RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 114099/FA RK 09-2661
beschikking d.d. 12 oktober 2010
verzoekster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.H.A. de Jong,
verweerder,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J-W.F. van Horssen.
De rechtbank heeft op 6 juli 2010 een (tussen-) beschikking gegeven.
Ter griffie is op 23 juli 2010 een akte van mr. De Jong ontvangen.
Op 7 september 2010 is ter griffie een brief d.d. 6 september 2010 van mr. Van Horssen ontvangen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen-) beschikking van 6 juli 2010.
Bij die beschikking is de beslissing op het verzoek tot echtscheiding alsmede op alle verzochte nevenvoorzieningen, aangehouden in afwachting van nader overleg tussen partijen over de invulling van het ouderschapsplan.
De zaak is naar de rol verwezen om de vrouw (als verzoekende partij) in de gelegenheid te stellen alsnog een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan te overleggen, dan wel haar beroep op de in artikel 815, zesde lid, Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde uitzonderingssituatie nader te onderbouwen.
Door de vrouw is primair gesteld dat naar haar mening het ontbreken van het ouderschapsplan niet mag leiden tot niet-ontvankelijkheid van haar echtscheidingsverzoek omdat er sprake is van een eenzijdig verzoek tot echtscheiding van haar kant. Zij verwijst naar een artikel in FJR 2010, 2 (Wortman), alsmede naar de wetsgeschiedenis van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige echtscheiding: de conclusie die senator Franken heeft getrokken tijdens de plenaire behandeling in de Eerste Kamer, namelijk dat “een eenzijdig verzoek tot echtscheiding dat geen ouderschapsplan omvat nimmer om die reden niet-ontvankelijk zal zijn”.
De rechtbank stelt vast dat blijkens de wettekst artikel 815 Rv van toepassing is op alle verzoeken tot echtscheiding, zowel de eenzijdige als ook de gezamenlijke verzoeken. Dit geldt dus ook voor de leden die zien op het ouderschapsplan (de leden 2, 3, 4, en 6). De tekst van de wet laat naar het oordeel van de rechtbank geen enkele ruimte voor differentiatie tussen eenzijdige en gezamenlijke verzoeken.
Een dergelijke differentiatie zou naar het oordeel van de rechtbank ook niet passen bij datgene wat de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis heeft beoogd te bereiken met de invoering van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige echtscheiding, zoals die per 1 maart 2009 in werking is getreden. Ouders zouden niet alleen tijdens hun huwelijk, maar ook tijdens de scheidingsprocedure en daarna, als zij gescheiden leven, zoveel mogelijk onveranderd gezamenlijk de verantwoording moeten blijven nemen voor de opvoeding en verzorging van hun minderjarige kinderen.
De verplichting tot het overleggen van een ouderschapsplan, gesanctioneerd met een eventuele niet-ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek, moet volgens de wetgever een - dwingende - stimulans zijn voor ouders om ook daadwerkelijk zoveel mogelijk invulling te geven aan deze voortgezette gezamenlijke ouderlijke verantwoordelijkheid. Ouders worden er toe aangezet zich voorafgaand aan de echtscheiding te bezinnen op hun toekomst als ouders na deze echtscheiding. Vanuit dit perspectief acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat deze verplichting niet zou gelden bij eenzijdige verzoeken tot echtscheiding. Immers, die ouders die voordat de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige echtscheiding in werking trad al uit eigener beweging kwamen tot een gezamenlijk plan voor hun kinderen, en dan een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding indienden, hebben deze stimulans niet nodig. De problematiek die de wetgever heeft willen aanpakken doet zich nu net voor als er tussen de ouders mogelijk sprake is van strijd over één of meer aspecten van de echtscheiding, hetgeen zich uit in een eenzijdig echtscheidingsverzoek.
De rechtbank kan dan ook de vrouw niet in haar stelling volgen.
De vrouw heeft voorts, onder verwijzing naar een viertal beschikkingen van de rechtbank
’s-Gravenhage (LJN BL2091, BL1092, BL1926 en BL 2081) aangevoerd dat de ouders geen concrete afspraken behoeven te maken als het gaat om kinderen van 14 jaar en ouder.
Uit de betreffende beschikkingen valt af te leiden dat de rechtbank ’s-Gravenhage, toetsend aan het belang van kind, van oordeel is dat jongere kinderen, beneden de 14 jaar, ter voorkoming van loyaliteitsconflicten, gebaat zijn bij concrete afspraken tussen hun ouders in het ouderschapsplan.
Dit laat echter naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat de ouders bij wet verplicht zijn ter zake van hun echtscheiding gemaakte afspraken over hun minderjarige kinderen (of die nu concreet zijn of minder concreet, en onafhankelijk van de leeftijd van de kinderen) neer te leggen in een ouderschapsplan.
De rechtbank kan niet anders dan vaststellen dat de man en de vrouw aan deze verplichting niet hebben voldaan.
De vrouw heeft tot slot gesteld dat de man zodanige psychische problemen en ook alcoholproblemen heeft en dat onderlinge communicatie tussen partijen als gevolg daarvan niet mogelijk is. Zij kunnen derhalve om die reden geen ouderschapsplan opmaken en overleggen.
De man heeft in zijn brief van 7 september 2010 naar voren gebracht dat hij inderdaad lijdt aan psychische problemen en een alcoholprobleem heeft. Dat er geen communicatie mogelijk is ligt echter niet daaraan, maar aan de vrouw. De man vindt een ouderschapsplan niet van belang; hij ziet het kind en dat gaat goed. Hij verzoekt de vrouw ontvankelijk te verklaren in haar echtscheidingsverzoek.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen, gezien de blijkbaar ernstige problematiek van de man, gecombineerd met het ontbreken van communicatie tussen partijen al dan niet als gevolg daarvan, voldoende aannemelijk gemaakt dat het op dit moment niet tot hun mogelijkheden behoort gezamenlijk te komen tot het maken van afspraken over het kind en die neer te leggen in een ouderschapsplan.
De rechtbank acht de uitzonderingssituatie, zoals omschreven in artikel 815, zesde lid, Rv van toepassing. Het verzoek van de vrouw kan dan ook ontvankelijk worden geacht, ondanks het ontbreken van een door partijen samen opgesteld en getekend ouderschapsplan.
de echtscheiding en het hoofdverblijf van het kind
Het huwelijk van partijen is duurzaam ontwricht.
Zowel het verzoek tot echtscheiding als het verzoek om te bepalen dat het kind hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben, is naar het oordeel van de rechtbank als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
de verrekening / afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Ten overstaan van notaris mr. W.J. Ludwig te Grootegast zijn tussen partijen bij akte van
21 september 1989 huwelijkse voorwaarden opgemaakt.
Volgens artikel 1 van die voorwaarden zijn partijen gehuwd, met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
Partijen verschillen van mening over de vraag of verrekening zou moeten plaatsvinden en zo ja, de wijze waarop dit zou moeten gebeuren en waarop voorts de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zou moeten plaatsvinden.
De vrouw heeft verzocht te bepalen, dat zij met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking wordt gegeven - bij vooruitbetaling - met een bedrag van
€ 149,43 per maand dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de man.
De man heeft verzocht om de vrouw te veroordelen tot betaling van een partneralimentatie van bruto € 1.500,- per maand, vanaf de datum waarop de echtscheiding wordt ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Gelet op het vorenoverwogene en op de inhoud van de tot nu toe over en weer overgelegde stukken zal de rechtbank de beslissing over de verrekening/afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de partneralimentatie aanhouden en een comparitie bevelen.
Indien partijen in onderling overleg tot een regeling komen, worden zij verzocht de rechtbank hiervan tijdig schriftelijk op de hoogte te stellen.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen;
bepaalt dat het hoofdverblijf van het minderjarige kind van partijen bij de vrouw is;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor wat betreft de echtscheiding;
houdt de beslissingen over de verrekening/afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de partneralimentatie aan en gelast een comparitie van partijen op 2 december 2010 van 10.00 uur tot 12.00 uur te houden voor mr. D.J. Klijn, in een der zalen van het gerechtsgebouw te Groningen aan het Guyotplein 1;
bepaalt dat uitstel slechts éénmaal zal worden verleend en wel op verzoek van de meest gerede partij, mits het verzoek binnen veertien dagen na het uitspreken van de beschikking is ingediend, deugdelijk is gemotiveerd en een opgave behelst van de verhinderdata van beide partijen gedurende de eerste drie maanden na de oorspronkelijk vastgestelde datum;
partijen dienen uiterlijk tien kalenderdagen voor de zitting aan de rechtbank in tweevoud en elkaar -voor zover nog niet overgelegd- te overleggen:
1. de in artikel 9.2 van het procesreglement scheiding genoemde bescheiden ten aanzien van de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden;
2. de in artikel 7.3 van voornoemd procesreglement vermelde, meest recente, financiële informatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. Klijn en uitgesproken door deze op 12 oktober 2010 in tegenwoordigheid van G.D. Kuilman, griffier.
gdk