reg. nr: Awb 03/1790 WAO
uitspraakdatum: 21 maart 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.,
gevestigd te Schiphol,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.G. Tazelaar, advocaat te Amsterdam,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
derde partij:
[werknemer],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. J.J. Kaldenbach, werkzaam bij FNV Ledenservice te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 28 april 2003 heeft verweerder ten aanzien van eiseres de loondoorbetalingsverplichting jegens de heer [werknemer], hierna te noemen de werknemer, verlengd met vier maanden, te weten vanaf 30 april 2003 tot en met 29 augustus 2003, vanwege het feit dat eiseres naar het oordeel van verweerder zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht.
Bij besluit van eveneens 28 april 2003 heeft verweerder de aanvraag van de werknemer voor een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brieven van 6 juni 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 september 2003 heeft verweerder de bezwaren tegen bovengenoemde besluiten ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 november 2003, aangevuld bij brief van 30 december 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de werknemer aangegeven als partij in het geding te willen meedoen. De werknemer heeft toestemming gegeven voor inzage in zijn medische stukken door eiseres.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 januari 2005, alwaar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, mr. Tazelaar, voornoemd, en [medewerker bij eiseres], werkzaam op de afdeling Personeel & Organisatie van KLM, en bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Kaldenbach, en alwaar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. I. Damaska, medewerkster afdeling bezwaar en beroep, en mevrouw J.G. Grothe, bezwaararbeidsdeskundige, beiden werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2.1. De werknemer is sinds 16 juli 1973 in dienst van eiseres in de functie van sleper van vliegtuigen voor 40 uur per week. Op 1 mei 2002 is de werknemer voor zijn werk uitgevallen wegens rugklachten. Op 13 januari 2003 heeft eiser een WAO-uitkering aangevraagd waarbij hij een reïntegratieverslag heeft meegestuurd.
2.2. De werknemer is op 10 februari 2003 op het spreekuur van de verzekeringsarts W.A. van der Schoor geweest. De verzekeringarts heeft geconcludeerd dat de werknemer heftige rugklachten heeft, die eigenlijk onvoldoende verklaard worden uit objectieve afwijkingen. De verzekeringsarts heeft de werknemer geschikt geacht voor rugsparend werk, waarbij voldoende afwisseling in houding en beweging mogelijk is en waarbij niet in ongunstige houdingen zwaar getild hoeft te worden. De verzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien voor een medische urenbeperking. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in het rapport van 8 april 2003 de reïntegratie-inspanningen van eiseres beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat indien de arbodienst van mening was dat er geen reïntegratiemogelijkheden waren de arbodienst dit had moeten aangegeven en voorts dat eiseres ten onrechte niet heeft geïnformeerd bij de arbodienst naar de reële belastbaarheid van de werknemer.
2.3. Verweerder heeft deze tekortkoming aangemerkt als grove nalatigheid, hetgeen volgens de beleidsregels van verweerder een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met 9 maanden rechtvaardigt. Aangezien echter bij verweerder de verwachting bestond dat eiseres binnen 4 maanden alsnog zijn reïntegratieverplichtingen volledig zal kunnen nakomen en voldoende reïntegratie-inspanningen zal kunnen verrichten, is de loondoorbetalingsverplichting bij besluit van 28 april 2003 vastgesteld op 4 maanden. Verweerder heeft de besluiten van 28 april 2003 bij het bestreden besluit van 25 september 2003 gehandhaafd.
2.4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Eiseres is van mening dat de bedrijfsarts gedurende het gehele eerste ziektejaar bij elke spreekuurcontact heeft geoordeeld dat de werknemer op dat moment geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid had, maar dat de verwachting was dat deze mogelijkheden er wel op termijn zouden zijn. Nu het herstel van de werknemer steeds niet overeenkomstig de eerdere verwachtingen verliep, is de bedrijfsarts telkens tot dit oordeel gekomen. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de bedrijfsarts wel een leidende rol heeft gespeeld. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat de bedrijfsarts het protocol inzake lage rugklachten wel heeft toegepast. De werknemer is doorverwezen naar een neuroloog en vervolgens naar een orthopeed. Uiteindelijk is door Instituut Heliomare vastgesteld dat de werknemer objectiveerbare afwijkingen in zijn rug heeft, waarvoor een aantal behandelingsmogelijkheden zijn aangegeven. Voorts heeft eiseres nog aangevoerd dat haar thans wordt tegengeworpen dat het oordeel van de gecertificeerde Arbodienst onjuist dan wel ondeugdelijk is. Eiseres vraagt zich af of zij naar eigen inzicht zou mogen afwijken van het oordeel van de arbo-arts. Tot slot is eiseres van mening dat zij gelet op het bepaalde in de Beleidsregels Verlenging Loondoorbetaling Poortwachter niet in verzuim is, omdat zij een deugdelijke grond had om de werknemer gedurende het eerste ziektejaar niet te reïntegreren.
2.5. Verweerder heeft opgemerkt dat een bijstelling van de probleemanalyse had moeten plaatsvinden. Indien de bedrijfsarts tot conclusie komt dat de werknemer arbeidsongeschikt blijft voor zijn eigen functie, had de werkgeer al eerder een reïntegratieplan moeten opstellen om de werknemer naar ander passend werk te begeleiden. In deze zaak zijn deze stappen volgens verweerder ten onrechte achterwege gebleven.
2.6. De rechtbank overweegt als volgt.
2.7. Ingevolge artikel 34a, eerste lid, WAO dient bij de aanvraag voor de toekenning van een WAO-uitkering een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 71a WAO te worden gevoegd. Vervolgens dient ingevolge artikel 34a, eerste lid, WAO het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te beoordelen of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen die zijn verricht. Ingevolge artikel 34a, tweede lid, WAO, wijst het Uwv, indien het Uwv toepassing heeft gegeven aan artikel 71a, negende lid, de aanvraag, als bedoeld in artikel 34 WAO, af.
2.8. Ingevolge artikel 71a, negende lid, WAO stelt het Uwv, indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, een tijdvak vast, gedurende welke de werknemer jegens die werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim. Dit tijdvak is ten hoogste 52 weken en wordt afgestemd op de aard en ernst van het verzuim, alsmede op de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren.
2.9. Ingevolge artikel 7:658a, BW, zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2004, is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijke zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat worden gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijk, geestelijke of sociale aard niet van de werknemer kan worden gevergd.
2.10. Bij ministeriële regeling, te weten de Regeling procesgang eerste ziektejaar (Stcrt. 2002, 60), welke op 1 april 2002 in werking is getreden, is aangegeven welke procesmatige stappen werkgever en werknemer in het kader van de reïntegratie tijdens het eerste ziektejaar moeten ondernemen.
2.11. Eiseres heeft op grond van de wettelijke verplichting van artikel 71a, vijfde lid, WAO ter zake van de uitvoering van de verplichtingen ex artikel 71a, eerste tot en met vierde lid, WAO een arbodienst ingeschakeld, te weten KLM Arbo Services B.V. Op 28 mei 2002 heeft de bedrijfsarts van genoemde arbodienst een eerste probleemanalyse gemaakt, waarin hij heeft geconcludeerd dat de werknemer wel benutbare mogelijkheden heeft, doch op dat moment nog beperkt wordt door rugklachten. Voorts heeft de bedrijfsarts aangegeven dat de werknemer herstellende is en dat de verwachting is om op te starten zes weken na de ziekmelding. Pas op 21 augustus 2002 is met het eerste plan van aanpak door de bedrijfsarts aangegeven dat de werknemer nog steeds volledig beperkt is door ernstige rugklachten. Voorts is uit de stukken met betrekking tot het eerste ziektejaar gebleken dat werkhervatting in de eigen functie als doel is gesteld en niet werkhervatting in een passende functie. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat eiseres niet zo tijdig mogelijke zodanige maatregelen heeft getroffen als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat werd gesteld andere passende arbeid te verrichten. Eiseres had, gelet op de informatie van de arbodienst, in het eerste ziektejaar niet kunnen volstaan met het afwachten van het herstelproces van de werknemer totdat het voor de werknemer weer mogelijk was te hervatten in zijn eigen werk. Op grond van de bepalingen uit het BW en de WAO had eiseres moeten onderzoeken of er reïntegratiemogelijkheden waren voor de werknemer om te hervatten in andere passende arbeid. De rechtbank is in het geheel niet gebleken dat eiseres zulks heeft onderzocht.
2.12. De rechtbank zal dan ook het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer en mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. J.M. Ghrib, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Fortuin, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2005.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.