ECLI:NL:RBGRO:2012:BY8231

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
133773/PR RK 12-195
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker, [A], een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.L. Vucsán, rechter in de bestuurssector van de Rechtbank Groningen. Het verzoek is ingediend op 3 mei 2012 in het kader van een geschil met zaaknummer AWB 11/1226 WET G, waarin verzoeker als partij betrokken is. Verzoeker stelt dat mr. Vucsán de schijn van partijdigheid heeft gewekt, omdat de zaak betrekking heeft op een verzoek om schadevergoeding voor handelen van mr. Vucsán zelf. De wrakingskamer, bestaande uit mr. R.B.M. Keurentjes (voorzitter), mr. E.J. Oostdijk en mr. E.M.J. Brink, heeft het verzoek op 24 mei 2012 behandeld, maar zowel verzoeker als mr. Vucsán zijn niet ter zitting verschenen. Verzoeker heeft later geprotesteerd tegen de gang van zaken, wat door de rechtbank is opgevat als een verzoek om een nadere zitting. Deze nadere zitting vond plaats op 5 juni 2012, waarbij verzoeker wel aanwezig was.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de relevante juridische normen uit artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in acht genomen. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor de conclusie dat mr. Vucsán jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Het enkele feit dat mr. Vucsán betrokken is bij de procedure met betrekking tot de schadevergoeding is onvoldoende om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak (zaaknummer AWB 11/1226 WET G) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 juni 2012.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GRONINGEN
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer: 133773 / PR RK 12-195
Datum beslissing: 13 juni 2012
Beslissing op het schriftelijke verzoek van [A], wonende aan de [adres], [woonplaats] (hierna: verzoeker) tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van mr. R.L. Vucsán.
1. Procesverloop
1.1. Bij brief van 3 mei 2012 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van mr. R.L. Vucsán, rechter in de bestuurssector van deze rechtbank, in het geschil met zaaknummer AWB 11/1226 WET G, waarbij verzoeker als partij is betrokken.
1.2. Mr. Vucsán heeft bij e-mail van 10 mei 2012 medegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.3. Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. E.J. Oostdijk en mr. E.M.J. Brink.
1.4. Op 24 mei 2012 is het wrakingverzoek ter zitting behandeld. Mr. Vucsán en verzoeker zijn niet ter zitting verschenen.
1.5. Bij brieven van 24 en 25 mei 2012 heeft verzoeker geprotesteerd tegen de gang van zaken om reden dat hij eerst in de middag van 24 mei 2005 het bericht dat de zitting op die dag zou plaatsvinden heeft ontvangen. De rechtbank heeft dit protest van verzoeker opgevat als een verzoek om op een nadere zitting gehoord te worden.
1.6. Op 5 juni 2012 heeft de nadere zitting van de behandeling van het wrakingverzoek plaatsgevonden. Daarbij is verzoeker verschenen. Mr. Vucsán is niet ter zitting verschenen.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn wrakingverzoek aangevoerd dat
mr. Vucsán door het geschil met zaaknummer AWB 11/1226 WET G te behandelen de schijn van partijdigheid heeft gewekt, nu deze zaak ziet op het verzoek om toekenning van schade¬vergoeding voor het schadetoebrengend handelen van mr. Vucsán zelf. Aldus is de vooringenomenheid en partijdigheid van mr. Vucsán gegeven.
3. Het standpunt van mr. Vucsán
3.1. Mr. Vucsán heeft niet in de wraking berust, nu hij hiervoor in het door verzoeker aangevoerde geen reden ziet.
4. Beoordeling
4.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 Awb en artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
4.2. In artikel 8:15 Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.4. De rechtbank stelt vast dat in de procedure met nummer AWB 08/880 WET G door mr. Vucsán op 5 juli 2011 uitspraak is gedaan, waarbij het onderzoek ter beoordeling van het verzoek van verzoeker om schadevergoeding als bedoeld in art. 8:73 Awb is heropend en de Staat der Nederland in de gelegenheid is gesteld zich binnen zes weken uit te laten over de vraag of een schadevergoeding aan verzoeker moet worden toegekend.
4.5. Vervolgens heeft in de procedure met nummer AWB 08/880 WET G de Staat der Nederlanden bij brief van 20 november 2011 wegens overschrijding van de redelijke termijn aan verzoeker een compensatie van € 1.000,00 aangeboden. Bij brief van 2 december 2011 heeft verzoeker dit schikkingsvoorstel ten bedrage van € 1.000,00 aanvaard. Bij brief van 12 december 2011 heeft verzoeker geschreven zijn beroep niet in te willen trekken en als com¬pensatie € 1.500,00 te willen ontvangen. De rechtbank heeft (kennelijk) de brief van ver¬zoeker van 12 december 2011 als beroepschrift aangemerkt, welk beroepschrift is geregis¬treerd onder nummer AWB 11/1226 WET G.
4.6. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de procedure met nummer AWB 11/1226 WET G moet worden gezien als een voortgezette behandeling van de procedure met nummer AWB 08/880 WET G, waarin mr. Vucsán de uitspraak van 5 juli 2011 heeft gewezen. Het enkele feit dat er sprake is van een (soort van) voortgezette behandeling maakt niet dat er sprake is van een feit en/of omstandig¬heid waar¬door de rechterlijke onpartij¬dig¬heid schade zou kunnen lijden.
4.7. Voor zover verzoeker heeft betoogd dat mr. Vucsán in de procedure met nummer AWB 11/1226 WET G zou moeten oordelen over een schadevergoeding die door zijn han¬delen is ontstaan, te weten dat hijzelf de termijnoverschrijding heeft veroorzaakt, is de rechtbank tegen de achtergrond van de hiervoor weerge¬geven feite¬lijke gang van zaken van oordeel dat verzoeker deze stelling onvoldoende heeft onder¬bouwd dan wel aannemelijk heeft gemaakt, zodat niet is gebleken van een feit en/of omstandig¬heid waar¬door de rechterlijke onpartij¬dig¬heid schade zou kunnen lijden.
4.8. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, wordt het verzoek tot wraking afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek af,
5.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer AWB 11/1226 WET G) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking,
5.3. beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mr. Vucsán en de Minister van Veiligheid en Justitie, afdeling Financiën, Bedrijfsvoering en Toezicht.
Aldus gegeven door mrs. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, E.J. Oostdijk en E.M.J. Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Beuker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2012.
chb