RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geschil tussen
[Scholengemeenschap], gevestigd te Groningen, eiseres,
gemachtigde: mr. A. Boesjes,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
tegen het besluit op bezwaar van 9 augustus 2011 inzake de WW-uitkering van [belanghebbende].
Eiseres heeft op 15 september 2011 beroep ingesteld tegen het besluit van 9 augustus 2011.
Het beroep is tegelijk behandeld met de zaken AWB 11/982, 11/983, 11/985, 11/986 en 11/987. Op de zitting van 24 januari 2012 zijn de beroepen verwezen ter behandeling door een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd op de zitting van 13 april 2012 te verschijnen. Op 13 april 2012 is de gemachtigde van eiseres en verweerder verschenen. De belanghebbende is niet verschenen.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten en zaaksverloop
Uit het dossier dat verweerder over belanghebbende heeft bijgehouden blijkt het volgende.
Op 1 januari 1994 is belanghebbende als docente wiskunde in dienst getreden bij eiseres. Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Groningen van 28 april 2008 is de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en belanghebbende per 1 augustus 2008 ontbonden.
Bij besluit van 30 september 2008 heeft verweerder aan belanghebbende met ingang van 4 augustus 2008 een WW-uitkering toegekend tot en met 3 april 2011.
Belanghebbende heeft over de maanden oktober 2008 en november 2008 werkbriefjes ingeleverd. Belanghebbende heeft daarnaast bericht in eigen tijd op vrijdag een opleiding te volgen.
Bij brief van 28 juni 2010 heeft verweerder aan belanghebbende verzocht de sollicitaties van 1 april 2010 tot en met 31 mei 2010 aan verweerder toe te sturen. Bij brief van 12 juli 2010 heeft verweerder aan belanghebbende bericht dat zij in deze periode aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan.
Bij brief van 23 februari 2011 heeft de gemachtigde van eiseres aan verweerder onder meer het volgende bericht:
'Tot ons heeft zich gewend [eiseres], terzake van het volgende.
Er is door medewerker [belanghebbende] een uitkering aangevraagd en naar ik heb begrepen is deze uitkering door u toegekend. Voorts wordt de uitkering maandelijks uitbetaald. Cliënte is eigenrisicodrager voor de WW en de bovenwettelijke uitkering.
(...)
Namens cliënte onderzoeken wij in hoeverre er sprake is van een terechte en rechtmatige toekenning en uitbetaling van de uitkering aan medewerker [belanghebbende] door u. Ik verzoek u dan ook mij alle stukken uit het dossier te doen toekomen (...).'
Bij brief van 25 maart 2011 heeft verweerder bericht deze informatie over de ex-werknemers niet te verstrekken en eiseres verwezen naar de webapplicatie FIV.
Bij brief van 25 maart 2011 heeft de gemachtigde van eiseres:
- verzocht de WW-uitkering van belanghebbende met terugwerkende kracht te herzien dan wel in te trekken;
- verzocht het uitgekeerde bedrag ex 36 WW als onverschuldigd betaald terug te vorderen;
- verzocht de WW-uitkering stop te zetten; en is
- bezwaar gemaakt tegen de uitkering over de maand maart 2011.
Bij mail van 28 maart heeft O. Kooy, medewerker servicedesk bij verweerder, in antwoord op het verzoek van 25 maart 2011, het volgende aan eiseres bericht:
'Op basis van uw verzoek kan niet worden gesteld dat deze klanten niet aan hun verplichtingen hebben voldaan en kan dus ook geen sprake zijn van intrekkingen van WW. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven is de ex-werkgever zelf verantwoordelijk voor re-integratiebegeleiding en blijkbaar wordt daar nog steeds geen invulling aan gegeven maar de weg naar UWV gekozen? Van een goede begeleiding door de ex-werkgever is dus nog geen sprake waardoor niet wordt voldaan aan de verantwoordelijkheid die een O&O-werkgever [overheid & onderwijs] heeft.'
Op 29 maart 2011, door verweerder ontvangen op 7 april 2011, is door eiseres tegen voornoemd mailbericht bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 mei 2011 heeft verweerder aan eiseres bericht de stukken die van belang zijn zo spoedig mogelijk te zullen versturen. Vervolgens zijn er stukken verstrekt.
Bij brief van 6 juni 2011 zijn namens eiseres door haar gemachtigde de gronden van bezwaar ingediend. Daarin is gesteld dat uit de ontvangen documenten [de rechtbank begrijpt dat het de stukken betreft die op dat moment aanwezig waren in het dossier van belanghebbende] niet blijkt dat er door belanghebbende is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op WW en dit betekent dat de uitkeringsrechten met terugwerkende kracht dienen te worden herzien. Eiseres heeft daarbij verwezen naar de artikelen 22a, 24, 25 en 26 WW.
In het verslag van de daarop gehouden hoorzitting van 12 juli 2011 heeft de gemachtigde van eiseres in reactie op een vraag daarover geantwoord dat de vermoedens omtrent verwijtbaarheid voortkomen uit de duur van de uitkeringen. In een op 12 juli 2011 overgelegde pleitnota stelt eiseres dat de WW-uitkering dient te worden herzien. In de pleitnota is daarnaast het volgende naar voren gebracht:
'De conclusie dient dan ook te luiden dat UWV tekort is geschoten in de controlerende taak die haar op basis van de wet is toebedeeld. Doordat UWV daarmee in gebreke is gebleven, hebben de ex-medewerkers lange tijd uitkering genoten, waar zij geen recht op hadden. Immers, gebleken is dat de ex-medewerkers niet hebben voldaan aan hun verplichtingen uit de werkloosheidswet en overige aanverwante regelingen.'
Uit een op 19 juli 2011 door een medewerker van verweerder opgestelde telefoonnotitie blijkt dat belanghebbende een keer in de maand op vrijdag een opleiding volgt, zij een aanstelling had voor 32 uren per week en zij voor deze uren altijd beschikbaar is geweest.
Bij besluit van 9 augustus 2011 is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
'Uit de door u ingebrachte gegevens blijkt op generlei wijze dat [belanghebbende] niet aan haar verplichtingen voldoet. Bestudering van het dossier heeft niet uitgewezen dat [belanghebbende] niet of niet in voldoende mate sollicitatie-activiteiten heeft verricht. Met de beslissing van 12 juli 2010 delen wij [belanghebbende] mee dat uit onderzoek is gebleken dat zij in de periode 1 april 2010 tot en met 31 mei 2010 aan de sollicitatieplicht heeft voldaan. Er bestaat daarom geen aanleiding een maatregel op te leggen.
(...)
Tevens bent u van mening dat [belanghebbende] niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. Op het aanvraagformulier heeft [belanghebbende] gemeld dat ze voor 32 uur beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. Ook meldt ze op het aanvraagformulier dat ze vanaf 1 september 2008 een dagopleiding volgt. Uw standpunt dat [belanghebbende] de inlichtingenplicht heeft geschonden en niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt kunnen wij niet volgen. Ons is uit de door u aangeleverde gegevens ook niet gebleken dat [belanghebbende] in dit opzicht iets te verwijten valt.
(...)
Slechts het vermoeden van verwijtbaar handelen, die wordt gevoed door een 'gebrekkige communicatie' tussen het UWV en [eiseres] kan geen aanleiding zijn de uitkering te herzien dan wel geheel of gedeeltelijk in te trekken."
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 18 januari 2012 een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift is door verweerder gewezen op het in dit kader opgezette Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO), Platform 72a WW en de zogenaamde werkwijzer. Voorts is door verweerder onder 'handhaving & sanctionering' uiteengezet dat verweerder de wettelijke taak heeft om de sollicitatieplicht van uitkeringsgerechtigden, ook van werkloze overheidswerknemers, te controleren en om -indien sprake is van verwijtbaar gedrag- een sanctie toe te passen. Verweerder voert deze controle uit voor de overheidswerknemers en de werkgever heeft hierin geen rol. De handhavingstaak van verweerder in het kader van de reïntegratieplicht gaat niet buiten de werkgever om. Meldingen van mogelijk onvoldoende inspanningen om weer aan het werk te komen, komen via de overheidswerkgever bij verweerder binnen. In het verweerschrift wordt er op gewezen dat het de overheidwerkgever vrij staat ook melding te doen van een mogelijke overtreding van de sollicitatieplicht.
Op 24 januari 2012 zijn de beroepen ter zitting naar een meervoudige kamer verwezen.
Eiseres heeft op 29 maart 2012 een nadere reactie ingebracht.
3.2. Ten aanzien van het geschil
Aanleiding tot onderhavig geschil
Op de zitting van 13 april 2012 heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd geantwoord dat hij in 2010 met eiseres heeft gesproken over de door haar als eigenrisicodrager te vergoeden uitkeringen, ongeveer vijftien werknemers ter sprake zijn gekomen en er vervolgens zes werknemers zijn geselecteerd voor de onderhavige procedure. De selectie is niet gebaseerd op vermoedens van fraude, maar vindt zijn oorsprong in de wens om informatie te verkrijgen van verweerder en meer in het bijzonder de wijze waarop zij een en ander controleert.
De gemachtigde van eiseres heeft van het merendeel van de werknemers de digitale dossiers kunnen inzien bij Loyalis Maatwerk Administratie (LMA); het bedrijf dat de bovenwettelijke uitkering verzorgt. Bij LMA dient de werknemer maandelijks een 'verslag werk en inkomen' in te leveren, met daarop vermeld de sollicitatieactiviteiten. De controle door LMA wordt geïntensiveerd na beëindiging van de WW-uitkering, aldus de gemachtigde van eiseres.
De rechtbank heeft op de zitting van 13 april 2012 vastgesteld dat eiseres in één van de vijf tegelijkertijd behandelde zaken gegevens van LMA heeft overgelegd. In de onderhavige procedure heeft eiseres geen nadere stukken overgelegd van LMA die er op kunnen wijzen dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de sollicitatieplicht.
De door verweerder in maart 2011 verstrekte informatie, meer in het bijzonder het bericht van 28 maart 2011, is vervolgens aanleiding geweest bezwaar te maken.
De rechtbank begrijpt het verzoek van eiseres, gelet op de inhoud van het verzoek van 25 maart 2011, de gronden van bezwaar van 6 juni 2011 en hetgeen op de hoorzitting van 12 juli 2011 naar voren is gebracht, zo dat eiseres met deze procedure wil bereiken dat verweerder ingevolge artikel 36 WW met ingang van 4 augustus 2008 de uitkering van belanghebbende gaat intrekken en terugvorderen.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, WW kan de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen overigens onverschuldigd is betaald, door verweerder worden teruggevorderd.
Ingevolge artikel 22a, eerste lid, WW herziet verweerder een besluit tot toekenning van uitkering of trekt het dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend en indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
De rechtbank begrijpt het beroep van eiseres zo dat het zich in de eerste plaats richt op de weigering een besluit ex artikel 22a WW c.q. artikel 36 WW te nemen.
Uitgangspunt van artikel 22a WW is dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 909, nr. 3, p. 53).
Verweerder stelt in het verweerschrift dat de werkgever gelet op artikel 23, eerste lid, WW geen procesbelang kan hebben bij onderhavige beroepen.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, WW, vindt intrekking of verlaging van een uitkering die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep niet eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan.
Ingevolge het tweede lid geldt dit echter niet indien de uitkering door eigen schuld of toedoen van de werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Ingevolge artikel 108, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wet financiering sociale verzekeringen, komen ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid de op diens aanvraag aan de werkgever door het UWV te verlenen vergoeding van de schade, die de werkgever lijdt door toepassing van artikel 23, eerste lid, WW en de daaraan verbonden uitvoeringskosten.
Gelet op vorenstaande wettelijke bepalingen neemt de rechtbank procesbelang aan bij gegrondverklaring van onderhavig beroep.
In een op 29 maart 2012 nader ingediend stuk stelt eiseres zich op het standpunt dat het herzieningsverzoek op grond van artikel 4:6 Awb is ingediend.
De rechtbank wijst er op dat dit artikel niet zozeer is geschreven om een bevoegdheid voor herziening te creëren, maar veeleer ziet op de verplichting van een belanghebbende die buiten het geval van bezwaar of beroep wenst dat het bestuur terugkomt van de voor hem ongunstige beslissing, in zijn aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden dient te noemen.
De vraag die daarmee moet worden beantwoord is of onderhavige aanvraag onder de reikwijdte van artikel 4:6 Awb kan worden geschaard.
De rechtbank oordeelt van niet, gelet op het gegeven dat het eerdere besluit niet op aanvraag van eiseres is genomen (zie ook: de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2009, met zaak nr. 200808103/1/H1) en het eerdere besluit een andere rechtsgrondslag kent, namelijk artikel 15 WW.
Beoordeling van het geschil
Daarmee komt de rechtbank aan bij de vraag of verweerder in onderhavig geval heeft kunnen overgaan tot de weigering een besluit ex artikel 22a WW c.q. artikel 36 WW te nemen.
De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop.
Een werkgever die wil bereiken dat verweerder ingevolge artikel 36 WW de uitkering van de werknemer gaat terugvorderen dient daarvoor gerede twijfel omtrent het recht op die uitkering naar voren te brengen.
Dit sluit aan bij artikel 5.17, derde lid, van het Besluit SUWI, waarin is vermeld dat de overheidswerkgever verweerder op verzoek of uit eigen beweging kennis kan geven van het gegronde vermoeden dat een persoon van wie de inschakeling in de arbeid wordt bevorderd onvoldoende medewerking verleent aan deze werkzaamheden, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de WW door verweerder. Dit sluit ook aan bij de in de Werkwijzer 'artikel 72a WW' opgenomen opmerking dat het de overheidswerkgever vrij staat om melding te doen van een mogelijke overtreding door de werkloze ex-werknemer van de sollicitatieplicht (pagina 8).
Verweerder dient vervolgens op basis van de aangeleverde gegevens te onderzoeken of deze gegevens aanleiding geven over te gaan tot terugvordering ex artikel 36 WW, alvorens daarover een besluit te nemen.
Dit vloeit voort uit artikel 3:2 van de Awb, waarin is bepaald dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.
De rechtbank merkt daarbij op dat hoe concreter de bij het verzoek overgelegde gegevens zijn, hoe meer onderzoek van verweerder mag worden verwacht.
Eiseres heeft in onderhavige zaak geen nieuwe gegevens naar voren gebracht, maar zich beperkt tot opmerkingen over de gegevens die zich in het dossier van verweerder bevinden.
Verweerder heeft, eerder, in deze gegevens geen aanleiding gezien een maatregel op te leggen.
Uit deze gegevens blijkt dat verweerder een controle heeft uitgevoerd en de sollicitatieactiviteiten daarbij in orde zijn bevonden. Uit de gegevens blijkt niet dat sprake is van nalatigheid van verweerder en blijkt evenmin dat verweerder te kort is geschoten in zijn controleplicht.
In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, meer in het bijzonder over een dagopleiding van één dag in de maand en het niet bewaren van door belanghebbende ingeleverde werkbriefjes door verweerder, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanleiding behoeven te zien over te gaan tot een besluit ex 22a WW of 36 WW dan wel stopzetten van de uitkering. Voorts heeft verweerder terecht afgezien van het doen van nader onderzoek, nu er geen gegevens zijn overgelegd die nader onderzoek vergen.
De stelling van eiseres dat op haar verzoek een (diepgaand) onderzoek dient plaats te vinden, vindt geen steun in het recht. Verweerder heeft er voor kunnen kiezen met ingang van januari 2009 steekproefsgewijs controles te doen plaatsvinden. Eiseres, als overheidswerkgever, had de ontwikkelingen nauwgezet(ter) kunnen volgen door het verrichten van de aan haar opgedragen re-integratieactiviteiten, maar heeft hier, om wat voor reden dan ook, zo is gebleken op de zitting van 13 april 2012, van afgezien. In zoverre heeft zij niet onderkend dat de wetgever de reïntegratietaak verplicht heeft gesteld voor alle overheidswerkgevers.
De rechtbank kan eiseres tot slot volgen in haar stelling dat het in de rede ligt dat verweerder ook voor de werknemer gunstige besluiten aan de overheidswerkgever, als belanghebbende, verstrekt, maar ziet in het achterwege blijven van deze verstrekking evenmin voldoende aanleiding het beroep gegrond te verklaren.
Het beroep is dan ook ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzitter, mr. R.L. Vucsán en mr. A.T. Marseille, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.