vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
zaaknummer / rolnummer: 109051 / KG ZA 09-102
Vonnis in kort geding van 15 mei 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.S. Knot,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FINA FLEX B.V.,
(met als handelsnaam F.I.T. WERVING & INTERIM MANAGEMENT)
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. B.F.M. Kievitsbosch.
Partijen zullen hierna FIT en [eiser] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling op 27 april 2009, alwaar [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Knot. Namens FIT is verschenen de heer [naam], directeur, bijgestaan door mr. Kievitsbosch voornoemd;
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van FIT.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De rechtbank te Assen heeft op 5 november 2008 vonnis gewezen in de zaak met rolnummer 67105 / HA ZA 08-259 (hierna te noemen: het vonnis van 5 november 2008). Het dictum van dat vonnis luidt, voor zover voor dit executiegeschil van belang, als volgt:
in conventie en in reconventie
1. veroordeelt [eiser] om aan FIT te betalen een bedrag van EUR 29.596,67 (negenentwintig duizendvijfhonderdzesennegentig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 1 januari 2007 tot de dag van volledige betaling, en te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad EUR 1.158,00,
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4. wijst af de in reconventie gevorderde geldsom groot EUR 1.070,75,
5. verwijst de zaak voor zover het betreft de in conventie gevorderde teruggave van de computer met toebehoren, laptop met toebehoren en de gevorderde geldsom groot EUR 20.198,75, subsidiair EUR 2.949,15, alsmede de in reconventie gevorderde geldsom groot EUR 70.782,17 met rente, en buitengerechtelijke kosten EUR 1.788,00 naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Assen, op dinsdag 9 december 2008 te 10:00 uur.’
2.2. Tegen genoemd vonnis heeft [eiser] op 4 februari 2009 appel ingesteld.
2.3. Daarnaast heeft [eiser] de rechtbank Assen verzocht hem toe te staan in hoger beroep te mogen komen van de beslissing tot verwijzing van de reconventionele vordering naar de sector kanton. De rechtbank Assen heeft bij beschikking van 18 februari 2009 overwogen dat, gelet op artikel 71 lid 5 Rv, geen toestemming aan haar gevraagd kan worden om appel in te mogen stellen. De rechtbank Assen heeft vervolgens het verzoek van [eiser] om van de verwijzingsbeslissing in appel te mogen gaan niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. FIT heeft de executie van voormeld vonnis van 5 november 2008 ter hand genomen door middel van executoriale beslaglegging op het loon van [eiser].
2.5. Bij vonnis van 10 februari 2009 van de kantonrechter te Assen is, voor zover voor de onderhavige procedure van belang, het volgende overwogen:
‘3.2. Vast staat dat partijen een surplusregeling zijn overeengekomen in het kader van een aan te gaan samenwerkingsverband maar partijen verschillen van mening over wat de overeengekomen regeling exact inhoudt.
3.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dus dat de surplusregeling moet worden nagekomen nu ook geen samenwerkingsverband tussen partijen tot stand is gekomen.
3.12. Partijen verschillen verder van mening over de vraag of zij zijn overeengekomen dat het surplus geheel aan [eiser] zou worden toegescheiden dan wel dat het surplus gelijkelijk tussen hen zou worden verdeeld. Nu FIT gemotiveerd heeft betwist dat partijen zijn overeengekomen dat het gehele surplus aan [eiser] zou worden toegescheiden en FIT in dat kader uitdrukkelijk heeft betwist dat het door [eiser] opgestelde verslag van de bespreking van 3 december 2006 de tussen hen gemaakte afspraken juist weergeeft, rust op [eiser] de bewijslast van deze stelling.’
3.1. [eiser] vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de executie van het vonnis van 5 november 2008 met onmiddellijke ingang wordt geschorst, alsmede dat het gelegde loonbeslag wordt opgeheven, althans dat FIT wordt gelast tot opschorting van de executie van voornoemd vonnis tot in hoger beroep is beslist, danwel tot het moment dat de zaak in het geheel ingeval van terugverwijzing naar de rechtbank Groningen, sector kanton, bij eindvonnis is beslist, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van FIT in de kosten van het geding.
3.2. FIT voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. FIT heeft allereerst het spoedeisend belang van [eiser] betwist, omdat [eiser], na de beslaglegging, lange tijd heeft gewacht met het entameren van een kort geding en met het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 5 november 2008.
Gelet op de aard van het gevorderde acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang evenwel gegeven. De omstandigheid dat er mogelijk enige tijd is verstreken tussen de beslaglegging, het instellen van hoger beroep en het instellen van het onderhavige kort geding maakt dit - gelet op de thans door [eiser] gestelde noodsituatie - niet anders.
4.2. Blijkens het tussen partijen gewezen vonnis van 5 november 2008 dient [eiser] aan FIT een bedrag te voldoen van EUR 29.596, 67 (vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten). Het vonnis is op dit punt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat FIT gerechtigd is om tot executie over te gaan middels incassomaatregelen. De voorzieningenrechter acht de executoriale beslaglegging op het loon van [eiser] niet op voorhand disproportioneel.
4.3. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. De voorzieningenrechter kan derhalve slechts de staking van de executie bevelen in geval van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van FIT.
Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4. [eiser] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
4.4.1. Allereerst heeft hij aangevoerd dat het vonnis van 5 november 2008 berust op feitelijke en juridische misslagen. Hij heeft daarbij gesteld dat de rechtbank
Assen de vorderingen uit hoofde van de kredietovereenkomst en de gestelde surplusregeling ten onrechte uit elkaar heeft getrokken en afzonderlijk heeft behandeld.
De kredietovereenkomst en de surplusregeling waren echter beide onderdeel van de beoogde samenwerking tussen partijen, waarbij de kredietfaciliteit als schuld op de balans van de nieuw op te richten B.V. zou worden opgenomen en vervolgens zou worden verrekend met de inbreng van het surplus door [eiser]. De surplusregeling was dan ook volgens [eiser] in het leven geroepen tot zekerheid van de terugbetaling van de verstrekte lening.
De samenhang tussen de beoogde samenwerking en de daarmee verband houdende surplusregeling en de terugbetaling van de lening verzet zich volgens [eiser] tegen een afzonderlijke behandeling. In dit verband heeft [eiser] zich ook beroepen op zijn opschortingsrecht.
Door de afzonderlijke behandeling is FIT in de gelegenheid gesteld om reeds tot executie van het toegewezen bedrag uit hoofde van de kredietovereenkomst over te gaan, terwijl [eiser] nog verder moet procederen over de surplusregeling. [eiser] stelt dat de afzonderlijke behandeling van de vorderingen van partijen, FIT in een onevenredig bevoorrechte positie heeft gebracht.
4.4.2. [eiser] heeft voorts gesteld dat de rechtbank Assen heeft verzuimd om bij de ambtshalve verwijzing beide partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of de zaak bij de juiste rechter in behandeling is. Hierdoor heeft de rechtbank Assen het beginsel van hoor en wederhoor ex artikel 19 Rv geschonden. Gelet op de Parlementaire geschiedenis bij artikel 71 Rv, levert schending van dit vormvereiste een doorbreking van het appelverbod van artikel 71 lid 5 Rv op.
Het niet aannemen van een opschortingsrecht, het passeren van en het niet deugdelijk motiveren van het beroep van [eiser] op verrekening en het verzuim van procedurele vormen bij de toepassing van de ambtshalve verwijzing op grond van artikel 71 Rv leveren volgens [eiser] dan ook feitelijke en juridische misslagen op.
4.4.3. Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat hij door de executie van het vonnis van 5 november 2008 in een noodtoestand is komen te verkeren, nu hij door de executie van de vordering van FIT in betalingsproblemen komt, als gevolg waarvan hij niet in staat zal zijn om voort te procederen teneinde zijn vordering uit hoofde van de surplusregeling te kunnen incasseren. [eiser] meent, alles overziend, dat FIT geen gerechtvaardigd belang heeft om thans tot executie van het vonnis over te gaan zonder het hoger beroep dan wel de integrale behandeling van beide procedures af te wachten.
4.5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van een klaarblijkelijke juridische dan wel feitelijke misslag in het vonnis van 5 november 2008. Voorzover de stelling van [eiser], dat FIT is bevoordeeld omdat de rechtbank Assen bij vonnis slechts één onderdeel van het geheel aan vorderingen heeft toegewezen onder verwijzing van het restant naar de kantonrechter, aldus moet worden begrepen dat er sprake is van een juridische misslag overweegt de voorzieningenrechter, dat artikel 138 Rv de rechter een discretionaire bevoegdheid toekent om een vordering in conventie en in reconventie te splitsen. Daarbij valt, blijkens de toelichting op voornoemd artikel, te denken aan de situatie dat de eis in conventie zonder meer kan worden toe- of afgewezen, terwijl de eis in reconventie uitvoerige bewijslevering vereist. Marginaal toetsend acht de voorzieningenrechter deze regel in de gegeven omstandigheden, op basis van de beschikbare stukken, niet geschonden.
4.6. Ten aanzien van de stelling dat het verzuim van procedurele vormen bij de toepassing van artikel 71 Rv een juridische misslag zou opleveren, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het moge zo zijn, dat partijen niet zijn gehoord, alvorens tot ambtshalve verwijzing is beslist, zodat terzake mogelijkerwijs niet is uitgesloten dat de appelrechter tot het oordeel komt dat essentiële procedurele vormen zijn verzuimd om welke reden de wettelijke uitsluiting van het hoger beroep doorbroken kan worden, dan nog is het aan het Gerechtshof om een inhoudelijk oordeel te geven over de gevolgen hiervan. Anders dan [eiser] ziet de voorzieningenrechter in dit enkele verzuim geen danwel onvoldoende aanleiding om te kunnen spreken van een juridische misslag, op basis waarvan executie van het vonnis thans moet worden geschorst. De voorzieningenrechter betrekt bij zijn oordeel dat FIT heeft verklaard dat zij zich desgevraagd niet tegen de ambtshalve verwijzing zou hebben verzet.
4.7. In een executiegeschil is geen ruimte voor een beoordeling van inhoudelijke bezwaren tegen het bestreden vonnis. De verwijzingsbeslissing van de rechtbank Assen is, gelet op de overwegingen in het vonnis van 5 november 2008, gebaseerd op het oordeel dat de surplusregeling samenhangt met de dienstbetrekking, terwijl de kredietovereenkomst daarvan losstaat, en op het oordeel dat het beroep van [eiser] op een opschortingsrecht wordt verworpen. Deze gemotiveerde beslissingen kan [eiser] slechts in hoger beroep bestrijden. Een executiegeschil leent zich daarvoor niet.
4.8. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van een juridische of feitelijke misslag zodat hierin geen grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging kan worden gevonden.
4.9. Evenmin kan op grond van voorgaande maatstaf worden geoordeeld dat executie van het vonnis een noodtoestand voor [eiser] zal doen ontstaan, op grond waarvan onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
De enkele omstandigheid dat [eiser] in financiële problemen zal komen of zelfs failliet zal gaan door de executie van het vonnis, acht de voorzieningenrechter nog geen reden om FIT de executie te beletten, nog afgezien van het feit dat deze stelling gelet op het gemotiveerde verweer van FIT door [eiser] onvoldoende is onderbouwd.
Uit de beperkte hoeveelheid stukken, die in het kader van dit kort geding zijn overgelegd, meer in het bijzonder uit het vonnis van 5 november 2008, is de voorzieningenrechter gebleken dat alle vorderingen over en weer, die te maken hebben met de arbeidsovereenkomst tussen partijen en de surplusregeling, naar de kantonrechter zijn verwezen en dat de kantonrechter, gelet op het vonnis van 10 februari 2009, terzake nadere bewijslevering nodig acht. Onder deze omstandigheden mag het recht tot executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis niet worden achtergesteld of uitgesteld ter wille van aanspraken waarvan de rechtmatigheid nog niet is aangetoond.
4.10. De voorzieningenrechter ziet, zoals reeds hiervoor gememoreerd, geen aanleiding de executie van het vonnis van de rechtbank Assen van 5 november 2008 te schorsen in afwachting van de uitspraak in hoger beroep. De daartoe strekkende vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FIT worden begroot op:
- vast recht EUR 262,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1078,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van FIT tot op heden begroot op EUR 1078,00,
5.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2009.?