ECLI:NL:RBHAA:2002:AE9113

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
180227
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het medehuurderschap aan een zoon op basis van duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak vorderden [eisers], bestaande uit [eiser 1], [eiseres 2] en hun zoon [eiser 3], dat laatstgenoemde als medehuurder zou worden aangemerkt van de woning waarin zij samen wonen. De ouders hebben op 26 april 2000 een huurovereenkomst gesloten met woningstichting Haarlemveste, de voorganger van Elan Wonen. Tijdens een intakegesprek vroeg [eiser 1] of zijn zoon, in het geval van hun overlijden, de huurovereenkomst op zijn naam kon krijgen. Woningstichting Haarlemveste gaf aan dat [eiser 3] in principe geen aanspraak kon maken op de woning. De ouders stelden dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, aangezien [eiser 3] al zijn hele leven bij hen woont en hen verzorgt. Elan Wonen betwistte de duurzaamheid van de samenwoning en stelde dat de zorg die de zoon biedt niet het karakter heeft van vervangende verpleeghuiszorg. De kantonrechter oordeelde dat de zoon gedurende meer dan twee jaar zijn hoofdverblijf in de woning heeft en dat er bijzondere omstandigheden zijn die de duurzaamheid van de samenwoning rechtvaardigen. De kantonrechter wees de vordering van [eisers] toe, waarbij werd vastgesteld dat [eiser 3] met ingang van de uitspraak medehuurder is van de woning. Elan Wonen werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Haarlem
sector kanton, locatie Haarlem
zaaknummer: 180227
datum uitspraak: 16 oktober 2002
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
in de zaak van
EISER 1
EISERES 2
EISER 3
allen te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eisers]
gemachtigde mr. J.P. van Vulpen
--tegen--
ELAN WONEN
te Haarlem
gedaagde partij
hierna te noemen Elan
gemachtigde mr. J.P.S. van Schaik
De kantonrechter heeft acht geslagen op de gedingstukken, zijnde de dagvaarding van 24 juli 2002, het antwoord, het tussenvonnis van 11 september 2002 waarbij een comparitie van partijen is gelast, de aantekeningen die de griffier gemaakt heeft bij gelegenheid van de in deze zaak op 3 oktober 2002 gehouden comparitie van partijen alsmede de overgelegde producties. De inhoud van de gedingstukken geldt als hier ingelast. Bij het afsluiten van de comparitie is het vonnis bepaald op heden.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist het volgende vast.
- [eiser 1] en [eiseres 2]zijn de ouders van [eiser 3], geboren [geboortedatum]. [eiser 3] is vanaf zijn geboorte bij zijn ouders woonachtig;
- [eiser 1] en [eiseres 2] zijn op 26 april 2000 een huurovereenkomst met woningstichting Haarlemveste, de voorganger van Elan wonen, aangegaan voor de woning [adres]. Voordien woonden zij in de [adres];
- Bij het intakegesprek op 12 april 2000 heeft [eiser 1] aan woningstichting Haarlemveste gevraagd of zijn zoon, indien hem en zijn vrouw iets zou overkomen, de huurovereenkomst op zijn naam zou kunnen krijgen. Woningstichting Haarlemveste heeft bij schrijven van 12 september 2000 aangegeven dat [eiser 3] in principe geen aanspraak kan maken op de woning.
2. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderen [eisers] te bepalen dat [eiser 3], medehuurder zal zijn van de woning aan de [adres]. Ter adstructie van de vordering voeren [eisers] aan dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 7A:1623h BW. [eiser 3], hierna te noemen de zoon, is 34 jaar een woont al gedurende zijn gehele leven bij zijn ouders. De ouders, en met name [eiser 1], hierna te noemen de vader, kampen met lichamelijke klachten. De zoon verzorgt zijn ouders, waardoor zij thuis kunnen blijven wonen en niet aangewezen zijn op thuishulp of een verzorgingstehuis.
3. Elan heeft de vordering gemotiveerd bestreden. Zij stelt zich op het standpunt dat de samenwoning tussen ouders en kind in het algemeen niet duurzaam is. De zorg die door de zoon geboden wordt heeft niet het karakter van vervangende verpleeghuiszorg en kan ook door hem geboden worden indien hij niet (meer) in de woning woont. Er is derhalve geen reden om af te wijken van de algemene regel dat aan kinderen geen medehuurderschap wordt verleend. Bovendien heeft de zoon in de periode van januari 2000 tot 24 juli 2001 17 keer op een woning uit de woonkrant gereageerd, zodat hij de indruk heeft gewekt niet de intentie te hebben met zijn ouders te willen blijven samenwonen. Elan stelt dat de vordering slechts de strekking heeft om de zoon de positie van huurder te verschaffen. Bovendien stelt Elan dat het gezamenlijke inkomen van [eisers] te hoog is voor de betreffende woning.
4. De vordering van [eisers] strekkende tot het medehuurderschap van de zoon is gebaseerd op artikel 7A:1623h BW. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wijst de kantonrechter de vordering slechts af indien:
a. de zoon niet gedurende tenminste twee jaren in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft;
b. mede gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de gemeenschappelijke huishouding en de tijdsduur daarvan, de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de zoon op korte termijn de positie van huurder te verschaffen;
c. de zoon uit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huurovereenkomst.
5. Door Elan wordt niet betwist dat de zoon gedurende twee jaar zijn hoofdverblijf in de woonruimte heeft en met zijn ouders een gemeenschappelijke huishouding voert. Elan betwist echter wel de duurzaamheid van de samenwoning, nu het ouders en kind betreft.
6. Aan Elan kan worden toegegeven dat uitgangspunt is dat de samenwoning tussen ouders en kinderen doorgaans een aflopend karakter heeft. Er kunnen echter bijzondere omstandigheden zijn die doen besluiten dat er toch sprake is van een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. De leeftijd van de zoon, te weten 34 jaar en het feit dat hij zijn hele leven al bij zijn ouders inwoont, zijn op zich al bijzondere omstandigheden te noemen op grond waarvan aangenomen kan worden dat de samenwoning een duurzaam karakter heeft. Daar komt in het onderhavige geval nog bij dat de zoon een deel van de verzorging van zijn ouders, en met name zijn vader, op zich heeft genomen. In de door Elan overgelegde verklaring van de GGD staat vermeld dat de zoon zijn vader helpt met het aantrekken van zijn schoenen, traplopen, broek aantrekken en in het huishouden, een en ander voor zover de zoon niet aan het werk is. Ter zitting heeft de zoon aangegeven dat hij met zijn ouders meegaat op doktersbezoek en hen daarbij in zijn auto vervoert. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij de steun van zijn zoon zeer nodig heeft en dat hij, als zijn zoon niet bij hem zou wonen, het niet zou redden en aangewezen zou zijn op een verzorgingstehuis. Dat de zoon geen vervangende verpleeghuiszorg biedt en de zorg wellicht ook door hem geboden zou kunnen worden indien hij niet in de woning woont, maakt niet dat de samenwoning daardoor niet duurzaam zou zijn.
7. Elan stelt zich op het standpunt dat de zoon niet de indruk wekt dat hij de intentie heeft om met zijn ouders te willen blijven samenwonen, aangezien hij in de periode van januari 2000 tot 24 juli 2001 17 keer op een woning in de woonkrant heeft gereageerd. De kantonrechter overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 6 maart 1992, NJ 1992, 359 heeft aangegeven dat de duurzaamheid van de samenwoning mede afhangt van de bedoeling van de betrokkenen, zodat de intentie van de zoon inderdaad van betekenis kan zijn. De zoon stelt dat hij op het moment dat zij in de [straatnaam] zijn komen wonen, heeft besloten om bij zijn ouders te blijven. Voordien, toen [eisers] nog in de [straatnaam] woonden, heeft de zoon meerdere malen een woonbon ingevuld. Hij heeft dit naar eigen zeggen gedaan om zijn ouders onder druk te zetten om te verhuizen. Uit de door Elan overgelegde computeruitdraai van inschrijvingen kan echter worden afgeleid dat de zoon ook nadien nog meerdere malen heeft gereageerd op een woning uit de woningkrant, laatstelijk op 24 juli 2001. Door de zoon wordt dit echter betwist. De kantonrechter is van oordeel dat, ook indien de zoon op 24 juli 2001 nog op een woning uit de woonkrant zou hebben gereageerd, dit niet betekent dat hij thans niet de intentie heeft om met zijn ouders te blijven samenwonen. Wellicht heeft de zoon inderdaad een tijdje met de gedachte gespeeld om op zich zelf te gaan wonen. Zover is het echter nooit gekomen. Vast staat in elk geval wel dat [eiser 1] en [eiseres 2] al sedert ruim twee jaar bij Elan en haar voorgangster Woningstichting Haarlemveste trachten om voor de zoon huurrechten te verkrijgen. Niet wel voorstelbaar is dat zij zich een dergelijke moeite getroosten als de zoon de intentie heeft om elders te gaan wonen. Bovendien zal de zoon, indien hij desondanks na verkrijging van het medehuurderschap elders zou gaan wonen, het medehuurderschap op grond van artikel 7A:1623h lid 5 verliezen.
8. De stelling van Elan dat de vordering kennelijk slechts de strekking heeft om de zoon op korte termijn de positie van huurder te verschaffen, kan de kantonrechter niet volgen. De zoon zal immers slechts de positie van huurder kunnen verkrijgen indien de huurovereenkomst ten aanzien van de ouders eindigt. Gesteld noch gebleken is dat de ouders het voornemen hebben dan wel genoodzaakt zijn om elders te gaan wonen. Integendeel, de ouders stellen juist door het inwonen van hun zoon in de woning te kunnen blijven wonen. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij zeer plezierig woont in de woning aan de [straatnaam] en er tot zijn dood wil blijven wonen. Het einde van de huurovereenkomst met de ouders is niet op korte termijn te voorzien.
9. Met betrekking tot de stelling van Elan dat het gezamenlijke inkomen van [eisers] voor de betreffende woning te hoog is, overweegt de kantonrechter dat artikel 7A:1623h lid 3 een limitatieve opsomming van afwijzingsgronden bevat en de vordering derhalve van vanuit financieel oogpunt slechts kan worden afgewezen indien de zoon onvoldoende financiële waarborg biedt. Daarvan is in dit geval nu juist geen sprake.
10. De conclusie moet zijn dat de vordering behoort te worden toegewezen.
11. De proceskosten komen voor rekening van Elan omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
BESLISSING
De kantonrechter:
- bepaalt dat [eiser 3] met ingang van heden medehuurder is van de woning gelegen aan de [adres];
- veroordeelt Elan tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eisers] tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd,
exploot € 65,18
vastrecht € 82,00
salaris gemachtigde € 270,00
De explootkosten, € 20,50 aan vastrecht en het salaris gemachtigde moeten aan de griffier van de rechtbank Haarlem worden betaald door storting op rekeningnummer 19.23.25.833 t.n.v. Arrondissement 540 Haarlem onder vermelding van het zaaknummer, het restant moet rechtstreeks worden betaald aan de gemachtigde van [eisers];
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.R. Mellema en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.