vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
zaaknummer / rolnummer: 112299 / KG ZA 09-270
Vonnis in kort geding van 23 september 2009
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. G.L. van der Heide- Brink,
[naam],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. Vos.
Partijen zullen mede als [eiseres] en [gedaagde] worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben gedurende 19 jaren een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is
op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [naam minderjarige] en op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [naam minderjarige]
geboren. [gedaagde] heeft de kinderen erkend en partijen oefenden gezamenlijk het gezag over
hen uit.
2.2. Bij vonnis in kort geding van 14 juli 2006 heeft de voorzieningenrechter de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot de omgang tussen de minderjarige kinderen en [gedaagde]. Uit de overwegingen van dit vonnis blijkt dat de omgangsregeling tussen de kinderen en [gedaagde] is geschorst voor de duur van het te entameren raadsonderzoek.
2.3. Bij beschikking van 3 april 2007 van deze rechtbank is bepaald dat het hoofdverblijf van beide minderjarige kinderen van partijen bij de vrouw zal zijn.
De rechtbank heeft daarnaast het verzoek van [gedaagde] om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, afgewezen.
Op het hoger beroep heeft het gerechtshof te Leeuwarden bij beschikking van 11 juni 2008 bepaald dat [eiseres] het gezag over de minderjarige kinderen van partijen voortaan alleen zou uitoefenen en dat wat betreft de omgangsregeling de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.
2.4. Bij kort geding vonnis van 17 oktober 2007 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is [gedaagde] verboden zich gedurende zes maanden na betekening van dat vonnis te begeven in en zich op te houden aan de [adres] te [woonplaats].
2.5. Op 20 juli 2009 heeft [eiseres] aangifte gedaan van bedreiging met mishandeling en vernieling van haar voordeur, gepleegd door [gedaagde].
3.1. De vordering van [eiseres] strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te verbieden om gedurende een periode van twee jaar na betekening van het vonnis [eiseres] en de minderjarige kinderen van partijen lastig te vallen, te bedreigen, te volgen en/of contact met hen te zoeken in persoon, schriftelijk, telefonisch of in welke vorm dan ook;
II. [gedaagde] te verbieden om zich gedurende een periode van twee jaar na betekening van het vonnis te begeven in het dorp [woonplaats], althans in ieder geval binnen de directe woon- en schoolomgeving van [eiseres] en de minderjarige kinderen van partijen, specifiek [gedaagde] te verbieden zich op de houden aan de [adres] te [woonplaats], alsmede zich te bevinden binnen een straal van 500 meter van de school van de kinderen van partijen, genaamd “[naam v.d. school]” aan de [adres] te [plaatsnaam];
primair
III. [eiseres] te machtigen om de naleving van deze verboden zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen en daarbij te bepalen dat dit vonnis bij lijfsdwang ten uitvoer gelegd mag worden gelegd;
subsidiair
IV. te bepalen dat [gedaagde] bij iedere overtreding van voornoemde verboden een dwangsom van € 500,-- verbeurt en daarbij te verstaan dat [eiseres] de kosten, die zij in verband met het innen van de dwangsom(men) verschuldigd zou zijn, op [gedaagde] kan verhalen;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
4. De beoordeling
4.1. Een ieder komt een recht op persoonlijke vrijheid toe, waaronder begrepen het recht op vrije verplaatsing. Een beperking van dat recht is slechts gerechtvaardigd indien van dat recht gebruik wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt op een wijze dat (overeenkomstige) rechten van anderen worden aangetast. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe het volgende.
4.2. Gelet op het ter zitting verhandelde hebben partijen een volstrekt van elkaar verschillende zienswijze over de manier waarop zij met elkaar omgaan en hoe [gedaagde] met de kinderen van partijen omgaat.
[eiseres] heeft verklaard dat [gedaagde] na het einde van de termijn van het eerder opgelegde straatverbod haar wederom heeft benaderd door het sturen van sms-berichten en het proberen telefonisch contact met haar te krijgen. Verder heeft [eiseres] verklaard dat zij op 9 juli 2009 door [gedaagde] is bedreigd en dat hij daarbij de voordeur van haar woning heeft vernield. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij noch de kinderen na de zitting van het eerdere kort geding op 9 oktober 2007 op vrijwillige basis contact met [gedaagde] hebben gehad (uitgezonderd een contact ten tijde van het overlijden en de begrafenis van de vader van [gedaagde]).
[gedaagde] heeft verklaard dat vrij spoedig na de zitting van 9 oktober 2007 het contact met [eiseres] is hersteld en dat de kinderen regelmatig bij hem op de boerderij kwamen, waarbij zij door [eiseres] werden gebracht. Verder heeft [gedaagde] verklaard dat hij ook wel weer bij [eiseres] op bezoek ging en dat hij daar bij gelegenheid zelfs de nacht doorbracht.
4.3. Gezien de tegenstrijdigheid van deze lezingen, terwijl geen van beide nader is ondersteund met objectieve, verifieerbare gegevens, kan thans niet zonder meer worden vastgesteld waaraan meer geloof moet worden gehecht.
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter evenwel dat gedaagde er door zijn houding en gedrag ter zitting blijk van heeft gegeven dat hij zichzelf niet steeds in de hand heeft, zodat het de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voorkomt dat hij zich ook bij andere gelegenheden – bijvoorbeeld op 9 juli 2009 – niet kan beheersen. Daarbij komt dat op die momenten het gedrag van gedaagde – ook al is dat wellicht niet zijn bedoeling – heel wel als agressief kan worden opgevat.
Wat daarvan overigens ook zij, nu niet aannemelijk is geworden dat de lezing van eiseres de juiste is, kan daarin op zich geen grond worden gevonden voor toewijzing van het gevorderde.
4.4. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij ‘niets in de [adres] te zoeken heeft’ en dat hij zich niet meer naar de [adres] zal begeven.
Gelet op deze verklaring, alsmede gelet op de omstandigheid dat met het gevorderde straatverbod de gemoedsrust van [eiseres] en de kinderen hoe dan ook gediend is, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de wederzijdse belangen voldoende aanleiding voor oplegging van het gevraagde verbod voor zover dit ziet op de [adres] te [woonplaats].
De voorzieningenrechter acht een verbod voor [gedaagde] om zich niet meer te mogen ophouden in geheel [woonplaats], dan wel de directe schoolomgeving van de minderjarige kinderen van partijen, te vér strekkend, ook omdat het kort geding vonnis d.d. 17 oktober 2007 die reikwijdte niet had en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] [eiseres] en/of de kinderen buiten de [adres] onheus heeft bejegend.
4.5. Gelet op enerzijds de toewijzing van het straatverbod en anderzijds de omstandigheid dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] haar en de kinderen schriftelijk, telefonisch of via internet lastigvalt, dan wel bedreigt, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende noodzaak tot het opleggen van het onder I gevorderde contactverbod. Daaraan doen de door [eiseres] overgelegde aan de kinderen gerichte kaarten niet af, nu deze niet afkomstig zijn van [gedaagde], doch van zijn moeder.
4.6. Aan het op te leggen straatverbod zal een termijn van één jaar worden verbonden, waarna kan worden bezien of er aanleiding bestaat voor een eventuele verlenging van het verbod.
4.7. Aan het straatverbod zal een dwangsom worden verbonden die zal worden beperkt en gemaximeerd. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om naast de oplegging van een dwangsom, de gevraagde machtiging om het verbod ten uitvoer te kunnen leggen met behulp van de sterke arm, toe te wijzen.
De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding executie door middel van lijfsdwang toe te staan.
Hierbij speelt een rol dat gesteld noch gebleken is dat het eerder opgelegde straatverbod door [gedaagde] is overtreden.
4.8. Voor de goede orde overweegt de voorzieningenrechter dat het op te leggen verbod niet afdoet aan een eventuele latere vaststelling dat tussen [gedaagde] en de minderjarige kinderen van partijen omgang zal (moeten) plaatsvinden.
4.9. Waar partijen gewezen partners zijn en ten dele in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagde] gedurende één jaar na betekening van dit vonnis zich te begeven naar en/of zich te bevinden aan de [adres] te [woonplaats],
5.2. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde, aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van EUR 250,00, tot een maximum van EUR 5.000,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en in het openbaar uitgesproken op
23 september 2009.?