ECLI:NL:RBHAA:2004:AO8658

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-186
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premieheffing sociale werknemersverzekeringen voor werknemers in ploegendienst op boorplatforms

In deze zaak gaat het om de premieheffing voor werknemers die in vaste dienst zijn bij een werkgever en werkzaamheden verrichten op boorplatforms, waarbij zij een patroon van twee weken werken en twee weken niet werken volgen. De centrale vraag is of de werkgever verplicht is om sociale verzekeringspremies te betalen over de dagen waarop de werknemers niet werken, mits deze dagen als loondagen worden aangemerkt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) hanteert een berekening waarbij in een periode van vier weken twintig loondagen worden geteld, terwijl de werkgever slechts tien dagen telt, gebaseerd op de gewerkte dagen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemers in ploegendienst werken volgens artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De rechtbank oordeelt dat in de weken waarin de werknemers niet werken, het aantal loondagen op vijf dagen moet worden vastgesteld, omdat zij als gevolg van de ploegendienst op minder dan vijf dagen per week arbeid verrichten. Dit betekent dat zij over een periode van veertien dagen geacht worden loon te hebben genoten over vijf dagen per week.

De rechtbank concludeert dat de UWV op goede gronden twintig loondagen per vier weken in aanmerking heeft genomen, en dat de eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep niet van toepassing is op deze zaak. De rechtbank verklaart het beroep van de eiseres ongegrond, en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 20 april 2004.

Uitspraak

reg. nr: Awb 03/186 CSV
uitspraakdatum: 20 april 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. R. Mulder, advocaat te Haarlem,
-- tegen --
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 12 februari 2002 heeft verweerder ten aanzien van eiseres de definitieve premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten over het premiejaar 2001 vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brieven van 27 februari 2002 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 december 2002 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 januari 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 maart 2004, alwaar eiseres is verschenen bij G.W.M. Zonneveld-Stam en haar gemachtigde mr. Mulder, voornoemd, en alwaar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. L.M. Kos, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Eiseres heeft in bezwaar een beroep gedaan op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 mei 2001, gepubliceerd in RSV 2001/184, waarin de Raad heeft geoordeeld dat premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten uitsluitend zijn verschuldigd over dagen waarop de werknemer feitelijk arbeid heeft verricht. In gevallen waarin veertien dagen wordt gewerkt en veertien dagen niet, bedraagt het aantal loondagen volgens eiseres geen twintig per vier weken, maar tien. De uitspraak van de CRvB had betrekking op een zusterbedrijf van eiseres, te weten [bedrijf A].
2.2. In het bestreden besluit heeft verweerder allereerst opgemerkt dat de uitspraak van de CRvB naar zijn mening uitsluitend is gedaan in het licht van de aan de uitspraak ten grondslag liggende casus, betreffende premieheffing werknemersverzekeringen over het loon van mensen die werkzaam zijn in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af in de offshore en dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat de uitspraak van de CRvB niet tot gevolg kan hebben dat slechts over de dagen waarop een werknemer werkzaamheden heeft verricht en uit dien hoofde loon heeft genoten, premies werknemersverzekeringswetten kunnen worden geheven. De systematiek van premieheffing ingevolge artikel 9, eerste lid, Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) betreft volgens verweerder een systeem van premieheffing per premiebetalingstijdvak en niet een systeem van premieheffing per gewerkte dag. Daarbij is verweerder van mening dat de CRvB naar zijn mening een te beperkte uitleg aan het begrip 'loondagen' heeft gegeven. In het gehele systeem van premieheffing werknemersverzekeringswetten wordt geen verband gelegd met daadwerkelijk verrichte arbeid. Volgens verweerder is dat ook niet de bedoeling geweest van de wetgever en zou toepassing van de door de CRvB gegeven definitie van het begrip loondag leiden tot onaanvaardbare rechtsongelijkheid - bij gelijke lonen zouden dan verschillend premiebedragen verschuldigd zijn - en een sterk verlagend effect hebben op de hoogte van het maximale bedrag waarop premies werknemersverzekeringswetten kunnen worden geheven. Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat bij de premieberekening over het premiejaar 2001 per vier weken twintig loondagen in aanmerking zijn genomen.
2.3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat er geen enkel verschil is met het berechte geval van de CRvB en onderhavige zaak. In de onderhavige zaak gaat het eveneens om werknemers, werkzaam in een arbeidspatroon van veertien dagen op en veertien dagen af, op boorplatforms. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat op grond van de uitspraak van de CRvB verweerder aan [bedrijf A] (thans geheten [nieuwe naam]) de teveel betaalde premies over de jaren 1992 tot en met 2001 heeft terugbetaald. Ten aanzien van het premiejaar 2000 heeft verweerder het door [bedrijf A] ingestelde bezwaar expliciet op grond van de uitspraak van de CRvB gegrond verklaard. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de uitspraak van de CRvB rechtens onaantastbaar is geworden en eiseres in het onderhavige geval derhalve gemakshalve naar deze uitspraak kan verwijzen. Het is bovendien inmiddels vaste jurisprudentie dat 'het aantal dagen waarover de werknemer loon heeft genoten' als bedoeld in artikel 9, eerste lid, CSV geen andere betekenis kan hebben dan 'dagen waarop de werknemer tegen loon heeft gewerkt'. Indien verweerder de consequenties van de uitspraak onwenselijk acht, is een wetswijziging noodzakelijk. Eiseres verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, verweerder te gelasten een nieuw besluit te nemen, een en ander op straffe van een dwangsom. Tot slot heeft eiseres nog verwezen naar uitspraken van de rechtbanken Den Haag, Rotterdam en Alkmaar.
2.4. Artikel 9 CSV luidt - voor zover van belang - als volgt:
1. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, blijft het loon, dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van € 165,63 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking. (...)
2. Het bepaalde in de eerste volzin van het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Ziekenfondswet worden geheven, (...).
3. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft wat het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert, betreft het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer het loon heeft genoten.
5. Indien de werknemer uitsluitend als gevolg van ploegendienst op minder dan vijf dagen per week arbeid verrichtte, wordt hij geacht over het tijdvak, waarin hij in ploegendienst werkzaam was, over vijf dagen per week loon te hebben genoten. 6. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt::
(...)
b. het aantal dagen, waarover de werknemer gemiddeld per werkweek loon heeft genoten, geacht niet meer dan 5 te bedragen.
10. Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Onze Minister kan tevens nadere regels stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.
2.5. Artikel 2 van het op artikel 9, tiende lid, CSV gebaseerde en op 1 januari 1998 in werking getreden besluit 'Nadere regels maximumdagloon en franchises WW' luidt - voor zover van belang - als volgt:
1. Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies als bedoeld in artikel 9, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van de wet worden geheven, blijft ten aanzien van de werknemer die in een aaneengesloten periode van vier werkweken van het premiebetalingstijdvak meer dan 20 dagen loon heeft genoten, dat meerdere aantal dagen buiten beschouwing. (...)
2.6. In het onderhavige geval is aan de orde de vraag of verweerder ten aanzien van werknemers in vaste dienst van eiseres, die ten behoeve van werkzaamheden op boorplatforms een periode van veertien dagen werken afwisselen met een gelijke periode van niet-werken, op juiste gronden per vier weken twintig loondagen in aanmerking heeft genomen.
2.7. Blijkens de uitspraak van de CRvB van 7 april 1993, RSV 1994/38, dient de hoedanigheid van werknemer in ploegendienst voor de toepassing van artikel 9, vijfde lid, CSV te blijken uit een repeterend patroon van weken waarin meer en weken waarin minder dan vijf dagen per week wordt gewerkt als gevolg van ploegendienst. De rechtbank is van oordeel dat de werknemers die in vaste dienst zijn van eiseres en een tijdvak van veertien dagen werken afwisselen met een tijdvak van veertien dagen niet-werken, in een repeterend patroon werken als door de CRvB omschreven en daarom werkzaam zijn in ploegendienst in de zin van artikel 9, vijfde lid, CSV.
2.8. In de weken waarin de betreffende werknemers niet werkzaam zijn geweest, bedraagt het aantal loondagen op grond van artikel 9, vijfde lid, CSV, vijf dagen. In die weken hebben de betreffende werknemers immers uitsluitend als gevolg van de ploegendienst op minder dan vijf dagen per week werkzaamheden verricht, namelijk op geen enkele dag van de week. Op grond van artikel 9, vijfde lid, CSV worden zij geacht over dit tijdvak van veertien dagen op vijf dagen per week loon te hebben genoten. 'Het tijdvak, waarin hij in ploegendienst werkzaam was' als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, CSV omvat naar het oordeel van de rechtbank namelijk zowel de veertiendaagse periode waarin de werknemer als gevolg van die ploegendienst feitelijk arbeid verricht, als de veertiendaagse periode waarin hij eveneens als gevolg van de ploegendienst niet werkzaam is.
2.9. Artikel 9, zesde lid, aanhef en onder b, CSV bepaalt dat bij de vaststelling van het aantal loondagen, zoals dat voor werknemers in ploegendienst onder meer is bepaald met inachtneming van artikel 9, vijfde lid, CSV, gemiddeld per werkweek niet meer dan vijf loondagen in aanmerking worden genomen. Omdat deze bepaling ziet op een gemiddelde per werkweek, impliceert dit dat een langere periode dan één week in aanmerking dient te worden genomen. Welke periode bij deze middeling in aanmerking moet worden genomen, is geregeld in artikel 2, eerste lid, van de Nadere regels maximumdagloon en franchises WW. Volgens deze bepaling blijft ten aanzien van een werknemer die in een aaneengesloten periode van vier werkweken van het premiebetalingstijdvak meer dan twintig loondagen heeft genoten het meerdere aantal dagen buiten beschouwing. De middeling dient dus plaats te vinden over een tijdvak van vier weken.
2.10. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de in punt 2.6 genoemde werknemers in de weken waarin zij werken zeven loondagen in aanmerking moeten worden genomen en dat zij in de weken waarin zij als gevolg van de ploegendienst geen arbeid verrichten geacht worden over vijf dagen loon te hebben genoten. Omdat aldus over een periode van vier weken meer dan twintig loondagen worden genoten, blijft het meerdere aantal dagen boven de twintig buiten beschouwing. Verweerder heeft dan ook op goede gronden bij de berekening van de premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten over het jaar 2001 ten aanzien van de betreffende werknemers per vier weken twintig loondagen in aanmerking genomen.
2.11. Met betrekking tot de grief van eiseres dat de uitspraak van de CRvB ook in de onderhavige zaak dient te worden gevolgd merkt de rechtbank het volgende op. Anders dan de CRvB in de betreffende uitspraak is de rechtbank van oordeel dat artikel 9, vijfde lid, CSV eveneens van toepassing is op de werknemer die in een werkweek op minder dan vijf dagen arbeid heeft verricht, indien deze werknemer als gevolg van ploegendienst in een werkweek in het geheel niet werkzaam is geweest. Ook in dat geval wordt de werknemer op grond van artikel 9, vijfde lid, CSV geacht over die week over vijf dagen loon te hebben genoten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de uitspraak van de CRvB in de onderhavige zaak te volgen. Ook het feit dat verweerder ten aanzien van [bedrijf A] is teruggekomen op de premievaststelling over de jaren 1992 tot en met 2001, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder gehouden is eveneens ten aanzien van eiseres de premienota over het premiejaar 2001 te corrigeren. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het in de onderhavige zaak gaat om een ander bedrijf, dat in de onderhavige zaak nog geen onherroepelijke uitspraak met betrekking tot de vaststelling van het aantal loondagen van de betreffende werknemers is gedaan en dat verweerder heeft opgemerkt dat de correcties ten aanzien van [bedrijf A] bij nader inzien ten onrechte zijn gedaan.
2.12. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer en mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. L.F. Roseval, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Fortuin, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.