ECLI:NL:RBGRO:2011:BS7769

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
124362 - FA RK 11-266
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkracht in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 19 juli 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de vrouw, die verzocht om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, [A.]. De vrouw heeft op 1 februari 2011 het verzoekschrift ingediend, waarin zij verzoekt dat de man met ingang van 1 juli 2010 een bedrag van € 368,61 per maand dient te betalen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en betwist dat hij in staat is om deze bijdrage te betalen, verwijzend naar zijn financiële situatie en de Tremanormen voor kinderalimentatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw studiefinanciering ontvangt en dat haar financiële middelen niet toereikend zijn om bij te dragen aan de kosten van het kind. De man heeft een inkomen van € 2.075,-- bruto per maand, maar na aftrekken van lasten en andere verplichtingen, zoals een bestuursrechtelijke premie en een schuld aan zijn voormalige werkgever, is zijn draagkracht berekend op € 628,-- per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat 70% van deze draagkracht beschikbaar is voor kinderalimentatie, wat neerkomt op € 440,-- per maand.

De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld aan de hand van de Tremanormen en rekening gehouden met de kosten van kinderopvang. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de man in staat is om de verzochte bijdrage van € 368,61 per maand te voldoen, en heeft deze bijdrage met terugwerkende kracht vastgesteld op 1 februari 2011. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct moet beginnen met betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 124362 / FA RK 11-266
beschikking d.d. 19 juli 2011
in de zaak van:
verzoekster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.W.C. Giebels,
en
verweerder,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.H.E. Janssen.
PROCESVERLOOP
De vrouw heeft op 1 februari 2011 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend waarin zij verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2010 een bedrag van € 368,61 per maand is verschuldigd als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van het minderjarige kind van partijen.
De man heeft op 12 april 2011 een verweerschrift ingediend.
Op 8 juni 2011 heeft de advocaat van de vrouw nadere financiële gegevens in het geding gebracht.
Op 9 juni 2011 heeft de advocaat van de man eveneens nadere financiële gegevens in het geding gebracht.
De rechtbank heeft op 21 juni 2011 de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen en gehoord.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
Uit de relatie tussen partijen is het minderjarige kind A. geboren.
Partijen hebben nooit samengewoond. [A.] is, nadat de man bij beschikking van deze
rechtbank vervangende toestemming heeft gekregen voor de erkenning, op 4 mei 2010 door de man erkend. De vrouw oefent het gezag over [A.] uit en [A.] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw. [A.] is bij beschikking van 14 juli 2010 door de kinderrechter onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 25 januari 2011 verlengd tot 27 juli 2011.
Ten aanzien van de vrouw
De vrouw studeert en ontvangt studiefinanciering. De studiefinanciering van de vrouw bestaat uit een basisbeurs van € 712,16 per maand vermeerderd met een aanvullende beurs van € 240,92 per maand en een rentedragende lening van € 287,54 per maand. Dit levert een totaalbedrag van € 1.240,62 per maand op.
De vrouw ontvangt huurtoeslag ten bedrage van € 158,-- per maand en zorgtoeslag ten bedrage van € 69,-- per maand. Verder ontvangt zij een kindgebonden budget van € 84,-- per maand en kinderbijslag van € 65,-- per maand.
De lasten van de vrouw bedragen:
- huur € 384,43 per maand,
- nominale premie ziektekosten € 87,75 per maand,
- collegegeld € 1.672,-- per maand.
Ten aanzien van de man
De man ontving tot 1 februari 2011 een WW-uitkering. Sinds 1 februari 2011 heeft hij een arbeidsovereenkomst voor een half jaar tot en met 31 juli 2011. Zijn inkomen bedraagt
€ 2.075,-- bruto per maand te vermeerderen met vakantietoeslag en lastengratificatie van 8,33%. De man ontvangt € 173,60 per maand aan belaste kilometervergoeding.
De lasten van de man bedragen:
- nominale premie ziektekosten € 95,-- per maand.
Geschilpunten
De geschilpunten tussen partijen betreffen:
* de ingangsdatum;
* de behoefte van [A.];
* de berekening van de draagkracht van de man wat betreft de onderdelen:
- het inkomen,
- de huur,
- de kosten omgangsregeling,
- de aflossing van schulden;
* de draagkracht van de vrouw.
De ingangsdatum
De vrouw wenst dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] ingaat op 1 juli 2010. De vrouw heeft de man bij brief van 29 juni 2010 verzocht financiële gegevens te verstrekken waarbij is aangegeven dat zij verwacht dat de man ook een bijdrage gaat leveren in de kosten van [A.]. Omdat de man vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met het feit dat hij een bijdrage zou moeten gaan betalen, acht zij het redelijk dat de man vanaf 1 juli 2010 een kinderbijdrage is verschuldigd.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen de verzochte ingangsdatum. Hij heeft de advocaat van de vrouw reeds in juli 2010 bericht dat hij geen draagkrachtruimte heeft. Gelet op de Tremanormen mocht hij verwachten dat hij geen bijdrage zou hoeven te leveren. Een eventueel door de rechtbank op te leggen bijdrage kan dus pas ingaan op de datum van de te geven beschikking.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uitgangspunt voor de ingangsdatum van een verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding is de datum waarop het verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak is dit op 1 februari 2011 geschied. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de vrouw en door de man gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. De rechtbank zal dan ook de ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] vaststellen op 1 februari 2011.
De behoefte van [A.]
De vrouw heeft de behoefte van [A.] op basis van een eigen kostenoverzicht, overgelegd ter griffie op 8 juni 2011, op € 828,68 per maand vastgesteld. Hierop brengt zij het ontvangen kindgebonden budget en de ontvangen kinderbijslag in mindering, zodat een behoefte resteert van € 638,-- per maand.
De vrouw is van mening dat de werkelijk uitgaven ten behoeve van [A.] hoger zijn dan de standaardbedragen voor de kosten van kinderen zoals die zijn opgenomen in de tabellen ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ behorende bij de Tremanormen. Een behoeftebepaling conform de Tremanormen zou, aldus de vrouw, in dit geval een uitkomst met zich brengen die geen recht doet aan de werkelijke situatie waarin de vrouw, doordat zij zich onverwacht geconfronteerd zag met een kind, vele kosten heeft moeten maken ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [A.]. Bij de behoeftebepaling van [A.] dient derhalve aansluiting te worden gezocht bij de werkelijke uitgaven, zoals die blijken uit het kostenoverzicht, en niet bij de Tremanormen, omdat deze in dit geval niet toereikend zijn.
De man heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en is van mening dat de behoeftebepaling van [A.] wel conform de Tremanormen dient te geschieden, omdat de door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden niet zodanig zijn dat deze een afwijking van de Tremanormen noodzakelijk maken.
De vrouw heeft gesteld dat de ongeplande komst van [A.] voor haar op financieel gebied verschillende consequenties heeft gehad. De vrouw heeft moeten verhuizen van een studentenkamer naar een eengezinswoning. Daarnaast heeft zij kosten gemaakt in verband met het inrichten van een babykamer en heeft zij andere investeringen en uitgaven gedaan ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [A.]. De rechtbank is van oordeel dat deze door de vrouw gemaakte kosten niet zo uitzonderlijk zijn dat deze niet begrepen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van kinderen zoals die in de tabellen ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ behorende bij de Tremanormen zijn opgenomen. De rechtbank zal dan ook, gelet op het voorgaande, de behoefte van [A.] vaststellen aan de hand van de Tremanormen:
[A.] heeft nooit in gezinsverband met zijn beide ouders geleefd. In dat geval wordt zijn behoefte in beginsel bepaald, aldus dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de man en de behoefte op basis van het inkomen van de vrouw.
Gebleken is echter dat de vrouw studiefinanciering ontvangt in de vorm van een basisbeurs, aanvullende beurs en een rentedragende lening. Aangezien de studiefinanciering bedoeld is als tegemoetkoming in de door de vrouw te maken kosten van studie en levensonderhoud kan deze, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden beschouwd als een voorziening om, al dan niet deels, te voorzien in de behoefte van [A.]. Nu de door de vrouw ontvangen studiefinanciering enkel is bedoeld om te voorzien in haar eigen behoefte, zal de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van [A.] de financiële middelen van de vrouw buiten beschouwing laten en zijn behoefte berekenen enkel op basis van het inkomen van de man.
Bij het bepalen van het inkomen van de man zal de rechtbank uitgaan van het inkomen zoals hij dat per 1 februari 2011 verwerft nu dit inkomen hoger is dan ten tijde van het verbreken van de relatie van partijen. De rechtbank overweegt daartoe dat indien de relatie van partijen zou hebben voortgeduurd die verhoging ook een positieve invloed zou hebben uitgeoefend op het bedrag dat ten behoeve van [A.] zou zijn uitgegeven.
De man heeft volgens de overgelegde salarisstroken van maart en april 2011 een salaris van € 2.075,-- bruto per maand vermeerderd met € 173,60 per maand, zijnde kilometervergoeding (belast), is € 2.248,60 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en lastengratificatie van 8,33%. De rechtbank zal, in tegenstelling tot hetgeen de vrouw voorstaat, geen rekening houden met de netto-vergoedingen (reiskosten-, kilometer-, en onkostenvergoeding) die de man blijkens zijn salarisstrook ontvangt, nu het de rechtbank gezien de functie van de man niet onredelijk voorkomt dat tegenover deze vergoedingen werkelijke kosten staan en deze bedragen de rechtbank niet als bovenmatig voorkomen.
Het vorenstaande brengt mee dat het inkomen van de man € 1.853,-- netto per maand bedraagt.
Omdat de vrouw een alleenstaande ouder is met hoge kosten van kinderopvang, zal de rechtbank bij de behoeftebepaling van [A.] rekening houden met deze kosten. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij instemt dat met een bedrag van € 168,-- per maand, zijnde het netto bedrag aan kosten kinderopvang, rekening wordt gehouden. Conform de Tremanormen zal de rechtbank deze € 168,-- eerst aftrekken van het netto inkomen van de man (€ 1.853,-- minus € 168,-- = € 1.685,--) en de behoefte van [A.] op basis van de tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen 2011’ berekenen aan de hand van dit lagere bedrag. Uitgaande van vier kinderbijslagpunten leidt dit tot een behoefte van € 228,-- per maand. Deze behoefte zal de rechtbank verhogen met voornoemd bedrag van € 168,-- per maand aan kosten kinderopvang, zodat de behoefte van [A.] € 396,-- per maand bedraagt.
De berekening van de draagkracht van de man wat betreft de onderdelen
1. Inkomen
Gelet op voornoemde ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.], zal de rechtbank het inkomen zoals de man dat sinds 1 februari 2011 verwerft in de berekening betrekken. Dit betekent dat met een inkomen van
€ 2.075,-- bruto per maand vermeerderd met € 173,60 per maand, zijnde kilometervergoeding (belast), is € 2.248,60 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en lastengratificatie van 8,33% rekening wordt gehouden.
2. Huur
De rechtbank zal het door de man opgevoerde bedrag van € 350,-- per maand inzake huur naar beneden bijstellen door de door hem daarin begrepen servicekosten buiten beschouwing te laten, nu conform de Tremanormen slechts rekening wordt gehouden met de kale huurprijs. Dit betekent dat een bedrag van € 305,-- per maand wordt meegenomen in de berekening.
3. Kosten omgangsregeling
De man heeft in zijn draagkrachtberekening rekening gehouden met € 82,-- per maand, zijnde reis- en verblijfkosten die de man moet maken in het kader van de omgangsregeling. De vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt en aangegeven dat de man geen reis- en verblijfkosten maakt. Aangezien de man [A.] twee keer per maand een dag bij zich heeft, zal de rechtbank rekening houden met de aan de omgangsregeling verbonden verblijfskosten van € 5,-- per dag, dit is € 10,-- per maand.
Bij de vaststelling van kinderalimentatie wordt in beginsel geen rekening gehouden met reiskosten omgangsregeling. Nu de man geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan het redelijk is om tevens rekening te houden met een bedrag aan reiskosten, laat de rechtbank deze kosten buiten beschouwing.
4. Aflossing van schulden
De man heeft gesteld dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met de aflossing van een schuld die hij bij zijn vorige werkgever Universiteit Nyenrode heeft. De man is van mening dat in verband met de voldoening van rente en aflossing op deze schuld een bedrag van € 500,-- per maand in aanmerking genomen moet worden. Verder is hij van mening dat gedurende zeven maanden met de betaling van een bestuursrechtelijke premie van € 148,95 per maand rekening moet worden gehouden. De man heeft onder verwijzing naar een daarop betrekking hebbend stuk gesteld dat hij deze premie voldoet, omdat hij negen maanden zijn ziektekostenpremie niet heeft betaald.
De vrouw heeft tegen het opvoeren van beide bedragen in de draagkrachtberekening van de man gemotiveerd bezwaar gemaakt. Zij is van mening dat de man op de schuld bij zijn voormalige werkgever niet aflost en dat er geen noodzaak was voor het aangaan van de schuld. Wat betreft de bestuursrechtelijke premie stelt de vrouw dat deze enkel voor rekening van de man dient te komen en ondergeschikt is aan zijn plicht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.].
Uit een afschrift van het Centraal Justitieel Incassobureau van 30 april 2011 blijkt dat de man maandelijks een bestuursrechtelijke premie van € 148,95 betaalt, totdat hij door zijn zorgverzekeraar als wanbetaler wordt afgemeld. De totaal te betalen premie bedraagt
€ 1.279,40. De man heeft ter zitting onbetwist gesteld dat hij de aflossing voldoet en dat deze aflossing nog zeven maanden duurt. De rechtbank zal gelet hierop daarom tot 1 februari 2012 rekening houden met de aflossing van deze premie.
Uit een e-mailbericht van Graydon Nederland BV van 13 mei 2011 aan de man blijkt dat de man € 8.493,69 dient te betalen aan zijn voormalige werkgever. De man heeft ter zitting aangevoerd dat hij gedurende de periode dat hij een WW-uitkering ontving niet in staat was op deze schuld af te lossen en thans in afwachting is van de hoogte van de te betalen alimentatie, alvorens hij op deze schuld gaat aflossen.
De rechtbank is van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met aflossing op deze schuld, zij het dat een gelijktijdige aflossing door de man op beide schulden niet kan prevaleren boven de verplichting tot het betalen van alimentatie. Het een en ander brengt mee dat de rechtbank € 150,-- per maand zal opnemen in de draagkrachtberekening, zijnde het bedrag dat tot 1 februari 2012 wordt aangemerkt als voldoening van de bestuursrechtelijke premie en vanaf die datum als voldoening van de schuld bij zijn voormalige werkgever.
Gelet op de aangehechte draagkrachtberekening bedraagt de draagkrachtruimte van de man
€ 628,-- per maand. Hiervan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dat is derhalve
€ 440,-- per maand.
De draagkracht van de vrouw
Zoals hiervoor is overwogen ontvangt de vrouw studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs van € 712,16 per maand vermeerderd met een aanvullende beurs ten bedrage van € 240,92 per maand, dit is derhalve € 953,08 per maand. Hieruit blijkt dat de vrouw geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.]. De door de vrouw ontvangen rentedragende lening van € 287,54 per maand maakt dit niet anders, omdat deze lening vanwege de terugbetalingsverplichting niet als inkomen moet worden beschouwd.
De te betalen bijdrage
Nu de man, gelet op zijn draagkracht, in staat is om de verzochte bijdrage van € 368,61 per maand te voldoen, zal de rechtbank de kinderalimentatie op dit bedrag vaststellen.
BESLISSING
bepaalt dat de man met ingang van 1 februari 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] aan de vrouw een bedrag van € 368,61 per maand moet betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. Klijn en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.