ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ9125

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/175 VEROR
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onttrekkingsvergunning voor kamerverhuur in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 9 juni 2011 uitspraak gedaan over de onttrekkingsvergunning voor kamerverhuur van het pand Zonnelaan 377 te Groningen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, dat op 17 januari 2011 het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond heeft verklaard. Dit eerdere besluit betrof de verlening van een vergunning voor woningonttrekking aan de vergunninghouder. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 2 juni 2010, waarin het kamerverhuurbeleid van de gemeente Groningen werd bekrachtigd. De rechtbank oordeelt dat het beleid, dat een norm van 15% aan kamerverhuurpanden per straat hanteert, niet in strijd is met de Huisvestingswet (Hvw). De rechtbank stelt vast dat de Zonnelaan niet in meerdere delen is opgeknipt, maar dat dit niet automatisch leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu. Eiseres betoogt dat het beleid onredelijk is, gezien de lange straat en het aantal woonadressen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 11/175 VEROR
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres], [woonplaats]
gemachtigde: mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder,
gemachtigde: mr. T.C.A. Hofman-Aupers, werkzaam bij de gemeente.
1. Onderwerp van geschil
Namens eiseres is op 24 februari 2011 beroep ingesteld tegen het besluit van 17 januari 2011. In dit bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 september 2010 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit van gehandhaafd, inhoudende het verlenen van een vergunning voor woningonttrekking voor het pand Zonnelaan 377 te Groningen aan [belanghebbende] (hierna: de vergunninghouder).
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 7 juni 2011.
Eiseres werd aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [de man] en [de man]
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde.
Namens vergunninghouder is [de man] verschenen.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten en procesverloop
Op 26 mei 2007 heeft verweerder de maatregel ingesteld dat in straten met meer dan 25% aan kamerverhuurvergunningen geen nieuwe vergunningen meer worden afgegeven. Na afloop van deze maatregel, op 25 mei 2008, heeft verweerder aan de hand van de ‘Evaluatie tijdelijke maatregel Kamerverhuurbeleid’ nieuw kamerverhuurbeleid geformuleerd en aan de gemeenteraad voorgelegd.
De raad heeft in zijn vergadering van 18 juni 2008 ingestemd met het volgende beleid:
‘1. Aanvragen in straten tot 15% aan kamerverhuurpanden worden vergund;
(…..);
3. Aanvragen in straten met tenminste 15% aan kamerverhuurpanden worden afgewezen.’
Vergunninghouder heeft op 16 september 2010, ontvangen op 22 september 2010, een aanvraag om woningonttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur voor het pand Zonnelaan 377 te Groningen bij verweerder ingediend.
Bij primair besluit van 23 september 2010 heeft verweerder een woningonttrekkingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het kamergewijs verhuren van het pand aan de Zonnelaan 377 te Groningen.
Namens eiseres is bij brief van 6 oktober 2010 een bezwaarschrift tegen dit besluit bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 28 oktober 2010 bij verweerder ingediend.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten bij de algemene bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie), van welke gelegenheid namens haar gebruik is gemaakt tijdens de hoorzitting van 9 december 2010. Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
De commissie heeft verweerder bij brief van 23 december 2010 geadviseerd het bezwaarschrift van eiseres ongegrond te verklaren en het primaire besluit te handhaven.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de commissie, het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3.2 Toepasselijke regelgeving
Ingevolge artikel 30 van de Huisvestingswet (Hvw) is het verboden een woonruimte als de onderhavige zonder vergunning van verweerder om te zetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte.
Ingevolge artikel 31 van de Hvw dient een vergunning te worden verleend, tenzij het belang van het behoud of van de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend. Om dit nader te regelen is door de raad van de gemeente Groningen een Huisvestingsverordening (Hvv) vastgesteld.
Ingevolge artikel 24, onder c, van de Hvv is het verboden om zonder een onttrekkingsvergunning van het college een woonruimte als de onderhavige van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Artikel 27, eerste lid, van de Hvv bepaalt dat het college de onttrekkingsvergunning verleent, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden of voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Hvv wordt een vergunning geweigerd indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de onttrekkingsvergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.
Verweerder heeft in april 2008 een ‘Evaluatie tijdelijke maatregel Kamerverhuurbeleid’ opgesteld. In deze evaluatie staat vermeld dat ‘bewoners hebben aangegeven dat de 25%-norm (…) niet toereikend is en dat hiervoor een oplossing moet worden gevonden (p. 14).’
Vervolgens heeft verweerder voorgesteld een norm van 15% per straat te gaan hanteren.
Op 3 juni 2008 is door verweerder het volgende kamerverhuurbeleid vastgesteld:
‘1. Aanvragen in straten tot 15% aan kamerverhuurpanden worden vergund; (…)
3. Aanvragen in straten met tenminste 15% aan kamerverhuurpanden worden afgewezen.’
In de Groninger Gezinsbode van 11 juni 2008 is de volgende tekst gepubliceerd:
‘Het college van burgemeester en wethouders van Groningen maakt bekend dat het college in zijn vergadering van 22 april 2008, besluitnummer 4q, besloten heeft geen onttrekkingsvergunningen meer te verlenen indien het percentage van de vergunningen per straat boven de 15% van het aantal woningen uitkomt. (…) Deze besluiten zijn bekendgemaakt door plaatsing in het Gemeenteblad met het nummer 2008-47 (…) Deze collegebesluiten liggen vanaf vandaag voor iedereen ter inzage (…).’
De raad heeft in de raadsvergadering van 18 juni 2008 ingestemd met het volgende kamerverhuurbeleid: ‘1. Aanvragen in straten tot 15% aan kamerverhuurpanden worden vergund; (…) 3. Aanvragen in straten met tenminste 15% aan kamerverhuurpanden worden afgewezen.’
3.3 Overwegingen
Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor een door verweerder na bezwaar gehandhaafd besluit, inhoudende dat aan vergunninghouder een woningonttrekkingsvergunning is verleend voor het kamergewijs verhuren van het pand Zonnelaan 377 te Groningen.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Hvv wordt een vergunning geweigerd indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de onttrekkingsvergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.
Bij de invulling van het criterium ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu hanteert verweerder beleidsregels. In zijn vergadering van 3 juni 2008 heeft verweerder besloten geen onttrekkingsvergunningen meer te verlenen indien het percentage van de vergunningen per straat boven de 15% van het aantal woningen uitkomt. De 15% regeling is specifiek vastgesteld met het oog op een evenwichtige verdeling van zelfstandige en onzelfstandige woonruimte en de leefbaarheid van de straat. Verweerder heeft de beleidsregels op 11 juni 2008 gepubliceerd in de Groninger Gezinsbode. Daarbij is vermeld dat een drietal straten, te weten Hoendiep, Paterswoldseweg en Peizerweg, voor wat betreft de toepassing van de 15% norm in twee delen worden geknipt.
Onder verwijzing naar een uitspraak van 18 november 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), gepubliceerd onder LJN: BK3603, is de rechtbank van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verlenen van de onderhavige onttrekkingsvergunning in overeenstemming is met het voornoemde beleid, aangezien er na het verlenen van deze onttrekkingsvergunning sprake is van een percentage onttrokken woningen van 2,53%. Hierbij heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van 2 juni 2010 van de ABRS, kenbaar uit LJN: BM6477, waarin onder meer wordt overwogen dat het kamerverhuurbeleid – uitgaande van een maximum van 25% onttrokken woningen per straat – niet in strijd is met artikel 27, tweede lid, van de Hvv.
Eiseres betoogt in dit verband dat er sprake is van ongedifferentieerd beleid. Zo is in het onderhavige geval van belang dat de Zonnelaan een zeer lange straat is van ongeveer 1,5 km en dat hieraan 207 woonadressen zijn gelegen, waarvan 110 coöperatiewoningen en 97 appartementen. Om die reden is eiseres van mening dat de Zonnelaan niet in zijn geheel onder het 15%-beleid zou moeten vallen, maar zou moeten worden opgeknipt. Het huidige beleid kan immers tot zeer onwenselijke gevolgen leiden. Dit laat zich illustreren aan de hand van de situatie van eiseres die met haar 25 appartementen – in theorie – volledig opgesoupeerd zou kunnen worden vanwege de 15%-regel. Om die reden vindt eiseres het onderhavige beleid dan ook zeer onredelijk, welk gebrek vervolgens dan ook kleeft aan het bestreden besluit.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 juni 2010 van de ABRS is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder vastgestelde kamerverhuurbeleid niet in strijd komt met artikel 27, tweede lid, van de Hvv. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het gegeven dat de Zonnelaan niet is opgeknipt in twee of meerdere delen, niet met zich brengt dat een mogelijke concentratie in een deel van de straat ertoe leidt dat er sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu, aangezien uit een dergelijke concentratie niet zonder meer `voortvloeit dat er daadwerkelijk overlast zal worden ondervonden vanuit de onttrokken panden. Voorts staat vast dat de in het kamerverhuurbeleid opgenomen norm van 15% onverlet laat dat verweerder de overlast die wordt ondervonden in de directe omgeving van het pand waarvoor een onttrekkingsvergunning wordt aangevraagd in de beoordeling kan betrekken (vgl. ABRS, LJN: BM6477). In zoverre kan de grond van eiseres dan ook niet slagen.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Hvv en het daarop gebaseerde kamerverhuurbeleid bij een geconstateerde of een dreigende ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu de onttrekkingsvergunning weliswaar geweigerd kan worden, maar dat daarvan in het onderhavige geval niet is gebleken. Dat er studenten zullen worden gehuisvest in het pand aan de Zonnelaan 377, maakt niet dat er op voorhand vanuit gegaan dient te worden dat er sprake is van een dreigende ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu. Indien er daadwerkelijk sprake is van concrete en structurele overlast, kan dit op termijn leiden tot het intrekken van de verleende onttrekkingsvergunning. Voorts wijst de rechtbank er op dat het veroorzaken van overlast nergens is toegestaan, maar dat overlast niet per definitie verbonden is aan onzelfstandige woonruimte. Niet gebleken is dat verweerder bij de beoordeling of in het onderhavige geval voldaan wordt aan de 15%-norm uitgegaan is van onjuiste uitgangspunten. In dit verband wijst de rechtbank er op dat de panden die niet voldoen aan de begripsbepaling van een kamerverhuurpand niet meegerekend hoeven te worden in de aantallen kamerverhuurpanden per straat. Hierbij is van belang dat een onttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur nodig is als woonruimten geschikt worden gemaakt voor vier of meer verblijfsruimten, waarin aan drie of meer personen onzelfstandige woonruimte wordt verschaft. Het kan dus zijn dat er meer panden worden bewoond door studenten.
Evenmin is in het onderhavige geval gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn om van het vastgestelde kamerverhuurbeleid af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het gegeven dat in het appartementencomplex relatief veel ouderen wonen niet aan te merken als een zodanig bijzondere omstandigheid dat verweerder gehouden zou zijn om van het vastgestelde beleid af te wijken.
Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uit te spreken.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.L. Vucsán, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats, griffier.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2011.
De griffier De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag
Afschrift verzonden op:
typ: hvk