ECLI:NL:RBHAA:2005:BX1341

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 augustus 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05-807
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot opheffing van de functie van een schoolassistent in het kader van de ID-banenregeling

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, een schoolassistent, en de Bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs Zaanstad over de opheffing van haar functie. Eiseres was sinds 18 september 2000 tijdelijk benoemd als lokaalassistente en vanaf 1 januari 2002 voor onbepaalde tijd aangesteld als schoolassistent, bekostigd door een loonkostensubsidie van de NV Werk. In december 2004 werd eiseres geïnformeerd dat de gemeente Zaanstad de subsidie zou overnemen, maar met de voorwaarde dat de functie zou worden opgeheven zodra de subsidie stopgezet werd. Verweerder stelde dat het financieel onhaalbaar was om de loonkosten na 1 januari 2006 zelf te dragen, wat leidde tot het besluit om de functie van eiseres in het risicodragende deel van de formatie te plaatsen. Eiseres betwistte dit besluit en voerde aan dat de basis voor de opheffing was komen te vervallen door de voortzetting van de subsidie tot 1 januari 2006. De rechtbank oordeelde dat de indeling van de functie in het risicodragende deel van de formatie rechtmatig was, en dat de opheffing van de functie per 1 januari 2006 gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van verweerder.

Uitspraak

reg. nr: Awb 05 - 807 AW
uitspraakdatum: 2 augustus 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. G.A.M. Verschuren, werkzaam als jurist bij de Algemene Onderwijs-bond,
-- tegen --
De Bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs Zaanstad,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 17 juni 2004 heeft verweerder aan eiseres kenbaar gemaakt dat is besloten haar functie te plaatsen in het risicodragend deel van de formatie (RDDF) vooruitlopend op ontslag wegens opheffing van de betrekking per 1 augustus 2005.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 juli 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 januari 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 maart 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 juli 2005, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. drs. G.A.M. Verschuren. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Lambregts en R.P.J. Hendrikx.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft eiseres met ingang van 18 september 2000 benoemd in tijdelijke dienst als lokaalassistente als bedoeld in de ID-Regeling aan de openbare school voor basis-onderwijs “[naam school]” te Zaandam. Met ingang van 1 januari 2002 is eiseres voor onbe-paalde tijd aangesteld als schoolassistent bij de school “[naam school]”. In de aanstellingsakte staat als bijzondere bepaling opgenomen dat de aanstelling plaatsvindt in het kader van de ID-banenregeling. Op de aanstelling zijn van toepassing het Rechtspositiebesluit WPO/WEC en de CAO Primair Onderwijs. De functie die eiseres bekleedt wordt bekostigd door middel van een loonkostensubsidie die beschikbaar wordt gesteld door de NV Werk (namens de gemeen-te Amsterdam).
2.2. De NV Werk heeft eind 2003 aangekondigd dat de subsidie ten behoeve van niet-Amsterdammers per 31 maart 2004 wordt stopgezet, dit in verband met de invoering van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2004. Op 29 maart 2004 wijzigt de NV Werk haar beslis-sing en kondigt aan dat de subsidie wordt stopgezet per 31 december 2004
.
2.3. Bij besluit van 17 juni 2004 heeft verweerder eiseres medegedeeld te hebben besloten haar functie in het schooljaar 2004-2005 (ingaande 1 augustus 2004) te plaatsen in het RDDF en spreekt het voornemen uit haar per 1 augustus 2005 ontslag te verlenen wegens opheffing van de betrekking.
2.4. Op 21 december 2004 is verweerder bekend geworden dat de gemeente Zaanstad de loonkostensubsidie voor de bekostiging van de zogeheten buitensteedse ID-ers heeft overge-nomen van de NV Werk/de gemeente Amsterdam. De gemeente Zaanstad stelt voor het gehe-le kalenderjaar 2005 de subsidie beschikbaar, met als bijkomende voorwaarde dat verweerder uit eigen middelen een substantiële aanvulling op de loonkosten betaalt. Verweerder heeft zo de mogelijkheid de ID-ers nog tot 1 januari 2006 in dienst te houden.
2.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de betrekking dient te worden opgeheven op het moment waarop de loonkostensubsidie wordt stopgezet. Naar de opvatting van ver-weerder is het financieel gezien onhaalbaar dan wel onverantwoord de loonkosten na 1 januari 2006 geheel voor eigen rekening te nemen. Dit zou de continuïteit van de primaire taak van de school in gevaar brengen. Verweerder heeft in verband met artikel 117 Rpb WPO/WEC, waarin is bepaald dat ontslag in verband met opheffing van de betrekking niet eerder kan worden verleend dan nadat de functie gedurende een geheel schooljaar is geplaatst in het risi-codragende deel van de formatie, het besluit tot de RDDF plaatsing genomen. Verweerder kondigt aan gedurende het schooljaar 2004-2005 te zullen onderzoeken of het mogelijk is een passende functie aan te bieden. Indien die mogelijkheid zich niet voordoet zal verweerder overgaan tot opheffing van die betrekking en zal hij eiseres ontslag verlenen op grond van ar-tikel 228, lid 1, sub a Rpb WPO/WEC.
2.6. Eiseres voert aan dat door het besluit van de gemeente Zaanstad de bekostiging van de zogeheten buitensteedse ID-ers tot 1 januari 2006 voor te zetten de grondslag aan het bestre-den besluit, welke is gebaseerd op stopzetting van de subsidie ingaande 1 januari 2005, is komen te ontvallen. Om die reden had verweerder dit besluit dienen in te trekken. In de visie van eiseres is plaatsing in de RDDF alleen mogelijk gedurende één geheel schooljaar en is er een causaal verband tussen de RDDF plaatsing en het ontslag wegens opheffing van de be-trekking na afloop van de RDDF periode. Eiseres betoogt dat verlenging van de RDDF plaat-sing in strijd is met de artikelen 110 en 117 Rpb WPO/WEC.
2.7. Het feit dat de loonkostensubsidie tot 1 januari 2006 doorloopt is voor verweerder geen reden het bestreden besluit in te trekken. In dat geval zou opheffing van de functie eerst per 1 augustus 2006 kunnen plaatsvinden, hetgeen zou betekenen dat de loonkosten van 1 ja-nuari tot 1 augustus 2006 voor rekening van verweerder komen. Verweerder acht dit geen
reële optie. Volgens verweerder bestaat er geen bezwaar tegen verlenging van de RDDF plaatsing tot 1 januari 2006, ook al omdat de werknemer voordeel heeft bij een verlenging. Verweerder wijst daarbij naar de tekst van artikel 117 Rpb, een bepaling die volgens verweer-der is geschreven in het belang van de werknemer, en de nieuwsbrief van 18 maart 2005, nr.4 waarin de werkgeversorganisatie Vos abb het standpunt heeft ingenomen dat het wettelijk is toegestaan om de RDDF periode te verlengen.
2.8. Ingevolge artikel 110, eerste lid van het Rpb WPO/WEC stelt het bevoegd gezag vóór 1 mei van ieder jaar de formatie van de instelling voor het daaropvolgend schooljaar vast. In het tweede artikellid is bepaald dat de formatie, bedoeld in het eerste lid, wordt onderscheiden in de volgende categorieën:
a. de door het bevoegd gezag structureel gewenste functies naar aard, niveau en omvang;
b. functies die naar het oordeel van het bevoegd gezag nog slechts één schooljaar kunnen worden gehandhaafd;
c. (...).
2.9. Met het plaatsen van een functie in het risicodragend deel van de formatie wordt be-doeld dat het bevoegd gezag bij de vaststelling van de formatie voorafgaand aan het school-jaar vaststelt dat de functie naar zijn oordeel nog slechts één schooljaar kan worden gehand-haafd als bedoeld in artikel 110, eerste lid, onder b, Rpb WPO/WEC.
2.10. Artikel 117 Rpb WPO/WEC luidt alsvolgt:
1. Ontslag in verband met opheffing van de betrekking kan niet eerder worden verleend dan nadat de functie, bedoeld in artikel 110, tweede lid, onder a, gedurende een geheel schooljaar is geplaatst in de formatie, bedoeld in artikel 110, tweede lid, onder b. (...).
2. Indien het bevoegd gezag besluit over te gaan tot opheffing van een betrekking dient het eerst zorgvuldig te onderzoeken of het in redelijkheid mogelijk is de betrokkene een mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende functie bij het be-voegd gezag aan te bieden. Indien een in de eerste volzin bedoelde functie beschikbaar is, vindt ontslag wegens opheffing van de betrekking plaats onder gelijktijdige benoeming in de nieuwe functie.
3. Indien geen passende functie als bedoeld in het eerste lid beschikbaar is, dan wel de be-trokkene een passende functie weigert te aanvaarden, wordt de betrekking opgeheven indien de functie van de betrokkene niet langer in de formatie, bedoeld in artikel 110, tweede lid, onder a of b, is opgenomen.
2.11. Het voorliggende geschil spitst zich toe op de vraag op plaatsing van een functie, met het oog op de opheffing ervan, in het risicodragende deel van de formatie ook mogelijk is in-dien de functie langer dan één schooljaar kan worden gehandhaafd, maar de verwachting is dat dit in de loop van het daarop volgende schooljaar niet langer het geval zal zijn.
2.12. Tussen partijen is niet in geschil dat de bekostiging voor de functie van eiseres per 1 januari 2006 wegvalt en dat doordoor de functie van eiseres per die datum door verweerder niet langer kan worden gehandhaafd.
2.13. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was het gelet op de beslissing van de gemeente Zaanstad over de bekostiging van de functies van buitensteedse ID-ers voor verweerder duidelijk dat de functie van eiseres niet slechts nog in het schooljaar 2004-2005 kon worden gehandhaafd, maar ook nog voor een deel, tot 1 januari 2006, in het schooljaar 2005-2006. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet in strijd met de letterlijke tekst van artikel 110, tweede lid, sub b, Rpb WPO/WEC om onder dergelijke omstandigheden de func-tie in het schooljaar 2004-2005 te laten behoren tot het risicodragend deel van de formatie. Indeling in het risicodragend deel van de formatie gedurende een geheel schooljaar is een van de voorwaarden waaraan volgens artikel 117, Rpb WPO/WEC dient te zijn voldaan, wil de bevoegdheid kunnen ontstaan ontslag te verlenen wegens opheffing van de betrekking. Gelet op de samenhang tussen artikel 110, tweede lid, sub b, Rpb WPO/WEC en artikel 117, Rpb WPO/WEC dient onder een functie die nog slechts één schooljaar kan worden gehandhaafd tevens te worden begrepen een functie die nog slechts één geheel schooljaar kan worden ge-handhaafd. Dat betekent dat functies waarvan de verwachting is dat zij na afloop van een schooljaar in het daaropvolgende schooljaar niet gedurende het gehele schooljaar kunnen worden gehandhaafd met toepassing van artikel 110, tweede lid, sub b, Rpb WPO/WEC kun-nen worden ingedeeld in het risicodragend deel van de formatie.
2.14. Verweerder heeft in redelijkheid de functie van eiseres voor het schooljaar 2004-2005 kunnen indelen in het risicodragend deel van de formatie.
2.15. Ofschoon dit buiten de omvang van het geding valt zoals dit wordt begrensd door de inhoud van het bestreden besluit, merkt de rechtbank ter voorlichting van partijen op dat uit het voorgaande voortvloeit dat bij gelijkblijvende omstandigheden de indeling van de functie van eiseres in het risicodragende deel van de formatie voor het schooljaar 2005-2006 niet in strijd is met artikel 110 Rpb WPO/WEC.
2.16. Het vorenstaande leidt ertoe dat het bestreden besluit stand kan houden. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding een proceskostenver-oordeling uit te spreken.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter van de meervoudige ka-mer, en mrs. A.C.M. Rutten en E.P.W. van der Ven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2005.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.