reg. nr: Awb 03 -1174 WAJONG H
uitspraakdatum: 18 maart 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudig kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
gemachtigde: C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft op 13 november 2002 een aanvraag gedaan voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG). Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 6 februari 2003 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 februari 2003, ontvangen op 27 februari 2003, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 juni 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 juli 2003, ontvangen op 14 juli 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 januari 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde mr. H. van Buren, werkzaam bij het UWV te Haarlem.
Het onderzoek is heropend ten einde een deskundige te kunnen benoemen. Nadat partijen in de gelegenheid waren gesteld hun zienswijze te geven, heeft de rechtbank R. Tonneijck, psychiater, als deskundige benoemd en hem verzocht van verslag en advies te dienen. Op 13 juli 2004 heeft deze deskundige van verslag en advies gediend.
Verweerder heeft bij brief van 3 september 2004 gereageerd op bovengenoemd verslag en daarbij een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van dezelfde datum overgelegd. Bij brief van 17 september 2004 heeft eiser gereageerd en daarbij een psychologisch rapport van A.J. Kovács, klinisch-psycholoog p.d. i.o. en psychotherapeut i.o., overgelegd. Bij brief van 5 oktober 2004 heeft verweerder hierop gereageerd. Eiser heeft bij brief van 22 oktober 2004 een schrijven d.d. 15 oktober 2004 van G.J. Alderliefste, arts bij Brijder Verslavingszorg, in het geding gebracht.
Bij brief van 7 oktober 2004 heeft de rechtbank nadere vragen aan de deskundige gesteld. Bij brief, ontvangen op 5 november 2004, heeft de deskundige deze vragen beantwoord. Verweerder heeft bij brief van 26 november 2004 op de brief van de deskundige gereageerd. Eiser heeft bij brief van 6 januari 2005 gereageerd en daarbij een reactie van A.J. Kovács van 23 december 2004 overgelegd. Verweerder heeft hier bij brief van 19 januari 2005 op gereageerd en daarbij een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 17 januari 2005 in het geding gebracht. Eiser heeft hierop bij brief van 15 februari 2005 gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege dient te blijven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2.1. Eiser is geboren op [geboortedatum in 1964]. Op 13 november 2002 heeft hij verweerder verzocht hem een WAJONG-uitkering toe te kennen. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van verweerder eiser op 12 december 2002 onderzocht en een medische rapportage uitgebracht. De verzekeringsarts diagnosticeerde bij eiser een persoonlijkheidsstoornis of depressieve stoornis en een psychische stoornis door alcohol en multiple drugs. Voorts heeft de verzekeringsarts een (kritische) functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld, waarin de functionele mogelijkheden van eiser zijn opgenomen zoals die golden vanaf zijn zeventiende verjaardag. De verzekeringsarts heeft beperkingen bij eiser aangenomen, in die zin dat eiser is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, eiser niet flexibel kan inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, eiser is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, eiser een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact kan hanteren en eiser is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft vervolgens op 30 januari 2003 een rapportage opgesteld, waarin hij concludeert dat eiser per einde wachttijd voor minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAJONG is te beschouwen.
2.2. Bij het besluit in primo van 6 februari 2003 heeft verweerder de door eiser verzochte uitkering geweigerd. Op 18 februari 2003 heeft verweerder informatie ontvangen van de behandelend sociaal psychiatrische verpleegkundige van de RIAGG. De verzekeringsarts heeft in zijn aanvullende medische rapportage van 24 februari 2003 aangegeven in die stukken geen aanleiding te zien van zijn eerdere conclusies terug te komen.
2.3. Naar aanleiding van het door eiser gemaakte bezwaar, heeft een bezwaarverzekeringsarts van verweerder op 4 juni 2003 een medische rapportage opgesteld. In deze rapportage concludeert de bezwaarverzekeringsarts dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en een heroïneverslaving. Er zijn naar zijn mening geen medische argumenten om af te wijken van het medische oordeel van de primaire verzekeringsarts.
2.4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser op en na [datum in 1981] (de dag dat hij zeventien jaar werd), op en na 14 november 2001 en op en na 14 november 2002 minder dan 25% arbeidsongeschikt is en eiser daarom geen recht heeft op een WAJONG-uitkering.
2.5. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen en stelt in beroep dat hij vanaf zijn zeventiende verjaardag op medische (psychische) gronden volledig arbeidsongeschikt geacht moet worden ingevolge de WAJONG. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt een brief van R.A.A. de Wit, verslavingsarts bij Brijder Verslavingszorg, van 10 juli 2003 en een brief van G.J. Alderliefste, arts bij Brijder Verslavingszorg, van 24 december 2003 overgelegd.
2.6. Het door eiser ingestelde beroep is ongegrond. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
2.7. Jonggehandicapte in de zin van de WAJONG is, krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAJONG, de ingezetene die op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WAJONG is geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WAJONG heeft de jonggehandicapte recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij onafgebroken 52 weken, onmiddellijk volgend op de dag waarop hij 17 wordt, arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van dat tijdvak nog arbeidsongeschikt is. In artikel 6, vijfde lid, van de WAJONG is bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid niet als arbeidsongeschikt wordt beschouwd degene die minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de WAJONG kan de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend.
2.8. De hiervoor genoemde door eiser in beroep overgelegde brieven van De Wit en Alderliefste leverden voor de rechtbank aanknopingspunten op voor twijfel aan de juistheid van de medische advisering door de verzekeringsartsen. De Wit is immers, anders dan de verzekeringsartsen, van mening dat eiser als gevolg van zijn verslaving ernstig beperkt is in persoonlijk en sociaal functioneren en Alderliefste vermoedt dat er naast middelengebruik een persoonlijkheidsstoornis en/of depressie is, die het verrichten van arbeid onmogelijk maken. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
2.9. De door de rechtbank benoemde deskundige R. Tonneijck, psychiater in het Kennemer Gasthuis te Haarlem, heeft op basis van eigen onderzoek en de beschikbare medische informatie van de behandelende sector geconcludeerd dat bij eiser een persoonlijkheidsstoornis met vooral ontwijkende trekken is ontstaan als gevolg van middelenmisbruik. Op eisers zeventiende verjaardag ([datum in 1981]) was bij hem sprake van enigszins beperkt geestelijk functioneren. Van een handicap op sociaal niveau was geen sprake. De beperkingen hebben tot 14 november 2002 onverminderd voortbestaan. De deskundige kan zich verenigen met de door de verzekeringsarts opgestelde FML.
2.10. In reactie op deze bevindingen en conclusies van de deskundige heeft eiser een expertise van klinisch-psycholoog en psychotherapeut A.J. Kovács in het geding gebracht. Kovács concludeert in haar rapportage dat bij eiser sprake is van enige cognitieve beperkingen en beperkingen in sociaal functioneren die zich baseren op een ernstige ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Het kan worden aangenomen dat deze persoonlijkheidsstoornis sinds de adolescentie van eiser bestaat en zijn oorsprong heeft in vroege bindingsproblematiek. Op basis van deze beperkingen acht Kovács bij eiser geen functioneel arbeidsvermogen aanwezig. Voorts heeft eiser een brief van 15 oktober 2004 van Alderliefste overgelegd. Alderliefste onderschrijft de bevindingen van Kovács.
2.11. De door de rechtbank benoemde deskundige heeft (desgevraagd) in de op 5 november 2004 ontvangen brief aangegeven dat hij, na kennisneming van de rapportage van Kovács, nog steeds van mening is dat de beperkingen van eiser in de FML correct zijn weergegeven. Hij acht eiser - uitgaande van een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende trekken - in staat, tot de door de bezwaarverzekeringsarts gestelde mogelijkheden, om tot loonvormende arbeid over te gaan.
2.12. Kovács heeft bij schrijven van 23 december 2004, in reactie op het voorgaande, de standpunten van de door de rechtbank benoemde deskundige betwist en volhard in haar opvatting dat eiser niet in staat is duurzaam arbeid te verrichten als gevolg van cognitieve en sociale beperkingen. Er bestaat ruimte voor de hypothese dat de sociale beperkingen van eiser voortkomen uit een persoonlijkheidsstoornis die zijn oorsprong heeft in een vroeg bindingstrauma.
2.13. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient het oordeel van de onafhankelijke, door de rechtbank ingeschakelde deskundige in beginsel te worden gevolgd. In de onderhavige zaak ziet de rechtbank geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Daartoe is het volgende redengevend.
2.14. De rechtbank stelt voorop dat een verslaving en de (eventueel) daarbij behoorde beperkingen niet zijn aan te merken als een ziekte of een gebrek is de zin van de WAJONG. De arbeidsbeperkingen die direct voortvloeien uit een verslaving hoeven dus niet in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) te worden opgenomen. De (uiteindelijke) gevolgen van een verslaving kunnen wel een - tot arbeidsongeschiktheid leidende - ziekte of gebrek in de zin van de WAJONG zijn.
2.15. Wil eiser in aanmerking komen voor een WAJONG-uitkering dan moest op zijn zeventiende verjaardag ([datum in 1981]) sprake zijn van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAJONG. De door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen - welke zijn opgenomen in de FML - zijn echter niet dusdanig dat eiser reeds vanaf zijn zeventiende verjaardag als arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAJONG kan worden aangemerkt. De door de rechtbank benoemde deskundige Tonneijck heeft aangegeven zich te verenigen met de opgestelde FML. De door eiser geraadpleegde deskundige Kovács acht eiser echter (met name) in zijn cognitief en sociaal functioneren beperkter dan in de FML is opgenomen. Tonneijck heeft - ook in reactie op de stellingen van Kovács - aangegeven dat deze (aanvullende) beperkingen te wijten zijn aan eisers middelengebruik en niet aan zijn persoonlijkheidsstoornis. In de op 5 november 2004 ontvangen brief heeft Tonneijck aangegeven dat niet aannemelijk is dat eisers persoonlijkheidsstoornis op zeventienjarige leeftijd zodanig was dat daaruit meer beperkingen worden verklaard dan in de FML zijn opgenomen.
2.16. Kovács vestigt er op zichzelf terecht de aandacht op dat eiser rond zijn zeventienjarige leeftijd na intensief middelengebruik zijn Mavo-diploma heeft gehaald, daarna in een psychotische toestand is geraakt en na een korte middelenvrije periode zijn rijexamen heeft gehaald, waarna hij terugviel in middelengebruik. Eiser stelt niet zonder grond dat in deze gang van zaken een aanwijzing is gelegen dat hij in die tijd een belasting met arbeid niet aangekund zou hebben. Tonneijck heeft in de op 5 november 2004 ontvangen brief echter aangegeven dat de persoonlijkheidsstoornis van eiser een onvoldoende verklaring is voor deze door Kovács aangenomen verminderde belastbaarheid. Kovács heeft dit niet kunnen weerleggen. Met name heeft Kovács niet onderbouwd dat er een - op een ziekte of gebrek terug te voeren - verklaring kan worden gegeven voor de vermeende verminderde arbeidsbelasting, anders dan het middelengebruik van eiser.
2.17. De hypothese van Kovács dat de middelenverslaving van eiser een gevolg is van een beleefd trauma in de relatie met zijn moeder, waardoor er een duidelijk als ziekte of gebrek te duiden oorzaak voor de verslaving bestaat, heeft Kovács niet geverifieerd. Tonneijck heeft die hypothese daarentegen gemotiveerd verworpen. Daarbij is ook in de overige medische stukken voor de hypothese van Kovács onvoldoende onderbouwing aanwezig.
2.18. Nu - naast het voorgaande - de door de rechtbank benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige zijn oordeel heeft gebaseerd op een eigen onderzoek van eiser en op de in het dossier aanwezige gegevens, tevens aanvullende medische informatie heeft opgevraagd bij eisers huisarts en, in reactie op de andersluidende conclusie van de door eiser ingeschakelde deskundige Kovács, gemotiveerd en weloverwogen heeft aangegeven dat hij zijn oorspronkelijke bevindingen handhaaft, kent de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan zijn bevindingen.
2.19. De voornoemde bevindingen en conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige in aanmerking genomen en tevens gelet op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts daarop, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat eiser op zijn zeventiende verjaardag ([datum in 1981]) of op enig daarna gelegen moment meer beperkingen ten gevolge van een ziekte of gebrek ingevolge de WAJONG had dan door de primaire verzekeringsarts in de FML zijn aangenomen. Zodoende is geen plaats voor het oordeel dat de primaire verzekeringsarts van verweerder de voor eiser bestaande medische beperkingen heeft onderschat. Het besluit berust derhalve op een juiste medische grondslag. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.1. verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2005.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.