ECLI:NL:RBHAA:2002:AF0489
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot compensatie van overuren door werknemers van Iberia
In deze zaak vorderden twee eisers, werknemers van Iberia, compensatie voor overuren die zij hadden gemaakt. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.D.A. Domela Nieuwenhuis, stelden dat zij vanaf 1991 respectievelijk 1993 in een bepaalde categorie waren ingedeeld en dat zij overuren hadden gemaakt die niet waren uitbetaald, maar in vrije tijd waren gecompenseerd tot en met december 2000. Vanaf 1 januari 2001 was deze compensatie echter stopgezet door Iberia. Tijdens de zitting werd duidelijk dat Iberia niet terug wilde vorderen wat tot en met 31 december 2000 was gecompenseerd. De partijen waren het eens over de salarisontwikkeling, maar verschilden van mening over de methodiek van compensatie.
De kantonrechter oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat er toezeggingen waren gedaan door Iberia. De kantonrechter concludeerde dat er een fout was gemaakt door Iberia, waardoor de eisers gedurende een aantal jaren onterecht overuren in vrije tijd hadden gecompenseerd. De rechter oordeelde dat Iberia de mogelijkheid moest krijgen om deze fouten in de toekomst te corrigeren, maar dat het redelijk was om de vergoeding van overuren af te bouwen.
De kantonrechter veroordeelde Iberia om de eisers in de gelegenheid te stellen om de gemaakte overuren vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 volledig en de overuren vanaf 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 voor 50% te compenseren. Daarnaast werd Iberia veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de kant van de eisers waren gevallen. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de overige vorderingen werden afgewezen.