ECLI:NL:RBGRO:2012:BX6414

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
134449/FA RK 12-1259
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek partneralimentatie als voorlopige voorziening in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 17 juli 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening inzake partneralimentatie. De vrouw had verzocht om een bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud, met ingang van 1 juli 2012, van € 7.064,- per maand. Dit bedrag bestond uit een overeengekomen alimentatie van € 5.064,- per maand en de opbrengst van de verhuur van een vakantiewoning van € 2.000,- per maand. De man heeft echter gemotiveerd gesteld dat hij door gewijzigde omstandigheden niet langer aan de gemaakte afspraken kan voldoen. Hij heeft aangevoerd dat de vrouw sinds het feitelijk uiteengaan in oktober 2011 samenwoont met een nieuwe partner, waardoor zij geen aanspraak meer kan maken op partneralimentatie. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw haar feitelijke situatie zodanig heeft vormgegeven dat zij ook zonder bijdrage van de man in haar levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, ondanks dat zij nog gehuwd zijn, de intentie heeft om met haar huidige partner verder te gaan. De rechtbank concludeert dat er na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking geen grond bestaat voor een bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen. De beslissing is genomen in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure, waarbij de rechtbank geen noodzaak zag om een alimentatiebijdrage vast te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 134449/FA RK 12-1259
beschikking d.d. 17 juli 2012
in de zaak van A., hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Verheul,
en
B., hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.P.C. Breeuwer.
PROCESVERLOOP
De vrouw heeft op 12 juni 2012 verzocht om voor de duur van de door haar bij deze rechtbank aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure met het zaaknummer 134300/FA RK 12-1210 een voorlopige voorziening vast te stellen.
Ter griffie zijn op 15 juni 2012 faxberichten van mrs. Verheul en Breeuwer ontvangen.
Op 27 juni 2012 is ter griffie een brief met bijlagen d.d. 26 juni 2012 van mr. Verheul ontvangen.
De man, die inmiddels bij deze rechtbank eveneens een echtscheidingsprocedure met het zaaknummer 134836/FA RK 12-1409 aanhangig heeft gemaakt, heeft op 2 juli 2012 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 2 juli 2012.
Daarbij zijn partijen en hun advocaten verschenen en gehoord.
Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van pleitnotities.
RECHTSOVERWEGINGEN
vaststaande feiten
Partijen zijn op 3 november 1986 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
beoordeling
De vrouw heeft primair verzocht om te bepalen dat de man als bijdrage in haar kosten van levensonderhoud met ingang van 1 juli 2012, bij vooruitbetaling, aan haar dient te voldoen een bedrag van € 7.064,- per maand (overeengekomen alimentatie van € 5.064,- per maand en de opbrengst van de verhuur van een vakantiewoning van € 2.000,- per maand).
Subsidiair heeft de vrouw verzocht om te bepalen dat de man met een bedrag van € 5.064,- per maand dient bij te dragen in voormelde kosten, te vermeerderen met de helft van de nettohuuropbrengsten van bedoelde vakantiewoning.
De man heeft zich hiertegen verweerd. Hij heeft verzocht het verzoek af te wijzen en vast te stellen dat de vrouw wordt geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, dat er bij hem sprake is van een gebrek aan draagkracht en dat de inkomsten uit de verhuur van de vakantiewoning dienen te worden aangewend voor het aflossen van de door partijen gesloten hypothecaire geldleningen.
De vrouw heeft gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van
1 november 2011 aan haar als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud maandelijks een bedrag van € 3.000,- zal overmaken, dat deze bijdrage voor het jaar 2011 fiscaal niet zal worden verwerkt en dat de man haar premie van de ziektekostenverzekering voor de maanden november en december 2011 voor zijn rekening zal nemen. Partijen zijn verder overeengekomen dat de man vanaf 1 januari 2012 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud maandelijks een bedrag van € 5.064,- bruto zal voldoen.
De man heeft de overeenkomst niet bestreden.
Hij heeft echter gemotiveerd gesteld niet langer aan de gemaakte afspraken te kunnen voldoen omdat de omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan de gesloten overeenkomst inmiddels sterk zijn gewijzigd. Zijn inkomsten zijn als gevolg van de vrije tandartstarieven gedaald. Bovendien is gebleken dat partijen ten tijde van hun samenleving structureel meer geld hebben uitgegeven dan er binnenkwam, één en ander ten koste van het bedrijf van de man. Voorts heeft de man gesteld dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd met een nieuwe partner.
De rechtbank is van oordeel dat eerst moet worden beoordeeld of zich na het sluiten van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft voorgedaan.
Een schriftelijk beding van niet-wijziging zou in de weg staan van een wijziging op grond van voormeld artikel, maar het bestaan van een dergelijk beding is niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen door en/of namens de man is aangevoerd en ook met financiële stukken is onderbouwd voldoende is komen vast te staan dat zich na het sluiten van de overeenkomst met de vrouw zodanige wijzigingen van zijn (financiële) omstandigheden hebben voorgedaan dat een hernieuwde beoordeling van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud gerechtvaardigd is.
Partijen hebben hun standpunten uitgebreid toegelicht/doen toelichten.
De man heeft gesteld dat de vrouw al sinds het feitelijk uiteengaan van partijen in oktober 2011 samenleeft met haar huidige partner en dat hij alleen al daarom gelet op het bepaalde in artikel 1:160 BW niet langer is gehouden tot betaling van partneralimentatie.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Artikel 1:160 BW ziet op de situatie waarin “een gewezen echtgenoot” gaat samenleven met een ander als ware zij gehuwd. Hieruit volgt dat het van rechtswege eindigen van de onderhoudsplicht in die situatie zich alleen kan voordoen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Nu partijen op dit moment nog gehuwd zijn is artikel 1:160 BW derhalve (nog) niet van toepassing.
De vrouw heeft aangegeven dat zij op dit moment en reeds sedert het uiteengaan van partijen samenleeft als ware zij gehuwd met haar nieuwe partner, en dat het ook haar voornemen is om dit te blijven doen. Zij zal om deze reden, en onder verwijzing naar voornoemd artikel 1:160 BW, jegens de man geen aanspraak maken op een bijdrage in haar levensonderhoud na de echtscheiding.
Nu de vrouw de gestelde samenleving niet heeft bestreden en duidelijk is geworden dat zij de intentie heeft om ook in de toekomst met haar huidige partner verder te gaan, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een feitelijke situatie die zeer sterk vergelijkbaar is met de situatie die valt onder artikel 1:160 BW.
Verder is niet aannemelijk geworden dat de samenwoning van de vrouw en haar partner de kenmerken van wederzijdse verzorging en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding ontbeert. Tegen deze achtergrond staat het vast dat er na het moment van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking geen grond bestaat voor een bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
In het kader van de onderhavige procedure gaat het om het vaststellen van een ordemaatregel die ertoe strekt om de vrouw in staat te stellen tijdens het huwelijk, maar in afwachting van de effectuering van de echtscheiding op een aanvaardbare wijze in de kosten van haar dagelijkse levensonderhoud te kunnen voorzien.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van moet worden uitgegaan dat de vrouw haar feitelijke situatie reeds zodanig heeft vormgegeven dat zij ook zonder een bijdrage van de man in de kosten van haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Zij moet immers anticiperen op de situatie waarin zij op zeer korte termijn door inschrijving van de te geven echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, in het geheel geen aanspraak meer kan maken op een bijdrage, en heeft dit, blijkens haar eigen verklaring, feitelijk ook gedaan.
De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen noodzaak om thans in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure een alimentatiebijdrage vast te stellen en zal het daartoe strekkende verzoek van de vrouw afwijzen. Op hetgeen verder over en weer is gesteld/aangevoerd wordt daarom niet ingegaan.
BESLISSING
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. Klijn en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2012, in aanwezigheid van G.D. Kuilman, griffier.