RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknrs.: 117291/FA RK 10-751
123393/FA RK 10-3012
in de zaak met het nummer 117291/FA RK 10-751
van:
verzoekster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Weissink,
verweerder,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.F.M. Seip.
in de zaak met het nummer 123393/FA RK 10-3012
van:
de man,
advocaat mr. C.F.M. Seip,
de vrouw,
advocaat mr. M. Weissink.
De rechtbank heeft op 6 juli 2010 en op 5 oktober 2010 in de zaak met het nummer 117291/FA RK 10-751 (tussen-) beschikkingen gegeven.
Ter griffie is op 8 oktober 2010 een brief d.d. 7 oktober 2010 ontvangen van de aan makelaarskantoor Nieboer Makelaars B.V. verbonden makelaar M.W. Kamp.
Op 26 oktober 2010 is ter griffie een faxbericht van mr. Seip ontvangen en op 27 oktober 2010 een faxbericht van
mr. Weissink.
Ter griffie is op 8 november 2010 een faxbericht van mr. Seip ontvangen en op 11 november 2010 een faxbericht van mr. Weissink.
Op 6 december 2010 is ter griffie een faxbericht van mr. Seip ontvangen en op 9 december 2010 een faxbericht van mr. Weissink.
Op 21 december 2010 heeft de man een verzoekschrift ingediend (zaaknummer 123393/FA RK 10-3012), ertoe strekkende om bij beschikking - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van indiening met een bedrag van € 2.000,- per maand (telkens bij vooruitbetaling te voldoen), dient bij te dragen in zijn kosten van levensonderhoud.
Ter griffie is op 18 januari 2011 een faxbericht van mr. Seip ontvangen.
Op 8 februari 2011 heeft mr. Seip een akte uitlating huwelijkse voorwaarden, tevens wijziging zelfstandig verzoek met bijlagen genomen.
Ter griffie is op 17 februari 2011 een faxbericht van mr. Weissink ontvangen.
Op 24 februari 2011 heeft de vrouw in de zaak met het nummer 123393/FA RK 10-3012 een verweerschrift ingediend, daarbij heeft zij verzocht om de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
Op 1 maart 2011 is ter griffie een brief d.d. 25 februari 2011 van voornoemde makelaar M.W. Kamp ontvangen.
Ter griffie zijn op 10 maart 2011 de door de benoemde makelaar uitgebrachte taxatierapporten ter griffie ontvangen.
Op 17 maart 2011 is ter griffie een faxbericht met bijlage van makelaar M.W. Kamp ontvangen.
Op 11 april 2011 heeft mr. Seip een akte uitlating na deskundigenbericht met bijlagen genomen.
Ter griffie is op 11 april 2011 een faxbericht van mr. Weissink ontvangen.
Op 2 mei 2011 heeft mr. Weissink een antwoordakte, tevens wijziging nevenverzoek tot afwikkeling huwelijkse voorwaarden met bijlkagen, genomen.
Op 28 oktober 2011 is ter griffie en brief met bijlagen van dezelfde datum van mr. Seip ontvangen.
Ter griffie is op 31 oktober 2011 een brief met bijlagen d.d. 28 oktober 2011 van
mr. Weissink ontvangen.
Op 8 november 2011 is in beide zaken een comparitie van partijen gehouden.
Daarbij zijn de vrouw en de advocaten verschenen en gehoord.
Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
in de zaak met het nummer 117291/FA RK 10-751
ten aanzien van de afwikkeling/verrekening van de huwelijkse voorwaarden
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in voormelde
(tussen-) beschikkingen.
Bij de beschikking van 5 oktober 2010 is bevolen dat er een deskundigenbericht zal worden uitgebracht met betrekking tot de volgende vragen:
1. wat is de huidige waarde van de onroerende zaak (een woonhuis) gelegen aan A.;
2. wat is de huidige waarde van de onroerende zaak (een boerderijtje) gelegen aan B.;
3. wat is de huidige waarde van het landgoed met opstallen C.
Tot deskundige is benoemd een makelaar verbonden aan Nieboer Makelaars B.V., te Winschoten.
De rechtbank overweegt op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en van hetgeen ter comparitie naar voren is gebracht het volgende.
Partijen zijn het erover eens dat als peildatum moet worden gehanteerd de datum waarop zij feitelijk uit elkaar zijn gegaan, 26 maart 2010.
Huwelijkse voorwaarden
Anders dan door de advocaat van de man bepleit is de rechtbank van oordeel dat de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden als uitgangspunt moeten dienen bij de financiële afwikkeling van het huwelijk tussen partijen. De rechtbank ziet geen aanleiding daarvan op basis van redelijkheid of billijkheid af te wijken, noch in de door partijen gehanteerde levensstijl en rolverdeling, noch in de tussen hen gevoerde onderhandelingen.
Voor de afwikkeling/verrekening van de huwelijkse voorwaarden is de uitleg van artikel
7 van die voorwaarden cruciaal. In dat artikel 7 zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
Blijkt bij het einde van het huwelijk een vermogensvermeerdering te hebben plaatsgehad, dan zal die vermeerdering gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld.
Heeft een der echtgenoten een verlies geleden, dat groter is dan het aandeel van de winst van de andere echtgenoot, dan wordt aan eerstbedoelde echtgenoot slechts uitgekeerd het door de andere genoten winstaandeel.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn partijen in hun huwelijkse voorwaarden een vorm van wettelijk deelgenootschap overeengekomen. Om deze reden zoekt de rechtbank thans aansluiting bij de wettelijke bepalingen die tot 1 september 2002 van kracht waren en die daarop betrekking hebben en op basis waarvan de vermeerdering van het vermogen van beide echtelieden die tijdens het deelgenootschap heeft plaatsgevonden met elkaar moet worden gedeeld. Deze deling dient te geschieden doordat een van de echtgenoten uit zijn/haar vermogen zoveel aan de andere echtgenoot uitkeert dat het vermogen van hen beiden met een gelijk bedrag is vermeerderd.
De vermogensvermeerdering wordt vastgesteld door het stamvermogen van ieder van partijen te vergelijken met het eindvermogen.
Beide partijen hebben tijdens het huwelijk de beschikking gekregen over schenkingen en/of erfrechtelijke verkrijgingen. Uit de opgemaakte notariële akten ter zake van de meest omvangrijke erfenissen/verkrijgingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat deze zowel wat betreft de vrouw als de man zijn geclausuleerd en derhalve volledig buiten de vermogensverrekening dienen te blijven. Hetzelfde geldt dan voor die vermogensbestanddelen waarvoor deze geclausuleerde gelden zijn aangewend, of die daarvoor in de plaats zijn gekomen.
Van een aantal minder grote schenkingen/erfrechtelijke verkrijgingen kunnen partijen geen notariële akte meer produceren. De rechtbank gaat er vanuit, dat ook deze zijn geclausuleerd en dat, indien dit niet het geval is geweest, uit de samenstelling blijkt dat het de bedoeling is geweest dat ook deze schenkingen/erfrechtelijke verkrijgingen buiten het vermogen van partijen dienden te blijven.
Stamvermogen en eindvermogen van de vrouw
Als gevolg van het vorenoverwogene bestaan het stamvermogen en het eindvermogen van de vrouw enkel uit (een gedeelte van) de waarde van C.
Waardebepaling [C.]
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij [C.] heeft gekocht in twee gedeelten op 14 december 1972 en 21 december 1990, in totaal voor f 175.000,- ( € 79.4112,-). Naar het oordeel van de rechtbank is dit bedrag aan te merken als de waarde ten behoeve van het stamvermogen.
Register-makelaar onroerende zaken M.W. Kamp, verbonden aan Nieboer Makelaars B.V. te Winschoten heeft voormelde onroerende zaken op 22 februari 2011 opgenomen en gewaardeerd.
In de naar aanleiding daarvan op 18 maart 2011 opgemaakte taxatierapporten komt voornoemde makelaar tot een onderhandse verkoopwaarde van de onroerende zaak plaatselijk bekend A. van € 425.000,-, van de onroerende zaak plaatselijk bekend B. van € 100.000,- en van voornoemde onroerende zaken tezamen (het landgoed met opstallen [C.]) van € 550.000,-, in alle gevallen vrij van huur en gebruik.
De vrouw kan zich met deze waarden verenigen, maar de man niet.
Volgens hem moet worden uitgegaan van de uitkomst van de op 20 juli 2009 verrichte taxatie door makelaar ing. H.H. Smit te Zuidbroek verrichte taxatie. Daarbij is een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik vastgesteld van
€ 600.000,- voor wat betreft A., van € 125.000,- voor wat betreft B. en van € 725.000,- voor wat betreft [C.].
Omdat de meest recente taxatie ongeveer een jaar na voormelde peildatum is verricht in een tijd, waarin de huizenmarkt in Nederland al sterk was ingezakt, is het naar het oordeel van de rechtbank reëel om voor wat betreft de waarde van voormelde onroerende zaken op de peildatum uit te gaan van de gemiddelde waarde van beide voornoemde taxaties.
Dat betekent voor A. een onderhandse waarde van € 512.500,-, voor B. een waarde van € 112.500,- en voor het landgoed [C.] een waarde van € 637.500,-.
Voorgaande brengt met zich dat [C.] in waarde is toegenomen met een bedrag van € 637.500,- minus € 79.412,- = € 558.088,-.
Stamvermogen en eindvermogen van de man
De man beschikte niet over enig stamvermogen en heeft ook thans geen vermogen meer.
De rechtbank stelt vast dat er ook geen sprake is van een afname van vermogen nu de door hem ontvangen erfenis uit geclausuleerd vermogen bestond. Geconcludeerd kan derhalve worden dat er aan de zijde van de man geen toename van vermogen heeft plaatsgevonden, en ook geen afname.
Te verrekenen vermogen
Krachtens voormelde uitleg van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden en de wijze van vermogensverrekening dient de vrouw, nu haar vermogen is vermeerderd en dat van de man niet, aan de man over te maken de helft van het bedrag waarmee haar vermogen is toegenomen.
De vrouw heeft gesteld ten behoeve van de aankoop van [C.]
verschillende hypotheken te hebben afgesloten tot een totale hoogte van f 235.000,-, welke zij later heeft afgelost, naar zij stelt voor wat betreft f 213.700,- met geclausuleerd vermogen.
Op 29 december 2000 was [C.] geheel aflossingsvrij.
De vrouw heeft gesteld dat slechts dat percentage van de eindwaarde van [C.] voor verrekening in aanmerking komt dat niet is gefinancierd met geclausuleerd vermogen. Zij past daarbij de volgende formule toe: f 213.700.- : 235.000,- x eindwaarde = te verrekenen vermogen.
De rechtbank acht deze door de vrouw voorgestane berekeningswijze geen redelijke afwikkeling van de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden. De betreffende hypotheken zijn immers in de periode 1972 tot 2000 geleidelijk aan afgelost, in welke periode ook de waardevermeerdering van [C.] geleidelijk aan heeft plaatsgevonden. Een afbetaling met geclausuleerd vermogen staat derhalve steeds in een andere verhouding tot de op dat moment gerealiseerde waardevermeerdering.
Nu bovendien onweersproken vaststaat dat de man gedurende deze gehele periode de rente voor de betreffende hypotheken heeft betaald vanuit zijn salaris, en daarmee ook een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het (voort)bestaan van de betreffende hypotheken en het behoud van [C.] voor de vrouw, zal de rechtbank met de door de vrouw vanuit haar geclausuleerd vermogen gedane aflossingen slechts nominaal rekening houden. Dit leidt tot de volgende berekening:
De waardevermeerdering van [C.] bedraagt € 558.088,-. Hierop wordt in mindering gebracht hetgeen de vrouw heeft afgelost met geclausuleerd geld:
€ 96.655,-. Dan resteert € 461.433,- . Dit bedrag komt voor verrekening in aanmerking, zodat de vrouw aan de man dient te betalen de helft daarvan: € 230.716,-.
Hierop moet vervolgens in mindering worden gebracht het bedrag van € 25.000,- dat door de vrouw ingevolge de door deze rechtbank op 12 mei 2010 in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure tussen partijen gegeven beschikking aan de man is voldaan als voorschot op de vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, zodat resteert een door de vrouw aan de man te betalen bedrag van € 205.716,-.
Gelet op haar financiële situatie is het naar het oordeel van de rechtbank alleszins redelijk om te bepalen dat de vrouw dit bedrag eerst aan de man hoeft te betalen nadat de verkoop en levering van [C.] zal zijn geëffectueerd.
Hoewel zij daartoe voldoende gelegenheid hebben gehad zijn partijen er - ook niet met steun van hun advocaten - in geslaagd om in onderling overleg tot verdeling van hun inboedelzaken te geraken.
Gelet hierop zal de rechtbank, ook nu het gaat om een beperkte gemeenschap van goederen, een notaris benoemen om deze verdeling alsnog te bewerkstelligen alsmede een onzijdig persoon als bedoeld in artikel 3:181 BW, zoals hierna in het dictum is weergegeven.
in de zaak met het nummer 123393/FA RK 10-3012
De man heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij momenteel behoeftig is. Hij heeft een AOW-uitkering en ontvangt daarnaast pensioen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen tijdens de laatste periode van hun huwelijk ongeveer € 4.500,- maand bedroeg.
Daarmee correspondeert een huwelijksgerelateerde behoefte (60%) van de man van ongeveer € 2.700,- per maand. Omdat hij een netto maandinkomen heeft van ongeveer € 1.300,- kan de behoefte van de man worden gesteld op een bedrag van netto ongeveer € 1.400,- per maand.
Uit de door de vrouw overgelegde gegevens leidt de rechtbank echter af dat er bij de vrouw feitelijk geen mogelijkheden bestaan om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de man zolang zij [C.] (noodgedwongen in afwachting van de verkoop) bewoont en daar de kosten van onderhoud, de energiekosten, en de overige kosten voor haar rekening neemt.
Om deze reden zal de rechtbank de te betalen onderhoudsbijdrage op nihil stellen.
Omdat partijen voormalige echtelieden zijn worden de proceskosten in die zin gecompenseerd dat ieder van hen de eigen kosten dient te dragen.
in de zaak met het nummer 117291/FA RK 10-751:
bepaalt dat de vrouw - nadat het landgoed met opstallen [C.], A. en B. zal zijn verkocht en geleverd aan de man ter finale verrekening/afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen een bedrag van € 205.716,- dient te voldoen;
benoemt, tenzij partijen binnen acht dagen na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand anders overeenkomen, notaris mr. G.K. Kruize te Winschoten om de verdeling van de huwelijksgemeenschap te bewerkstelligen op de door de notaris te bepalen tijd en plaats;
benoemt mr. H.G.E. Klatter, advocaat te Veendam, tot onzijdig persoon om die partij, die niet mocht meewerken aan deze verdeling, daarbij te vertegenwoordigen en naar eigen beste inzicht daarbij de belangen van die partij te behartigen;
in de zaak met het nummer 123393/FA RK 10-3012:
bepaalt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud op nihil;
in beide voornoemde zaken:
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten dient te dragen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. Klijn en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van dinsdag 20 december 2011, in tegenwoordigheid van G.D. Kuilman, griffier.