt ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overwogen dat verweerder de grieven die daarop zien heeft besproken en overtuigend heeft weerlegd. Deze kunnen derhalve niet leiden tot het daarmede beoogde doel.
2.16 Gelet op al het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, en op 13 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.