ECLI:NL:RBGRO:2010:BN2880

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/126 BOUWB
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder dwangsom wegens het ontbreken van een bouwvergunning voor gewijzigde uitvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 10 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 7 januari 2010, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit van 7 september 2009 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat eiseres werd aangeschreven om een overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww) te beëindigen door het pand aan de Kieler Bocht 17 te Groningen in overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning. Eiseres had geen bouwvergunning voor de gewijzigde uitvoering van de eerder verleende bouwvergunning en werd geconfronteerd met een dwangsom van € 125,-- per dag, met een maximum van € 2.500,--.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ten tijde van het besluit van 7 september 2009 niet beschikte over de vereiste bouwvergunning. De rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond, aangezien de aanvraag voor de gewijzigde bouwvergunning was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat handhavend optreden door verweerder gerechtvaardigd was, gezien het algemeen belang van handhaving van de Woningwet. De rechtbank achtte het beroep van eiseres ongegrond en verklaarde de beslissing van verweerder te handhaven.

De rechtbank benadrukte dat handhaving in dit geval niet onevenredig was in verhouding tot de belangen van eiseres, aangezien zij op de hoogte was van de vereisten voor de bouwvergunning. De rechtbank besloot geen proceskostenveroordeling uit te spreken, en de uitspraak kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 10/126 BOUWB
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres], eiseres,
gemachtigde: mr. L. Koolen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder,
gemachtigde: mr. L.P. de Vries.
1. Onderwerp van geschil
Namens eiseres is op 9 februari 2010, aangevuld bij brief van 12 maart 2010, beroep ingesteld tegen het besluit van 7 januari 2010.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 7 september 2009 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende dat verweerder eiseres aangeschreven heeft om voor 19 oktober 2009 de overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww) te beëindigen door het pand op het perceel aan de Kieler Bocht 17 te Groningen in overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning, nummer RBV-200601841, door het aanbrengen van gelamineerde spanten in de voorgevel, bij gebreke waarvan zij een dwangsom verbeurt van € 125,-- per dag, met een maximum van € 2.500,--, totdat de overtreding is beëindigd.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 7 juni 2010.
Eiseres werd aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten en procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 17 juli 2006 een bouwvergunning verleend aan Groningen Eemspoort BV voor het oprichten van een bedrijfsgebouw op het voornoemde perceel te Groningen.
Door een inspecteur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Groningen is op 12 maart 2007 geconstateerd dat er in afwijking van de verleende bouwvergunning is gebouwd door Groningen Eemspoort BV. Die afwijking heeft betrekking op het weglaten van beeldbepalende gelamineerde spanten in de voorgevel van het bedrijfsgebouw.
Naar aanleiding hiervan is namens Groningen Eemspoort BV een aanvraag om bouwvergunning voor het gewijzigd uitvoeren van de verleende bouwvergunning bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft de bouwaanvraag ter advisering voorgelegd aan de Commissie voor de Welstandszorg (hierna: de welstandscommissie). De welstandscommissie heeft in een advies van 12 oktober 2007 aangegeven dat het bouwplan in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand.
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft verweerder de aanvraag voor het gewijzigd uitvoeren van de verleende bouwvergunning afgewezen op basis van het voornoemde negatieve advies van de welstandscommissie.
Namens eiseres is in een brief van 21 juli 2009 aan verweerder aangegeven dat zij het pand op het voornoemde perceel heeft gekocht van Groningen Eemspoort BV en zich niet gehouden voelt aan de verleende bouwvergunning onder voorwaarden.
Verweerder heeft bij brief van 11 augustus 2009 aan eiseres medegedeeld voornemens te zijn om handhavend op te treden ten aanzien van het bouwen in afwijking van de verleende bouwvergunning. Hierbij is eiseres in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent dit voornemen kenbaar te maken.
Namens eiseres is bij brief van 24 augustus 2009 een zienswijze bij verweerder ingediend.
Bij primair besluit van 7 september 2009 heeft verweerder eiseres aangeschreven om voor 19 oktober 2009 de overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Ww te beëindigen door het pand op het perceel aan de Kieler Bocht 17 te Groningen in overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning, nummer RBV-200601841, door het aanbrengen van gelamineerde spanten in de voorgevel, bij gebreke waarvan zij een dwangsom verbeurt van € 125,-- per dag, met een maximum van € 2.500,--, totdat de overtreding is beëindigd.
Namens eiseres is bij brief van 24 september 2009 tegen dit besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten bij de algemene bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie), van welke gelegenheid namens haar tijdens de hoorzitting van 6 november 2009 gebuik is gemaakt. Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
De commissie heeft verweerder bij brief van 3 december 2009 geadviseerd het bezwaarschrift van eiseres ongegrond te verklaren.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van voornoemd advies, het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3.2 Toepasselijke regelgeving
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ww wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ww is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ww is het verboden een bouwwerk, standplaats of deel daarvan dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, in stand te laten, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:32 van de Awb luidt als volgt:
‘1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
3. Voor het opleggen van een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
4. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
5. In de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.’
3.3 Overwegingen
In het onderhavige geval dient beoordeeld te worden of verweerder bevoegd was tot handhavend optreden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ter beantwoording van de rechtbank ligt allereerst de rechtsvraag voor of er in het onderhavige geval sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift.
De rechtbank beantwoordt voornoemde rechtsvraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Bij besluit van 17 juli 2006 van verweerder is aan Groningen Eemspoort BV bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsgebouw op het voornoemde perceel. Uit de bij het besluit tot verlenen van bouwvergunning behorende tekening blijkt dat op de voorgevel van het bedrijfsgebouw gelamineerde spanten dienen te worden aangebracht. Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft verweerder de aanvraag voor het gewijzigd uitvoeren van de verleende bouwvergunning afgewezen. Bij besluit van 4 september 2006 heeft het college de bouwvergunning alsnog geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het formele rechtskracht heeft gekregen. Dit brengt met zich dat de rechtbank er vanuit dient te gaan dat dit besluit op procedureel juiste wijze tot stand is gekomen en inhoudelijk juist is. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot het gegeven dat zij niet in gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan het voornemen van verweerder om de aanvraag om bouwvergunning ten behoeve van het gewijzigd uitvoeren van de eerder verleende bouwvergunning te weigeren, leidt naar het oordeel van de rechtbank om die reden niet tot een andere conclusie.
Gelet op het vorenstaande beschikte eiseres ten tijde van het besluit van 7 september 2009 niet over een bouwvergunning voor het gewijzigd uitvoeren van de eerder verleende bouwvergunning. Vaststaat dat het bedrijfsgebouw op dat moment in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Ww zonder de daartoe vereiste bouwvergunning ten opzichte van de geldende bouwvergunning is gewijzigd en in stand wordt gelaten (vgl. uitspraak van 26 mei 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, kenbaar uit LJN: BM5580).
Hieruit volgt dat er sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift, zodat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Gebleken is dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie, aangezien de aanvraag om bouwvergunning tot het gewijzigd uitvoeren van de geldende bouwvergunning door verweerder geweigerd is. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank geconcludeerd worden dat handhavend optreden in het onderhavige geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoort te worden afgezien. Van de door verweerder gemaakte belangenafweging kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gezegd worden dat deze kennelijk onredelijk is. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiseres van meet af aan op de hoogte was van het feit dat het oprichten van een bedrijfsgebouw zonder een voorgevel met gelamineerde spanten niet was toegestaan. Evenmin zijn de door verweerder betrokken belangen zodanig gering van gewicht dat verweerder op grond daarvan van handhaving had moeten afzien in het onderhavige geval.
Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 Awb, uit te spreken.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.L. Vucsán, rechter, en in het openbaar door hem uitgesproken op 10 juni 2010 in tegenwoordigheid van mr. H.L.A van Kats als griffier.
De griffier De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag
Afschrift verzonden op:
typ: hvk