ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/270 ZW
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de nieuwe dienstbetrekking en recht op ziekengeld onder de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 27 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het geschil betreft de vraag of [de man], die per 1 januari 2007 in dienst is getreden bij het UMCG, recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van die datum. Eiseres, het UMCG, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 18 februari 2009, waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit van 17 september 2008 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat aan [de man] geen uitkering op grond van de ZW werd toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 09/270 ZW
Uitspraak in het geschil tussen
De Raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), gevestigd te Groningen, eiseres,
gemachtigde: mr. P. Hart, werkzaam bij het UMCG,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: W. Metus, werkzaam bij het UWV.
1. Onderwerp van geschil
Namens eiseres is beroep ingesteld tegen het besluit van 18 februari 2009. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 17 september 2008 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende dat aan [belanghebbende]s, geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) wordt toegekend met ingang van 1 januari 2007.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 16 oktober 2009.
Eiseres werd aldaar vertegenwoordigd door de voornoemde gemachtigde, [eiseres]
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde.
Als belanghebbende is [de man] verschenen.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten en procesverloop
Met ingang van 1 januari 2007 is in het kader van de vorming van het UMCG, personeel van de Faculteit Medische Wetenschappen uit dienst getreden bij Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG). Daartoe hebben medewerkers van deze faculteit destijds een voor bezwaar vatbaar ontslagbesluit van de RUG ontvangen.
Per 1 januari 2007 zijn deze medewerkers, waaronder [de man] [de man] aangesteld bij het UMCG.
[de man] heeft van het UMCG een aanstellingsbesluit ontvangen en is in het kader van deze aanstelling komen te vallen onder de CAO-UMC, in plaats van onder de voor de RUG geldende CAO-Universiteiten.
Naar aanleiding van diverse ziekmeldingen heeft verweerder bij primair besluit van 17 september 2008 aangegeven dat [de man] geen recht heeft op een uitkering ingevolge de ZW met ingang van 1 januari 2007.
Namens eiseres is bij brief van 24 oktober 2008, aangevuld bij brief van 24 november 2008, een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift toe te lichten, van welke gelegenheid geen gebruik is gemaakt. Wel zijn de gronden van bezwaar namens eiseres bij brief van 30 januari 2009 aangevuld.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3.2 Standpunten van partijen
Eiseres merkt op dat [de man] met ingang van 1 januari 2007 ontslagen is bij de RUG en dat dit besluit formele rechtskracht heeft verkregen. Daarmee is het ontslagbesluit in rechte vast komen te staan.
Daarna is [de man] aangesteld bij het UMCG. Ook dit besluit heeft formele rechtskracht gekregen, aldus eiseres.
Onder verwijzing naar een uitspraak van 15 februari 2007 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), gepubliceerd onder LJN: AZ9325 en een uitspraak van 26 januari 2009 van deze rechtbank, geregistreerd onder nummer 07/1144 AW, stelt eiseres zich op het standpunt dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een doorlopend dienstverband, doch van twee afzonderlijke dienstverbanden die in essentie verschillend kunnen zijn.
Eiseres wijst er op dat zij de mogelijkheid had om bepaalde medewerkers afkomstig van de RUG niet aan te stellen.
De wijze waarop verweerder uitleg geeft aan het in artikel 29 van de ZW opgenomen begrip ‘na aanvang van de dienstbetrekking’, is volgens eiseres niet terug te vinden in voor een ieder kenbaar beleid. Aan die uitleg dient reeds om die reden voorbij te worden gegaan.
Voorts is eiseres van mening dat verweerder door uitlatingen en toekenningen van ziekengeld in vergelijkbare situaties, het vertrouwen heeft gewekt dat het bepaalde in artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW op deze situatie van toepassing is. In dit verband wijst eiseres op een mail van 26 februari 2008 van medewerkster Menthen van verweerder.
Onder verwijzing naar een uitspraak van 4 maart 2009 van de CRvB, gepubliceerd onder LJN: BH4910, stelt verweerder zich op het standpunt dat er in het onderhavige geval sprake is van voortzetting van een bestaande arbeidsrelatie, waarop het bepaalde in artikel 29b, eerste lid, van de ZW niet van toepassing is. In dit verband wijst verweerder er op dat feitelijk sprake is van een voortzetting van de ‘oude’ werkzaamheden, te weten dierverzorger- biotechnicus, zij het onder een – in formele zin – andere werkgever.
Dit blijkt volgens verweerder uit het sociaal plan inzake de rechtspositionele overgang van het RUG-personeel naar het UMCG. Daarin is onder meer bepaald dat bij de overgang de volgende uitgangspunten gehanteerd worden:
- medewerkers gaan over met hun huidige taken; en,
- medewerkers krijgen bij overgang een aanstelling op basis van hun huidige functie, aard en omvang van het dienstverband en salariëring.
Voorts is verweerder van mening dat eiseres aan het advies van medewerkster Menthen geen rechten kan ontlenen. In dit verband wijst verweerder er op dat het advies van deze medewerker was gebaseerd op de aanname dat er sprake was van een regulier dienstverband en het in dienst nemen van nieuwe medewerkers die als arbeidsgehandicapt moeten worden aangemerkt. De feitelijke situatie is echter anders, aldus verweerder.
3.3 Toepasselijke regelgeving
Artikel 29b, eerste lid aanhef en onder a, van de ZW luidt als volgt:
‘De werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4 of 5, recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.’
3.4 Rechtsoverwegingen
In het onderhavige geval dient beoordeeld te worden of verweerder terecht en op juiste gronden ziekengeld ingevolge de ZW heeft geweigerd aan [de man] met ingang van 1 januari 2007. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 29b, eerste lid aanhef en onder a, van de ZW, zoals deze bepaling luidde in de periode die hier in geding is en voor zover hier van belang, heeft de werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking recht had op een WIA-uitkering, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die aangevangen zijn in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.
Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat [de man] voorafgaand aan zijn aanstelling bij eiseres recht had op een WIA-uitkering.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van een dienstbetrekking als bedoeld in voornoemd artikelonderdeel.
Overwogen wordt in dat verband als volgt.
Uit de wetgeschiedenis komt naar voren dat met artikel 29b, eerste lid, van de ZW is beoogd om de kansen van arbeidsongeschikten om terug te keren in het arbeidsproces, te verbeteren en om in dat kader de bereidheid te bevorderen van werkgevers om arbeidsongeschikten in dienst te nemen (TK 1990-1991, 22 228, nr. 3, pag. 42-43). In dat licht blijkt uit de wetsgeschiedenis ook dat onder het begrip dienstbetrekking als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de ZW moet worden verstaan een nieuwe dienstbetrekking bij een nieuwe werkgever, dan wel een nieuwe dienstbetrekking bij de oude werkgever, met dien verstande dat geen sprake mag zijn van functiewisseling binnen een bestaande dienstbetrekking (EK 1997-1998, 25 478, nr. 141c, pag. 41).
Verweerder heeft zich ter zitting onder verwijzing naar de voornoemde jurisprudentie op het standpunt gesteld, dat [de man] in het kader van zijn (nieuwe) aanstelling bij eiseres feitelijk dezelfde werkzaamheden dient te verrichten als voorheen bij de RUG.
Door verweerder wordt, zo stelt de rechtbank vast, niet weersproken dat sprake is van een (nieuwe) aanstelling van [de man] bij eiseres. Dat niettemin geen sprake is van een (nieuwe) dienstbetrekking als bedoeld in meergenoemd artikelonderdeel, doet verweerder steunen op zijn opvatting dat daarvoor evenzeer noodzakelijk is dat de inhoud van de functie waarin [de man] laatstelijk is aangesteld in betekende mate verschilt van de functie die door hem is vervuld bij de RUG.
De rechtbank kan verweerder in deze stellingname niet volgen. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de wetsgeschiedenis naar haar oordeel blijkt dat onder het begrip dienstbetrekking in de zin van artikel 29b van de ZW in ieder geval dient te worden verstaan een nieuwe dienstbetrekking bij een nieuwe werkgever.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval sprake van een nieuwe dienstbetrekking bij een nieuwe werkgever De rechtbank wijst er in dit kader op dat niet in geschil is dat sprake is van een (nieuwe) aanstelling van [de man] bij eiseres en dat eiseres niet als een rechtsopvolger in civiele zin van de RUG kan worden beschouwd, zodat tevens sprake is van een nieuwe werkgever in voornoemde zin. Dat daarvan sprake is vindt naar het oordeel van de rechtbank ook steun in het gegeven dat sprake is van andere secundaire arbeidsvoorwaarden en een andere toepasselijke CAO.
Onder die omstandigheden hoeft er naar het oordeel van de rechtbank geen vergelijking te worden gemaakt tussen de inhoud van de functie van eiser bij de RUG en die bij eiseres, zoals verweerder meent. Dit is, zoals uit de ratio van voornoemd artikel blijkt, slechts aan de orde indien er sprake is van een aanstelling in een (nieuwe) functie bij de eigen werkgever.
Om deze reden mist de door verweerder aangehaalde jurisprudentie van de CRvB dan ook toepassing, nu het in die casusposities, anders dan thans aan de orde, handelt om een nieuwe dienstbetrekking bij de eigen werkgever.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep van eiseres gegrond en komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 29b, eerste lid, van de ZW voor vernietiging in aanmerking.
Aangezien het beroep van eiseres om voornoemde reden gegrond wordt verklaard, behoeven de overige door eiseres naar voren gebrachte grieven thans geen bespreking meer.
Aangezien in het onderhavige geval geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door een derde, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 1, eerste lid aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, ziet de rechtbank geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Wel ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 297,-- aan haar dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 297,-- aan haar dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R.L. Vucsán, voorzitter, mr. T.F. Bruinenberg en mr. H.J. ter Schegget, leden, en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 27 november 2009 in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De griffier De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ: hvk