ECLI:NL:RBGRO:2009:BJ1333

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
2 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
110113/HA RK 09-153
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter vanwege nevenfunctie bij Stichting In

In deze zaak heeft verzoeker op 20 mei 2009 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. H.L. Stuiver, lid van de wrakingskamer in een andere procedure. Verzoeker stelt dat de nevenfunctie van mr. Stuiver bij de Stichting In zijn onpartijdigheid in gevaar brengt, omdat de stichting betrokken is bij een lopende procedure. Op 18 juni 2009 is het verzoek ter zitting behandeld, waarbij mr. Stuiver niet aanwezig was. Verzoeker heeft zijn standpunt mondeling toegelicht en betoogd dat de nevenfunctie van mr. Stuiver leidt tot een objectieve vrees voor partijdigheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de enkele nevenfunctie van mr. Stuiver niet voldoende is om te concluderen dat hij niet onpartijdig is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de onafhankelijkheid van de klachtencommissie waar mr. Stuiver voorzitter van is en de afstand tussen deze functie en de inhoudelijke werkzaamheden van de Stichting In. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende feiten heeft aangedragen die de vrees voor partijdigheid kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de hoofdprocedure voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 juli 2009 door de meervoudige kamer, bestaande uit mrs. E.J. Oostdijk, E.M.J. Brink en F. de Jong, in aanwezigheid van griffier mr. E.A. Ruiter.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN,
MEERVOUDIGE KAMER
Registratienummer: 110113 / HA RK 09-153
Datum beslissing: 2 juli 2009
Beslissing op het schriftelijke verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker), wonende te [woonplaats] aan de [adres] tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Het procesverloop
Bij brief van 20 mei 2009 heeft verzoeker het verzoek ingediend tot wraking van
mr. H.L. Stuiver als lid van de wrakingskamer in zaak met registratienummer 109517/HA RK 09-136.
Mr. H.L. Stuiver heeft op 8 juni 2009 schriftelijk verklaard niet te berusten in het wrakingsverzoek. In deze brief van 8 juni 2009 heeft hij zijn standpunt nader toegelicht.
Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van 15 juni 2009 te kennen gegeven dat geen gebruik zal worden gemaakt van de gelegenheid aanwezig te zijn bij de zitting.
Op 18 juni 2009 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
Mr. Stuiver is niet verschenen. Verzoeker heeft zijn standpunt mondeling nader toegelicht.
Rechtsoverwegingen
1. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker voert -samengevat- het volgende aan:
De nevenfunctie die mr. Stuiver bij de Stichting In vervult maakt hem, gelet op de betrokkenheid van de Stichting In en haar gemachtigden als procespartij bij procedure 09/9, niet meer onpartijdig en onafhankelijk en vooringenomen aangezien mr. Stuiver in feite werkzaam is bij de Stichting In. Verzoeker acht het, rekening houdend met de leidraad onpartijdigheid, in het bijzonder aanbeveling drie, niet wenselijk dat mr. Stuiver behandelend rechter is in de wrakingskamer in procedure met nummer 109517/HA RK 09-136. Verzoeker doet een beroep op de objectieve aspecten van de onpartijdigheid en naar zijn opvatting is er sprake van legitimate doubt. De nevenfunctie levert naar de mening van verzoeker in onderhavig geval zwaarwegende redenen op om objectief te twijfelen aan de onpartijdigheid.
2. Het standpunt van mr. H.L. Stuiver
Mr. Stuiver stelt dat de functie die hij bij de Stichting In vervult geen werkzaamheden betreft die betrekking hebben op inhoudelijke werkzaamheden van de corporatie. Ter toelichting op de functie geeft hij aan dat werknemers van de Stichting die onderling een conflict hebben over de wijze waarop zij met elkaar omgaan en dit gedrag als ongewenst beschouwen, zij een klacht bij de onafhankelijke commissie, waarvan mr. Stuiver voorzitter is, kunnen indienen. Het betreft een geschil tussen de werknemers onderling en over de wijze waarop de menselijke verhoudingen binnen de organisatie worden ingevuld en staat los van de functie en werkzaamheden die de betrokken werknemers uitoefenen. Op deze werkzaamheden heeft mr. Stuiver ook geen enkele invloed. Naar de mening van mr. Stuiver tast vorenstaande nevenfunctie zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid daarom op geen enkele wijze aan.
3. Beoordeling
Ingevolge artikel 512 Sv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
De rechtbank stelt vast dat de door verzoeker aangevoerde grond de nevenfunctie betreft die mr. Stuiver bij de Stichting In vervult. Nu verzoeker mr. Stuiver wraakt wegens zijn objectieve partijdigheid, is het aan verzoeker om met feiten te komen die dit oordeel kunnen dragen. De enkele omstandigheid dat mr. Stuiver voorzitter is van de onafhankelijke klachtencommissie bij de Stichting In, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een zodanig feit worden aangemerkt. Evenmin vormt de omstandigheid dat mr. Stuiver deze functie vervult geen zwaarwegende aanwijzing voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat mr. Stuiver ten nadele van verzoeker vooringenomen is en de schijn op zich laadt dat zijn partijdigheid in het geding is. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de onafhankelijke positie van de klachtencommissie bij de Stichting In. Mr. Stuiver heeft in zijn brief van
8 juni 2009 onder meer gesteld dat de functie die hij bij de Stichting In vervult geen betrekking heeft op de inhoudelijke werkzaamheden van de corporatie. De door verzoeker aangevoerde grond dat de nevenfunctie mr. Stuiver, gelet op de betrokkenheid van de Stichting In en haar gemachtigden in procedure 09/9, niet meer onpartijdig, onafhankelijk en onbevooroordeeld maakt, is in dat licht onvoldoende geconcretiseerd.
Verzoeker heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij de door mr. Stuiver gegeven toelichting op zijn nevenfunctie weliswaar begrijpt, maar dat hij onder verwijzing naar aanbeveling 3 van de leidraad onpartijdigheid van de rechter toch een volstrekt onafhankelijke rechter wenst en wil uitsluiten dat mr. Stuiver vanwege het vervullen van zijn nevenfunctie bij de Stichting In niet meer partijdig is.
Aanbeveling 3 van de leidraad luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Een rechter zorgt er voor geen zaken te behandelen waarbij hij, uit hoofde van een nevenfunctie, zodanig betrokken is dat zijn rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan. Onder nevenfuncties worden in ieder geval ook verstaan vroegere nevenfuncties die in de afgelopen drie jaar zijn vervuld.”
Gelet op het in aanbeveling 3 van de leidraad gestelde en de daarop gegeven toelichting overweegt de rechtbank dat het bekleden van een nevenfunctie de onpartijdigheid van de rechter niet in de weg behoeft te staan en dat het de rechter zelf is die dient te beoordelen of zijn onpartijdigheid in een concrete zaak door zijn nevenfunctie ter discussie kan komen te staan. De rechtbank acht van belang dat de klachtencommissie onafhankelijk is van de Stichting In en, zoals ter zitting door verzoeker is onderkend, uit dien hoofde in een te ver verwijderd verband staat van de Stichting In. Van betrokkenheid uit hoofde van de nevenfunctie die maakt dat geen sprake meer is van rechterlijke onpartijdigheid is derhalve niet gebleken.
Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek ongegrond te worden verklaard.
4. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. Stuiver af,
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer 109517/ HA RK 09-136) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking,
- beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Stuiver en het Openbaar Ministerie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.J. Oostdijk, voorzitter, E.M.J. Brink en F. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter als griffier en in het openbaar uitgesproken op
2 juli 2009.
Mr. F. de Jong is buiten staat deze beslissing te tekenen.